De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 393]
| |
Den weledelen heere Joan de Wael, Heere van Ankeveen.Ga naar voetnoot*1 Indien een treurspel, naer de maet van zijnen nadruk, grootGa naar voetnoot1 2 geacht wort, zoo zoude Lucifer d'eerste plaets, Adam in Balling-Ga naar voetnoot2-3 3 schap de tweede, en Noah, of d'ondergang der eerste weerelt, de 4 derde plaets bekleeden. Lucifer en zijne aenhangelingen vervielen, 5 uit hunnen zaligen staet, in eeuwige ongenade, zonder hoop van 6 verzoeninge; Adam en zijne nakomelingen in de verdoemenisse,Ga naar voetnoot6 7 met hoope van herstellinge, door de belofte des toekomenden ver-Ga naar voetnoot7 8 lossers. De rechtvaerdige Noë bleef behouden, toen de ganscheGa naar voetnoot8 9 weerelt, hardtnekkigh in haere misdaet, quam te smooren, uitge-Ga naar voetnoot9 10 zondert boetvaerdigen, die van naberou getroffen, hunne schultGa naar voetnoot10 11 bekenden, en, door de zuivering van smette in den kerker, op den 12 troost en het verschijnen des verlossers met groot verlangen hoop- 13 ten. Sint Peter, de Prins der Apostelen, en Christus stedehouder,Ga naar voetnoot13 14 stelt Gods rechtvaerdigheit ten toon, in den afval der wederspan- 15 nige engelen; Sint Paulus in den val van Adam en Adams nakome-Ga naar voetnoot15 16 lingen. Sint Peter gedenkt in beide zijne brieven den weereltvloet,Ga naar voetnoot16 17 in Noahs tijt; gelijk voor hem des zelfs leermeester, Jesus Christus,Ga naar voetnoot17 18 zijne onverwachte toekomste, ten jongsten dage, gelijkt by de bedorve 19 eeu van Noë, toen de menschen bruiloften en banketteerden, totGa naar voetnoot19 | |
[pagina 394]
| |
20 dat, Noë in d'arke getreden, de weereltvloet hen altezaemen ver-Ga naar voetnoot20 21 delghde. Syrach hadde Noë voorheene onder de naemhaftige voor-Ga naar voetnoot21 22 vaders gestelt, om 's mans volkomenheit en rechtvaerdigheit, waer- 23 om hy, van boven begenadight, voor den watervloet beschermt 24 bleef, en de belofte ontfing, dat de menschen namaels niet door 25 het water zouden uitgeroit worden. De schryver aen de HebreenGa naar voetnoot25 26 voert Noë, den bouheer der arke, onder de geloovigen, in de triomfe 27 des geloofs om. Moses onfaelbaere historie, al den aerdtbodemGa naar voetnoot27 28 door gespreit, bestelde den dichteren, en onder meer anderen 29 Ovidius, stof om den watervloet van Deucalion hier op te bouwen.Ga naar voetnoot29 30 Josefus gewaeght hoe d'Armeners den bergh, waerop d'ark quamGa naar voetnoot30 31 te rusten, Apobaterion of uitgang noemen; daer de lantzaeten, 32 te zijnen tijde, noch het overschot der arke toonden. Hy getuightGa naar voetnoot32 33 hoe Berosus, een Chaldeeus historischryver, omtrent dryhondertGa naar voetnoot33 34 jaeren voor het jaer der verlossinge levende, aentekent, gelijk 35 meer andere ongriexe pennen, den weereltvloet, voor koningGa naar voetnoot35 36 Ninus tijt bekent. Filo melt in Moses leven mede den weereltvloet,Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 395]
| |
37 gelijk ook Nikolaus Damascenus. Plutarchus verhaelt uit bekendeGa naar voetnoot37 38 fabelen hoe Deucalion, versta hier Noë by, geduurende den water- 39 vloet een duif opschoot, die in d'arke wederkeerde, en weder uit- 40 gelaeten achterbleef. De schryver van de orakelen der SibyllenGa naar voetnoot40 41 verhaelt den watervloet, en het rusten der arke op den bergh 42 Ararat, doch t'onrecht in Frygie gestelt. Een overout verleider, 43 Apelles genoemt, leerling van zijnen godtloozen meester Marcion,Ga naar voetnoot43 44 en verwaent genoegh, poogende Moses zuivere bladen hierin hun- 45 nen luister te beneemen, gaf den outvaderen, inzonderheit Origenes,Ga naar voetnoot45 46 stof, onder andere punten, te handelen van het begrijp en de maet 47 der arke, qualijk en averechts by zulke dwaelgeesten opgevat: 48 maer het windigh opgeven van zijne gezochte schijnredenen wertGa naar voetnoot48 49 met pit van gezonde reden rustigh gestuit, en te rugge gekaetst. 50 De heilige outvader Cyrillus stopt den afvalligen Juliaen, het Hei-Ga naar voetnoot50 51 dendom poogende in te voeren, Moses en Christus, als verleiders 52 af te maelen, den lastermont, met getuighenissen van Abydeen en 53 Alexander Polyhistor: bevestigende hoe Xisuthrus, versta Noë, 54 zich met dieren en vogelen in d'arke begaf, en uit opgeschote vo- 55 gelen vernam dat de watervloet ophiel. Epifanius zeght datze deGa naar voetnoot55 56 vrou van Noë Pyrrham noemden: ook melden Diodoor, en PliniusGa naar voetnoot56 57 niet duister van dezen watervloet; inzonderheit Luciaen, het hooftGa naar voetnoot57 | |
[pagina 396]
| |
58 der Godtslasteraeren, die, op den naem van Deucalion, heel breet 59 gaet weiden, en alle omstandigheden, by Moses gemelt, waer- 60 neemt, gelijk hyze zelf uit den mont der Grieken hoorde. 61 Onaengezien zulk eene overeenstemminge van onfaelbaere en 62 geloofwaerdige getuigen, vrienden en vyanden, rustten d'ongodisten 63 noit [om het wroegen van hun overtuight geweten te paeien, en 64 gelijk het redenlooze vee, zonder hoop op d'onsterflijkheit, heenGa naar voetnoot64 65 te sterven] de heldere waerheit van Profeet Moses historie, als een 66 verziert fabelwerk te wederspreeken en beschimpen.Ga naar voetnoot66 67 d'Opperste wijsheit, kennende de bedorvenheit en krankheit 68 der menschen, en de listen en laegen des satans, die, als een brul-Ga naar voetnoot68-69 69 lende leeu, hen omringt, en pooght te verslinden, zoekt doorgaens 70 in de gewijde bladen elk van het quaet af te trekken, en tot het 71 goet te brengen, door voorbeelden van straffe en vergeldinge, 72 hechtende aen zijne geboden en verboden, beloften en dreigemen- 73 ten. Zoo kan het dan niet anders dan stichtzaem geschat wordenGa naar voetnoot73 74 voorbeelden van Godts rechtvaerdige oordeelen, ten nutten spiegel 75 der aenschouweren, openbaer ten toon te stellen, om 't een en 't 76 ander uit te werken. Op dit betrouwen voere ik dit werk, hoedanig 77 het zy, ten treurtooneele, onder de schaduwe van uwen naem en 78 titel, hoopende dat het by uwe heuscheit ten goede zal geduit 79 worden, en ik blijven
Uw weled. ootmoedigh dienaer
J.v. Vondel. | |
[pagina 397]
| |
Inhoudt.1 Adam, eerste aertsvader, en stam der geslachten, spreide zich uit in twee takken, KainGa naar voetnoot1Ga naar voetnoot1-2 2 en Seth. Deze, in hunne telgen aenwinnende, bouden de weerelt. De zoonen van Seth, be-Ga naar voetnoot2Ga naar voetnoot2-4 3 koort door de schoonheit en bevalligheit van Kains dochteren, traden met haer in beddege- 4 nootschap, teelden eenen aert van reuzen en geweldenaeren, en vervielen door deze ongelijkeGa naar voetnoot4 5 vermenginge tot allerhande godeloosheit en boosheit, verlieten den heiligen wandel van Seth,Ga naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6 Enoch, Henoch, en offerhanden en altaeren, bedreven overspel en bloetschande, misbruiktenGa naar voetnoot6-7 7 zusters en moeders, en noch erger, zonder onderscheit, verdrukten onschuldigen door gewelt 8 en wapens, en mestten zich met bloet en roof der nagebuuren. Aertsvader Noë, LamechsGa naar voetnoot8 9 zoon, het eenigh voorbeelt van godtvruchtigheit, en boetgezant, kante zich met leeraeren 10 en dreigementen vergeefs hier tegens. Toen der menschen boosheit de langmoedigheit des aller- 11 hooghsten hardtnekkigh misbruikte, en het ten leste Gode verdroot, boude Noë door last vanGa naar voetnoot11 12 hooger hant eene ark, vergaderde hierin viervoetige dieren, en vogels, van elk slagh by pae- 13 ren, en begaf zich endelijk, met zijne echtgenoote, dry zoonen, en hunne vrouwen, in ditGa naar voetnoot13 14 gebou, van Godt achter hem toegeslooten, waerop de weereltvloet, door het opbersten des grootenGa naar voetnoot14 15 afgronts, en d'opgezette sluizen des hemels, en geduurigen slaghregen, veertigh etmael aengroeien-Ga naar voetnoot15 16 de, zich vijftien ellen boven alle bergen verhief, en menschen en dieren teffens verdelghde.Ga naar voetnoot16
17 Het tooneel is voor Reuzenburgh, aen den voet van Kaukazus, en denGa naar voetnoot17 18 hoek van het cederbosch, in 't gezicht van Noahs timmerwerf. HetGa naar voetnoot18 19 treurspel begint voor den opgang en endight met den ondergang 20 der zonne. | |
[pagina 398]
| |
De tooneelisten.Ga naar voetnoot*Apollion, de koning des afgronts.Ga naar voetnoot+ Noe, de boetgezant, en bouheer der arke.Ga naar voetnoot+ Rey van Engelewacht. De boumeester der arke. Achiman, de grootvorst van het oosten.Ga naar voetnoot+ Hofmeester, Amptenaers van Achiman. Aertsherder, Amptenaers van Achiman. Urania, de grootvorstin van het oosten.Ga naar voetnoot+ Joffers. Cham, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+ Sem, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+ Jafed, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+ Uriel, gerechtsengel.Ga naar voetnoot+ |
|