De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
(1937)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 209]
| |
Zegezang Over den zeestrijt der doorluchtighste Heeren Staeten,
| |
[pagina 210]
| |
I. Tegenzang.
Dat 's recht. van 's weerelts aenvang troffen
Noit heldendichters rijker stoffen
Om hoogh te streven, en in ly
Te leggen out Athene en Rome.Ga naar voetnoot23-24
25[regelnummer]
Schoon Perseus eenen zeedraek toome,
In enklen schijn en schildery;Ga naar voetnoot26
Wy vliegen hier, zoo d'ouden razen,Ga naar voetnoot27
Op geene vliegende Pegazen.Ga naar voetnoot28
De waerheit hoeft geen logendicht,
30[regelnummer]
Noch valsche verwen, schoon in 't blaeken.Ga naar voetnoot30
Zy tekent 's lants geschiede zaeken,Ga naar voetnoot31
Zoo klaer gebleeken als het licht.
Men magh dees zege aen 't licht vertrouwen.
Men zalze in raethuismarmer houwen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Ter eere van den vryen staet,
Doch eerst ten prijs van 't hooft der heeren,
Door welx gena wy triomfeeren,
Als zy Britanje nederslaet,
En dwingt de koningsvlagh te strijken.
40[regelnummer]
Een maght betoomt alle aerdtsche rijken.Ga naar voetnoot40
II. Zang.
De Turksche keizers schepten hoope
De zon van 't aengestreên EuropeGa naar voetnoot42
Te dooven met hun halve maen,
Toen Stuart uit zijn ballingschappenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Verwaent den rijxtroon op quam stappen,Ga naar voetnoot45
Ten dootschrik van den oceaen.
't Is droef dat een besneên zich kittel'Ga naar voetnoot47
Met een', die trots in zijnen tittelGa naar voetnoot48
Zich noemt beschermheer van 't geloof,
50[regelnummer]
Op 's rijx triomfboogh, stout in 't roemen,
| |
[pagina 211]
| |
Zich durf den Britschen zeegodt noemen,Ga naar voetnoot50-51
Verhit op Christenlantschen roof.Ga naar voetnoot52
't Is droef, het droefst dat menschen hoorden,
Hoe hy in 't wreet gevangensmoordenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Falaer en Neroos overtreft.Ga naar voetnoot55
Maer 't hoogste hof blijft niemant schuldigh,Ga naar voetnoot56
Al hoort het eene wijl geduldigh
Des volx geschrey, dat zich verheft
In top naer 's hemels hooge stoelen.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Noch wil hyze al de voeten spoelen.Ga naar voetnoot60
II. Tegenzang.
Wort Godts gezalfde een zeevrybuiter?Ga naar voetnoot61
Zie toe, zie toe: een eenigh Ruiter,
Die Afrika van wederzyGa naar voetnoot63
Van Britten Turk en Moor, op steelen
65[regelnummer]
En stroopen heet, uit strantkasteelenGa naar voetnoot65
Kon dondren, komt u weder by.Ga naar voetnoot66
De hemel heeft hem uitgezondert,Ga naar voetnoot67
Terwijlge uw bontgenooten plondert,
En, in gevloekten roof verarmt,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Op uwen hals haelt duizent vloeken.Ga naar voetnoot70
Hy komt u op den Teemsstroom zoeken,
Die averechts 't geloof beschermt.Ga naar voetnoot72
Gedenk hoe gy den Staet der landen,
Die u herstelde, en op zijn handen,
75[regelnummer]
U t'scheep geleide uit 's Gravenhaegh,Ga naar voetnoot74-75
In uwe hoope hebt verslonden,Ga naar voetnoot76
Ter schennisse der vreverbonden.Ga naar voetnoot77
Verdiende ons noothulp zulk een plaegh?Ga naar voetnoot78
| |
[pagina 212]
| |
Gy zult uw straf rechtvaerdigh draegen.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Zy staen niet stil, die andren jaegen.Ga naar voetnoot80
III. Zang.
De stam van Stuart moet zich schaemen.
Dees wist noit middelmaet te raemen.Ga naar voetnoot82
Hy lijdt onnozel, zonder schult,Ga naar voetnoot83
Op Puriteinsche hofschavotten,
85[regelnummer]
Van bittere Engelschen en Schotten,Ga naar voetnoot85
Of leert onschuldigen gedult.Ga naar voetnoot86
Gy spiegelt traegh u aen een' ander,
Misbruikende den oorloghsstander,
Geheel Europe tot verdriet,
90[regelnummer]
En eerst uwe eigene onderdaenen,Ga naar voetnoot90
Gedompelt in een zee van traenen
En Christensch bloet, dat gy vergiet;
Daer Monk, uw heilant, en BerklaienGa naar voetnoot93
Uit zee uw krijtstrant overschreien;Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Daer Monk, gewenkt van AskuéGa naar voetnoot95
Om noothulp door 't besproken teken,Ga naar voetnoot96
Uit noot hem in den noot laet steeken,
Eer 't zeekasteel verzinkt in zee,
Met hondert dubble zeekortouwen.
100[regelnummer]
Wat kan de hooghmoedt schootvry bouwen!Ga naar voetnoot100
III. Tegenzang.
Waer voerde oit Ruiter zoo rechtschapen
In zijnen schilt het eêlste wapen,
Voorzichtigheit en krijghsbeleit,Ga naar voetnoot103
Het oogh in eene hant van boven,
105[regelnummer]
In 't midden van dien gloênden oven,
Gesterkt van Godts almogenheit.Ga naar voetnoot104-106
| |
[pagina 213]
| |
Dees zeehelt gaf de maet en wetten
Aen zoo veel stemmen van trompetten,
Kortouwe en donderbusse, in een,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Als naer de zangkunst, hecht geslooten,Ga naar voetnoot110
En rolde, op korte en lange nooten,
Den oorloghsgalm op 't water heen.Ga naar voetnoot112
Meerminnen meermans Tritons hooren
Den bas en bovenzang der kooren
115[regelnummer]
Van Mars, gesteegen in de mars,Ga naar voetnoot115
Die met de koningsvlagh quam daelen
Al juichende, op de zeekooraelenGa naar voetnoot117
In 't houte en ysre krijghsgekners,
En twijfelen der oorloghskanssen.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Nu zwijgen d'oude harnasdanssen.Ga naar voetnoot120
Toezang.
Geluk en heil, doorluchtste Staeten,
Met zulk een zege, zonder ga,Ga naar voetnoot122
Behaelt, tot heil der onderzaeten
En 't Christendom, door Godts gena.
125[regelnummer]
Zoo moetze uw vlooten vry geleidenGa naar voetnoot125
Aen alle kusten oost en west,
Zoo lang de dagh den nacht zal scheiden.
Zoo dempe uw vier dees waterpest,
Dees helsche poelslang van de Britten,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Terwijlwe in uwe schaduw zitten.Ga naar voetnoot130
J.v. Vondel.
Voor de Weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. 1666. |
|