De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 284]
| |
Het vyfde bedryf.Ga naar voetnoot*
AGRIPPA. NERO.
Agrippa:
De Vorst, die onlangs speelde Orestes, droef en dol,Ga naar voetnootvs. 1383
En vlughtigh voor de wraeck, speelt nu zijn eige rol;Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Maer in der daet, en niet in schijn, van schrick gedreven,
Druckt uit, hoe veel de schijn en 't veinzen scheelt van 't leven.
De vlam, in 't rotte bloet ontsprongen, knaeght het vleesch.Ga naar voetnoot1387
Hy hijght naer zijnen aêm. de spraeck luit schor, en heesch.
De tong slaet yzerklanck, en slibbert onder 't spreken.Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Al 't aengezicht, gelijck met dootverf overstreken,
Ziet bleeck, en blaeuw, als loot, en hier en daer gevlackt.
Nu steeckt hy 't hooft om hoogh. nu hangt het hooft, en zackt
Zwaermoedigh naer beneên, tot dat hy raeckt aen 't schricken,
Om 't kraecken van een deur; en opschiet, en twee blicken,
1395[regelnummer]
Zoo root als vier en bloet, aen alle zyden slaet,
En opspalckt; en al 't hair recht op te berge staet,
Om zijn verbeeldingen. dan tsidderen de leden,Ga naar voetnoot1397
Het koude zweet breeckt uit, en, van zijn schim bereden,Ga naar voetnoot1398
Verdaeght al 't hofgezin te hoop, met ope keel.Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Hoe schichtigh is dit hof gedraeit, als een tooneel!Ga naar voetnoot1400
Hoe 's Vorsten staet verkeert! wat wil die plaegh beduien?
Daer komt hy weder aen, en heeft het hooft vol buien.
De wakers wijcken hem: een yeder maeckt zich t'zoeck.Ga naar voetnoot1403
Best zie ick 't veiligh aen, en sla hier om een' hoeck.
Nero:
1405[regelnummer]
Och, berght Orestes. och, waer henen?
Waer berght hy 't lijf, in doots gevaer?
Wie steeckt die moorttrompetten daer?Ga naar voetnoot1407
| |
[pagina 285]
| |
Trompetter, blaest ghy uit Mycenen?Ga naar voetnoot1408
Of klinckt dit van Misenen af?Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
Wat Vloecken komen my verrassen?Ga naar voetnoot1410
Verrijst de Wraeck uit moeders assen,
En uit het moederlijcke graf?
Och, troost Orestes, in zijn lyen.
Nu weet hy nergens geen verblijf.
1415[regelnummer]
Och, berght den bangen balling 't lijf.
Waer vliet hy voor dees Razernyen?
'k Zie, op den gront van Plutoos poel,Ga naar voetnoot1417
De geesten, die ons 't licht benyen;
Gepynight om hun schelmeryen,
1420[regelnummer]
Rontom dien zwart beroockten stoel.Ga naar voetnoot1420
't Is nacht, ick hoor de vlammen kraecken.
't Aeloude Troje staet in brant,Ga naar voetnoot1422
Aen dezen, aen den andren kant;
Of brant hier Rome, en al zijn daecken?
1425[regelnummer]
Heb ick of Sinon brant gesticht?Ga naar voetnoot1425
Wat woelen hier al dootse zielen,
Die om mijn lijf, als byen, krielen.Ga naar voetnoot1427
Houdt op, ghy steeckt naer mijn gezicht.
Zeght op, wat zijt ghy voor gezellen?Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Beschuldight ghy den rechten man?
Men maeck 'er weêr een nachttorts van,
Of steeck hen strax in dierevellen.Ga naar voetnoot1431-32
Neen, Vesta leit my hier aen boort,
Om hare dochters, versch geschonnen.
1435[regelnummer]
Ick was verslingert op uw Nonnen,
O moeder, zijt ghy noch gestoort?Ga naar voetnoot1433-36
Wat raet? ick hoor haer leeuwen brullen.Ga naar voetnoot1437
Ick vrees dat scherpgewet gebit;
Die keelen, brandende en verhit.
1440[regelnummer]
Ay ziet, hoe zy hun staerten krullen.
| |
[pagina 286]
| |
Daer roept mijn moey, daer Claudius,Ga naar voetnoot1441
Mijn vader zelf: daer schreeuwt mijn moeder,Ga naar voetnoot1442
En gemalin. daer komt mijn broeder,Ga naar voetnoot1443
d' Onschuldige Britannicus.
1445[regelnummer]
Heb ick u helsch vergif geschoncken?Ga naar voetnoot1445
Daer kust het dootshooft van PaulijnGa naar voetnoot1446
Mijn' meester, in bedruckten schijn.
Of is hy 't niet? of ben ick droncken?
Het regent lijcken, uit de lucht.
1450[regelnummer]
Een veltgeschrey klinckt van Britanje.
Daer worpt zich Galba, op, in Spanje.Ga naar voetnoot1450-51Ga naar voetnoot1451
Daer ziet men, hoe d' Armener vlught;
Met alle mijn keurbendelingen,
Voor den verbolgen Persiaen.Ga naar voetnoot1452-54
1455[regelnummer]
Orestes, tast u zelven aen:
De burgers komen u bespringen.Ga naar voetnoot1456
Dat's Thrasea. ick zie den Raet,Ga naar voetnoot1457
De ridders, 't volck, en vrye, en slaven.Ga naar voetnoot1458
Ick hoor de kleppers herwaert draven,Ga naar voetnoot1459
1460[regelnummer]
Met al wat moederslagers haet.Ga naar voetnoot1460
Zy komen my uit Argos jagen.Ga naar voetnoot1461
Zijn 't Galileeschen? ja gewis:Ga naar voetnoot1462
Of zeit men dat dit Castor is,
En Pollux, van den wint gedragen?Ga naar voetnoot1463-64
| |
[pagina 287]
| |
1465[regelnummer]
Ghy Goden, die gelauweriert,
In witte zyde, om laegh komt zacken,
En, hant aen hant, met pallemtacken
Aldus gesceptert, nederzwiert;
Wien zoeckt ghy in dees aertsche hoecken?
Agrippa:
1470[regelnummer]
Nu, dunckt my, is het sprekens tijdt;
Nadien zijn droom geen steurnis lijdt,Ga naar voetnoot1471
Zal ick hem best aldus verkloecken.Ga naar voetnoot1472
Die twee gebroeders zoecken u.Ga naar voetnoot1473
Ghy moet op zee, naer 't Noorden, dwalen,
1475[regelnummer]
En 't kerckbeelt van Diane halen.Ga naar voetnoot1474-75
Wat beeft ghy voor uw ooms, zoo schuw?Ga naar voetnoot1476
Ghy moet dat beelt aen Vesta brengen.
Zoo luit uw zuiverofferles.
Ick ben uw leitsman Pylades.Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Geef my de hant.
Nero:
Ick zal 't gehengen.
LINUS. PETRONEL.Ga naar voetnoot+
Linus:
Godtvruchte Dochter, wel wat tijding brengt ghy nu?
Petronel:
Och, Vader Linus, och, Godt hoede en zegene u.
Nu wey met 's voorzaets staf dees nagebleve schapen,
Gelijck zijn' nazaet past; d' Aertsherder is ontslapen:
1485[regelnummer]
Het lichaem rust aen 't hout, de ziel in Jesus schoot.Ga naar voetnoot1485
Linus:
Zy leeft by Godt. hy storf een kostelijcke doot.Ga naar voetnoot1486
Zaegt ghy hem, onder 't juck van 't kruis, zijn schouders buigen?
Petronel:
Geduldighlijck: ick kan hier levend van getuigen,
Als een die onder 't kruis in 't alleruiterst stont.
Linus:
1490[regelnummer]
Wy haecken om 't verslagh te scheppen uit uw' mont.
| |
[pagina 288]
| |
Petronel:
De krijghsliên brengen hem, door 't volck, met Pauwels, buiten
De poort van Ostie, gebonden, en besluitenGa naar voetnoot1492
't Verwezen paer van een te scheiden, op het lest;
En een' in 't Jootsche, en een' in 't Christensche gewest,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Tot aenwas van meer smaets, te helpen om het leven.Ga naar voetnoot1491-95
Toen zagh men mont aen mont, en borst aen boezem, kleven:Ga naar voetnoot1495-96
Toen klapte kus op kus; als 't op een scheiden ging,
Daer elck aen 's anders hart, gelijck geketent, hing.
De blyde Pauwels sprack tot Peter: u zy vrede,
1500[regelnummer]
O grontsteen van de Kerck, o wachter in Godts stede,
O mont der herdren van 't verstroide Christendom:
En Peter tegens hem blygeestigh wederom:
O licht der Heidenen, o leitstar aller vromen,
Nu ga in vre, daer Godts verstroiden t' zamenkomen.
1505[regelnummer]
Een oogenblick gedult; wy zien malkandren weêr.
Zoo worstelt men in 't stof, om onverwelckende eer.
Hier op trat Pauwels voort recht uit, getroost, en blyde;
En Peter welgemoedt te rugh, naer d' overzijde
Des Tibers, en den bergh van Janus; daer de JoônGa naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Hem grimden te gemoet, en nepen met dien hoon,
Waer meê hun ouders eer zijn levend voorbeelt nepen,Ga naar voetnoot1511
't Welck, afgemat van pijn, zy 't moorthout zagen slepen.
Hier wert d' Apostel, als naer een tooneel, gebraght;
Op dat d' erfvyantschap van 't menschelijck geslachtGa naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
(Zoo taistren Heidens toch besneên, en kruisgetuigen)Ga naar voetnoot1515
D' Een, uit des anders bloet en gal, moght honigh zuigen.Ga naar voetnoot1516
De stramme Vader klom den heuvel op, om hoogh;
Gelijck een Avontstar, wanneerze, naer den boogh
Des hemels, uit der zee, haer zoonen aen komt leiden;Ga naar voetnoot1519
| |
[pagina 289]
| |
1520[regelnummer]
Terwijl de kimmen licht en schemeringen scheiden.
Hy schoot hier, op den top des berghs, zijn kleedren uit.
Noch twiste de soldaet, om zulck een slechten buit.Ga naar voetnoot1522
Men knoopte om 't middellijf een decksel, grof van draden.Ga naar voetnoot1523
Toen viel hy, om zijn' wensch ten volle te verzaden,
1525[regelnummer]
Met hart en mont op 't kruis, en gaf het kus op kus,
En vatte 't in den arm, en sprack verheught aldus:
Linus:
Wat sprack 't Orakel, op den drempel van zijn lyden?Ga naar voetnoot1527
Petronel:
Zijt wellekom, mijn kruis, belooft, van lange tyden,
Door d' onbesmette tong, aen my; die wel beken,Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Dat ick meer straf, en niet dees glori waerdigh ben,
Van mijn' verzworen heer, in 't sterven, te gelijcken,Ga naar voetnoot1531
Noch, met het hooft om laegh, den hemel aen te kijcken.
Zijt wellekom, mijn kruis. aenvaert dit snoode pack
Van 't sterfelijcke lijf; waer in veel jaren stack
1535[regelnummer]
Een ziel, die haere schult niet met haer bloet kan boeten:
Ontfang het niet te min, met doorgeslage voeten;
En streck een zoenaltaer, van waer ick Godt behaegh,
Door Jesus oogen, die my straften hier om laegh.Ga naar voetnoot1538
Zoo welkomt hy zijn doot, en, keerende ten leste
1540[regelnummer]
Zich om, geeft zynen rugh het lange hout ten beste,
En yeder arm een endt van 't dwarshout. de soldaet
Klinckt d' ysre spijckers door de handen heen, en slaet
De voeten plat op een. dat kloppen kraecken knarssen
Door zenuwen en been, gingk t' elckens door mijn harssen,
1545[regelnummer]
Ja door mijn schrillend hart, en moorde het gemoedt:Ga naar voetnoot1545
Terwijl het dorstigh gras vast slorpte 't roockend bloet,Ga naar voetnoot1546
Dat uit de wonden scheen het zant te willen laven.
Zoo ras de schup het loch in d' aerde had gegraven,Ga naar voetnoot1548
Teegh 't krijghsvolck met gewelt aen 't rechten van den stam,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Doch avrechts, als zijn pack: dit hing alree: dat quamGa naar voetnoot1550
Op aêr en zenuw aen, en opende drie sluizenGa naar voetnoot1551
| |
[pagina 290]
| |
Van vleesch, waer uit meer bloets, al schuimende, quam bruizen.
De Kruishelt zagh van bloet besprengkelt en bespat:
Noch kreet hy niet van pijn, maer steende slechts, en badt.Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Men zagh in 't aenschijn (och een stichtelijck aenschouwen)
Yet pijnelijx, omstraelt van blyschap, en betrouwen.
De stam kreegh steun. de Heldt goot, met een heesch geluit,
En hijgende van dorst, dit jongste orakel uit:Ga naar voetnoot1558
Linus:
Ick luister naer den mont van Christus Stedehouder.Ga naar voetnoot1559
Petronel:
1560[regelnummer]
Mijn broeder Andries, neem gewilligh op uw schouderGa naar voetnoot1560
Het kruis, u toegeleit van boven, gelijck my.Ga naar voetnoot1561
Ick volgh mijn bedtgenoot, my voorgetreên: en ghy,Ga naar voetnoot1562
Mijn dochter Petronel (de Vader sloegh zijn oogen
Te mywaert, die hy zagh bedruckt de kaken droogen)
1565[regelnummer]
Zult, ter gewenschter uur, den rijcksten bruidegomGa naar voetnoot1565
In d'armen vallen, als een ongerepte blom.Ga naar voetnoot1566
Noch vijfmael vijftigh jaer wil 't reegnen marteldroppen,Ga naar voetnoot1567
Tot dat het snoer van driemael negen BisschopskoppenGa naar voetnoot1568
Volregen, Godt beweegh, die, door een hemelsch post,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Den grooten heldt verweckt, die mijnen stoel verlostGa naar voetnoot1570
Van 't bloedigh Heidensch juck, dat duizenden beschreidden.
Dees tempels zullen dan, gesloten voor den Heiden,
Gansch onverhindert, voor den Christen, open staen;Ga naar voetnoot1572-73
Wien deze goude tijdt en weelde dier wil staen,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
't En zy men bidde en waecke; eer klaeuwen, onder 't wrijten,
Den nadeloozen rock verwoet in flarden rijten,Ga naar voetnoot1575-76
Godsjammerlijck gesleurt van beeren, uit het sneeuwGa naar voetnoot1577
| |
[pagina 291]
| |
Opstuivende; en ten buit van Agars yzere eeuw.Ga naar voetnoot1578
Och Jesus, hael ons t' huis, eer wy dien storm beleven.Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Zoo biddende wort hem een' dolck in 't hart gedreven,
Van een Romains soldaet, die wacht hielt, neffens 't hout.Ga naar voetnoot1567-81Ga naar voetnoot1581
Ick viel een poos in zwijm, en lagh'er, doot en kout,
Voor 't kruislijck uitgestreckt; en weet naeu, van wat magenGa naar voetnoot1583
Of vrienden ick, voor doot, ten bergh af ben gedragen.Ga naar voetnoot1584
PLAUTIL. LINUS.
Plautil:
1585[regelnummer]
O sluier, versch besprengt van 't uitverkoren vat,Ga naar voetnoot1585
En zijn welrieckend bloet. o doeck!
Linus:
Wat doeck is dat?
Plautil:
Die 't Licht der Heidenen voor d' oogen wert gebonden.Ga naar voetnoot1587
Linus:
O kussenswaerde doeck! waer hebt ghy dien gevonden?
Geef hier dat pant der strax van 't lijf ontkleede ziel,Ga naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
En melt ons, eedle vrouw, hoe deze ceder viel.Ga naar voetnoot1590
Plautil:
'k Ontmoete, ontrent de poort, den heengeleiden Vader;Ga naar voetnoot1591
Die, myne tranen ziende, en tredende wat nader,
Een' doeck (om zijn gezicht te blinden, en dien hy
Terstont herlevren zou) noch vorderde van my,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Zoo willigh, als bedruckt. de Stat liep leegh van menschen,
Nieuwsgierigh naer zijn doot. ick volghde hem met wenschen,Ga naar voetnoot1591-96
En strax te rosbaer na, den Tiber langs in 't veldt,Ga naar voetnoot1597
Om 't heerlijck eindt te zien van Godts manhaftsten Heldt;
Die onder 't henegaen vermurwde drie soldaten,
1600[regelnummer]
Longyn, Acest, Megist, gereet den hals te laten,Ga naar voetnoot1599-1600
| |
[pagina 292]
| |
Voor hem, die 't graf zijn aes, den Doot zijn' schicht benam.Ga naar voetnoot1601
Zoo dra men nu te Gutte, aen 't Salvisch water, quam,Ga naar voetnoot1602
Sprack Vader, in den ringk des krijghsvolx: hier is 't ende
Der loopbaen, na veel drux, en doorgesolde ellende.
1605[regelnummer]
Hy vouwt, vol moedts, en heft de handen naer de lucht,
Met een tot Jesus 't hart, en roept hem aen, en zucht:
Hier sta ick, om den slagh der sabel te verbeiden,
Die strax het hooft van 't lijf, en lijf en ziel zal scheiden.
O Jesus, laet mijn bloet afwasschen d'oude vlackGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Van wreetheit, met wiens spits ick Godt naer d' oogen stack,
U zelf naer 't hart, door 't hardt verdrucken uwer leden.
Hebt ghy in 't uiterst noch Godts vyanden verbeden;Ga naar voetnoot1612
Verbidt oock my, niet waert te storten, t'uwer eer,
Mijn Christenslaghtigh bloet; het welck ghy nimmermeerGa naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Moet eischen van de hant, die snackt om dat te drincken.Ga naar voetnoot1615
Zoo badt de Heldt. my docht, men zagh een' Engel blincken
Uit zijn gezicht; my docht, men hoorde een Engels stem.
Wat aertsch wat menschlijck was verdween alreede in hem.Ga naar voetnoot1618
Hy nu, uit vleesch en bloet, bykans in geest herschapen,
1620[regelnummer]
Verbont zijn gryze hooft, en knielde. wy vergapen
Vergeten ons, hy roept: Godt reickt my d'armen toe.
De weerelt is mijn kruis: ick ben de weerelt moe.Ga naar voetnoot1622
De Wreetheit, op dat woort, met schitterende zwaerde,Ga naar voetnoot1623
Trof toe, en onvoorziens lagh 't hooft geploft ter aerde,
1625[regelnummer]
En sprongk noch driemael op. men hoorde een fijn gepiep;Ga naar voetnoot1625
Als of de mont, vol lofs, noch driewerf Jesus riep.
My docht ick merkte om 't hooft een' glans van gloende tongen;
En uit den zantgront sprongk een ader, met drie sprongen,
Daer 't hooft gehuppelt had: en wonder was 't, dat elck,
1630[regelnummer]
Uit dien onthoofden hals, zijn bloet, als versche melck,
Zagh stralen in de lucht. och och, hy leit getroffen.Ga naar voetnoot1628-31
My dunckt ick voel het hooft noch op mijn boezem ploffen,
Noch bonzen op mijn hart. daer leit de kerckpylaer,
Die zulck een' zwaren last droegh vijfmael zeven jaer.Ga naar voetnoot1634
| |
[pagina 293]
| |
1635[regelnummer]
Neen neen, hy leit noch niet, maer staet, gelijck voorhenen.
In 't ryden naar de stat is my zijn geest verschenen,Ga naar voetnoot1636
Veel grooter dan men hem in 't leven had gekent.
Hy braght my dezen doeck, een' troost in mijn ellent.
Och jongelingen, mans, och weeuwen, maeghden, vrouwen,Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Och schreit: ghy zult voortaen zijn aenschijn niet aenschouwen,
Noch hooren Godts trompet. nu is het schreiens tijdt.Ga naar voetnoot1641
Och weezen, weent met my: wy zijn ons Vaders quyt.
Och och och och och och och och och och och och.
Och och och och och och.
Linus:
1645[regelnummer]
Der weezen Vader leeft, die zal u niet vergeten,Ga naar voetnoot1645
Daer, in een' ringk van licht en Serafijns gezeten,
Hy in kristal vergaert uw tranen, versch geschreit.
Triomfen worden daer Godts Helden toegeleit;Ga naar voetnoot1648
Wier zielen, in den schoot des heils, van daegh herboren,Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
Gansch onbenevelt zien, gansch onbekommert hooren,
In dien gedurigen zielkittelenden lach,
't Geen onbegrepen, oor noch oogh noit hoorde, of zagh;Ga naar voetnoot1652
Dat is 't volmaeckte Schoon, waer van al 't schoon komt stralen.
Wy zullen, hier beneên, zijn Heiligen betalen
1655[regelnummer]
Onze allerleste schult. ga, Titus, Lukas, ga,Ga naar voetnoot1655
En volght naer Ostie Lucijn, de Raetsvrouw, na.Ga naar voetnoot1656
Beveelt Sint Pauwels romp den kelder van haer hoeve,
Zoo eerlijck als ghy mooght; en troost en zalft dees droeve.Ga naar voetnoot1658
Ghy blakende Marcel, tast den Gekruisten aen,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
En balssem, en begraef het lijck, op Vaticaen;Ga naar voetnoot1660
Daer 's Vorsten renbaen roockt, zijn lustprieelen bloeien.Ga naar voetnoot1661
Ick zie Godts zwarmen, van vier winden, t' zamenvloeien,Ga naar voetnoot1662
Te Rome, aen wederzy des Tibers; daer 't gebeentGa naar voetnoot1663
Der Martelaren slaept, begiftight, en beweent,
| |
[pagina 294]
| |
1665[regelnummer]
En jaerlijx, met een vlaegh van tranen, overgoten:
Terwijl de lastermont, gestopt en toegesloten,
Verbaest staet en versuft, voor menigh wonderwerck;Ga naar voetnoot1667
En Vaticaen de lucht te moet vaert, met zijn kerck,Ga naar voetnoot1668
Vol wierroox, vol gezangs van opgetoge zielen,
1670[regelnummer]
Om 't grafaltaer; waer voor gekroonde koppen knielen;Ga naar voetnoot1670
Godtvruchtighlijck vertreên ryxappel, zwaert, en kroon;
En spreien 't purper aen den voet van 's Visschers troon:
Wanneer (Hierusalem in roock en stof vervaren)Ga naar voetnoot1673
Des weerelts Hooftstat steunt op by dees hooftpylarenGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Der Kercke; en ziet, hoe 't al, wat haer die kroon benijt,
Zijn hart knaegt, en vergeefs op diamantsteen bijt.
Gloria in excelsis Deo.Ga naar voetnoot+ |
|