De werken van Vondel. Deel 4. 1640-1645
(1930)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 78]
| |
Spreeckende Personagien.Rey van Engelen. Joseph. Simeon. Levi. Iudas. Ruben. Vrachtmeester.
Zwygende. d' Andere zes Broeders. | |
[pagina 79]
| |
Joseph In Dothan. Het eerste bedryf.
REY VAN ENGELEN. IOSEPH.
Rey van Engelen:
Ziet Joseph, Rachels zoon, en Jakobs staf en stut,Ga naar voetnootvs. 1
Hier slaepen in de hey, by dien bemoschten put;
Waer langs de heirbaen loopt naer Dothan, en die weien,Ga naar voetnoot3
Daer hy zijn broeders zoeckt: terwijl wy hemelreien
5[regelnummer]
Door last des hemelvooghts hem naerstigh gade slaen,Ga naar voetnoot5
Die zich, te nacht heel spa, toen d'ondergaende maen
In 't gras viel, hier, vermoeit van reizen, neêr ging leggen,Ga naar voetnoot7
In 't woest en eenzaem veldt, begroeit met ruighte en heggen;Ga naar voetnoot8
Als of hy d'Engelen en Godt, die overal
10[regelnummer]
Met zoo veel starren waeckt, alleen de wacht beval,Ga naar voetnoot10
En onbekommert was voor onraet, en voor dieren,
Die, in dees wildernis, van dorst of honger tieren.
O hemelkint, ô zorgh der Englen, slaep vry heen,Ga naar voetnoot13
En wandel dan gerust: wy tellen alle uw treên.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Wy baenen u den wegh, door steenrots ruighte en doren,
Naer 's werelts heerschappy, en hoogheit, u beschoren
Tot wasdom van 't geslacht, het welck zijn' oirsprong namGa naar voetnoot17
Uit uw' stantvastigen outgrootvaêr Abraham;Ga naar voetnoot18
Wiens hoop een keten smeedt van endelooze schakelen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Der neven, hem belooft door onverzierde orakelen;Ga naar voetnoot20
Waer van ghy, eedle spruit, het wercktuigh strecken moet,Ga naar voetnoot21
En leggen d'eersten steen en grontsteen, aen den voet
Van 't stamhuis, 't welck, eerst laegh van top en naeuw besloten,Ga naar voetnoot23
Ten leste met zijn hooft, de starren komt te stooten,
25[regelnummer]
En reickende voorby den op- en ondergangk,Ga naar voetnoot25
Het aerdrijck en den doot en afgront houdt in dwangk:
| |
[pagina 80]
| |
Dies of u in den slaep yet naers zy voorgekomenGa naar voetnoot27
Van 't naeckende ongeval, dat doe uw' geest niet schroomen.
Maer ziet, hy reckt zijn leên, en geeuwt, om met het lichtGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Te heffen in de lucht dat jeughdigh aengezicht.
Hy rijst, de zon met hem. Daer staet hy op zijn voeten.
Laet hooren, hoe hy Godt en 't morgenlicht zal groeten.
Ioseph:
De zon verlaet de kim, veel schooner danze plagh.
Zy weckt my uit den droom met een' gewenschten dagh,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En schittert in den dauw en bloemen, nat van droppen.Ga naar voetnoot35
Daer doet zich 't lantschap op, en Dothans steile toppen,Ga naar voetnoot36
Met bey zijn heuvelen, van klaver dicht begroeit,
Beplant met vijgh olijf en wijngaert, en besproeit
Van bronnen om end om, waer uit de beecken spruiten.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
De harders, op voor zon, gaen koy en stal ontsluiten,Ga naar voetnoot40
En trecken beemdewaert. my dunckt, ick hoor alree
Het loeien en 't geblaet van 't broederlijcke vee.Ga naar voetnoot42
Hoe strijckt my dat geloey van 't hart dees zwaerigheden,Ga naar voetnoot43
Waer van mijn geest te nacht benart scheen, en bestreden.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Wat droomt men zomtijts niet, dat luttel nadruck heeft;Ga naar voetnoot45
En 't moet een bloohart zijn, die veel om droomen geeft.Ga naar voetnoot46
My docht ick wert omringt van negen wreede slangen,
Zich stellende in 't gelit en schrap, om my te vangen.Ga naar voetnoot48
Zy geesselden in 't eerst malkandren met den start,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En sarden haeren wrock door stramen, en door smert.Ga naar voetnoot50
De gramschap steegh allengs in 't hooft, en quam gevlogen
En sloegh, gelijck een brant en lichte vlam, ten oogen
Als door twee vensters, uit in 't ende, en dreef en drong
De groene gal en 't blaeuw vergift tot op de tong;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Geslepen als een pijl, toeleggende om te micken,Ga naar voetnoot55
En drillende in de keel, verhit om bloet te slicken.Ga naar voetnoot56
Dat gaf een naer gezicht. de duisternis verdween,Ga naar voetnoot57
En wert geklooft, waer 't vier door d'ope blicken scheen.Ga naar voetnoot58
| |
[pagina 81]
| |
'k Zagh blaeu en scheemrend gout den rugh vol schubben spickelen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En 't lange lijf zich uit en in met krullen wickelen.
Ick hoorde 't sissen van haer becken, geel van zucht;Ga naar voetnoot61
Als moeders geest (zoo 't scheen) het hooft in onze luchtGa naar voetnoot62
Opsteeckende uit den put, met nagelen en handen
Heur slordigh hair de borst en 't aenzicht aen quam randen,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
En stooren mynen slaep met heesch en droef misbaer:
Op zoon, op op, vlie wegh. uw leven loopt gevaer.
'k Vloogh op verbaest. ick zagh verbaest rontom my heenen,Ga naar voetnoot67
Maer zagh noch hoorde niets, als driemael deerlijck steenenGa naar voetnoot68
Uit dezen put, toen ick my weer te ruste ley.
70[regelnummer]
Daer na scheen 't of 'er een al fluisterende zey:
Schep moedt, ô jongeling, Got zal uw reize zegenen.
'k Wil dan, getroost in Got, mijn' broedren gaen bejegenen,Ga naar voetnoot72
En groeten hen van verre, ootmoedigh en beleeft,Ga naar voetnoot73
Uit vaders naem, die my tot hen gezonden heeft.
75[regelnummer]
Een heusche groetenis kan onlust en krackeelenGa naar voetnoot75
En huistwist, tusschen bloet en broeders zomtijts heelen,Ga naar voetnoot76
En harten strengelen door onderlingen vreê
En vrientschap; en misschien waer in ick hun misdeêGa naar voetnoot78
Door onbedachtzaemheit, waer uit yet quaets moght wassen.
80[regelnummer]
Zulck een bejegening wil my den jongste passen.Ga naar voetnoot80
Mijn Vader maeckte my wel eer dat vredespoor,Ga naar voetnoot81
Won zoo zijn broeders hart, en ging zijn zoonen voor.
Doch 'k wil mijn trouwe broêrs niet by mijn' oom gelijcken,Ga naar voetnoot83
Die, wildt van aert, zijn' broer veel jaren dwong te wijckenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Naer Laban onzen oom; wiens vee hy dreef te wedtGa naar voetnoot85
En wey, tot dat de tijdt dien wrock had neergezet.Ga naar voetnoot86
Indien 't mijn lippen aen bevalligheit moght faelen;Ga naar voetnoot87
Zoo wil die milde Got, wien zoo veel nachtegaelenGa naar voetnoot88
Nu, met hun nuchtre keel vol orgelen, om strijtGa naar voetnoot89
| |
[pagina 82]
| |
90[regelnummer]
Vast groeten mynen mont, zyne eere toegewijt,Ga naar voetnoot90
Met paradijsdaeuw toch besprengen, om te spreecken,Ga naar voetnoot91
't Geen d'ooren lecker smaecke, en eendraght op kan queecken:
Godts Engel, die weleer mijn' Vader heeft geleit,Ga naar voetnoot93
Geley my eerst naer stat, om 't zekerste bescheit.Ga naar voetnoot94
REY VAN ENGELEN.
Zang:
95[regelnummer]
O Bronaer der alziende zorgen,Ga naar voetnoot95
Wat leit uw oirsprong diep verborgen
En duister, niet alleen voor 't oogh
Der menschen, maer oock zelf voor Engelen,Ga naar voetnoot98
Eer zy zich onder menschen mengelen;
100[regelnummer]
En nederdaelen, van om hoogh;
Daer d'allerhooghste zit gestegen,
Om naer zijn wijsheit t' overwegen,
Wat na ter werelt zal geschiên;Ga naar voetnoot103
Het welck hy zomtijts spelt door droomen,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Op dat zijn wit, in 't licht gekomen,Ga naar voetnoot105
Hem tot een grooter glori dien.
Laet haeters slincke hant vry zaeien,Ga naar voetnoot107
Godts rechte weet de vrucht te maeien.Ga naar voetnoot108
't Gaet boven menschelijck vermoên,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Dat wy met Joseph herwaert reizen
Naer Dothan, en van Memphis deizen,
Om derwaert grooter sprong te doen.
Tegenzang:
Ja Vader, laet de menschen ruicken,Ga naar voetnoot113
Hoe ghy de quaden kunt gebruicken,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Ten goede van het aertsch geslacht;
Als ghy violen onder doornen
Gaet plucken, en uwe uitverkoornen
Door uw beleit zet in hun kracht.Ga naar voetnoot118
De deughden en de huisgebrekenGa naar voetnoot119
| |
[pagina 83]
| |
120[regelnummer]
Dus by malkanderen gelekenGa naar voetnoot120
Vertoonen klaerder elck heur aert.Ga naar voetnoot121
Niet ruwe, maer geslepe steenen
Een' kostelijcker glans verleenen.Ga naar voetnoot123
Een puicksteen is wel slypens waert.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
De puicksteen heldert op door 't schuuren,
En kan de proef en 't oogh verduuren.Ga naar voetnoot126
Zoo zal oock Josephs braeve jeughtGa naar voetnoot127
Dan d'allerdomsten op doen mercken,Ga naar voetnoot128
Als zy verstreckt, om op te wercken,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
De puick- en proefstof van de deught.Ga naar voetnoot130
Toezang:
Zoo verre en uitheemsch van zyne ouders,Ga naar voetnoot131
Verwacht het dienstbre juck dees schouders,
Die, onvolwassen en noch zwack,
Geschapen zijn een Rijck te schragen;
135[regelnummer]
Een' koning zelf te helpen draegen
Dat onverdraegelijcke pack,Ga naar voetnoot136
En weelige oeghsten op te laden,Ga naar voetnoot137
Om magre jaeren te verzaden.
|
|