De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 615]
| |
Uitvaert van Iakob Baeck,
| |
[pagina 616]
| |
En, in dien arbeit al te graagh,Ga naar voetnoot23
Verliest de klont in 't lest heur vaagh.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Het onverzadelijck gemoedt
Op wijsheits vruchten al te soet,Ga naar voetnoot26
Verhaast zich zelven, om 't genotGa naar voetnoot27
Des letteroeghsts en haast sich totGa naar voetnoot28
d'Onsterflickheid, die boven sweeft,
30[regelnummer]
Wanneer 't hier eens den smaack af heeft.Ga naar voetnoot30
Het aartsche deel op sijnen rughGa naar voetnoot31
Geraackt, en alle geesten vlugh,Ga naar voetnoot32
Nu willen scheiden sonder pijn,Ga naar voetnoot33
Zoo onbelemmert alsze zijn,
35[regelnummer]
Aan lijm noch taeie zenuw vast.
't Geraamt bedanckt dien waarden gast;Ga naar voetnoot36
Den geest, zijn huiswaart, die beleeftGa naar voetnoot37
Hem voor een wijl geherberght heeft;
De Geest verlaat het huis van been,
40[regelnummer]
En klapt de vleugels tegens een.Ga naar voetnoot40
|
|