De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekendVierde bedryf.
IOSEF. IUDAS. BENJAMIN.
Iosef:
Ontbind den jongen, dat hy spreeck met vryer harten:Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
En ghy, mijn wacht, vertreckt, oock ghy, geslacht van Zwarten,Ga naar voetnoot1070
'k Heb wat met den Hebreen te spreecken. Zeghme doch,
De man, daer ghy van spraeckt, uw vader, leeft die noch?
Iudas:
Hy leefde noch, doen ick trock na d'Egyptenaeren.
Iosef:
Hoe oud is hy?
Iudas:
Ontrent de hondert dartigh jaeren.
Iosef:
1075[regelnummer]
Is hy zoo oud, en noch gezond en wel gestelt?Ga naar voetnoot1075
Iudas:
't Is enckel hartewee en droefheid dat hem quelt.
Iosef:
Bedroeft hem dan, dat hy dit kind zoo lang moet derven?
Iudas:
Noch is 'er yet, dat hem van quelling zal doen sterven.Ga naar voetnoot1078
Iosef:
Mijn vader is oock oud, magh 't zijn, zegh op, wat is 't?
Iudas:
1080[regelnummer]
Ick zey 't u, hy betreurt zijn' zoon dus lang vermist.
Iosef:
Door welcke rampen heeft uw vader hem verlooren?
| |
[pagina 471]
| |
Iudas:
Dat 's Gode alleen bekent, die 't al kan zien en hooren.
Iosef:
Ghy neemt tot tuige dien, die al 't verborgen weet.
Iudas:
Noit brogt ons eenigh mensch van hem het recht bescheed.Ga naar voetnoot1084
Iosef:
1085[regelnummer]
De tijd ontdeckt zomtijds veel onbekende zaecken.
Iudas:
Och quam eens aen den dagh het geen daer wy na haecken.
Iosef:
Ghy wenscht misschien hem weer in 's ouden vaders schoot?
Iudas:
'k En toefde niet, moght ick dat koopen met mijn dood.Ga naar voetnoot1088
Iosef:
Of hem zijn vader dan zoo hartelijck bezinde?Ga naar voetnoot1089
Iudas:
1090[regelnummer]
Zoo zeer, dat vader noit zijn' zoon alzoo beminde.
Iosef:
Was 't daerom, dat hy vroom niet nijdigh was noch straf?Ga naar voetnoot1091
Iudas:
Oock om zijn' goeden aerd, die groote hope gaf.
Iosef:
Wat dunckt u van dit land, en Faroos groote Rijcken?
Iudas:
't En hoeft voor Syrien in 't minste niet te wijcken.
Iosef:
1095[regelnummer]
Behaeght de heerschappy en slagh van dien u niet?Ga naar voetnoot1095
Iudas:
Te wonder, allermeest nu ghy 'er hebt gebied.Ga naar voetnoot1096
Iosef:
Zoud ghy wel wenschen hier te woonen met u allen?
Iudas:
Van harten, om niet weer in hongers nood te vallen.
| |
[pagina 472]
| |
Iosef:
Wat jaeght u dan na huis?
Iudas:
Ons vader, d'oude man,
1100[regelnummer]
Dien daer gelaeten, men geensins verlaeten kan.
Iosef:
Of yemant d'oude man wel herwaert zou belezen?Ga naar voetnoot1101
Iudas:
Dat staet alleen aen hem, ick moet gehoorzaem wezen.
Iosef:
Misschien trock hem wel hier de zoon die hy bemint?
Iudas:
Want dees was oock altijd zijn lief en waerde kind.
Iosef:
1105[regelnummer]
Hoe hiet de vader hem? of magh men dat niet weten?
Iudas:
Men plagh na vaders wil hem Benjamin te heeten.
Iosef:
Die brave naem beduid de kracht der rechte hand.Ga naar voetnoot1107
Iudas:
Wel kuntghe meê Hebreeus?Ga naar voetnoot1108
Iosef:
'k Was eertijds in uw land.
Iudas:
Wat deê, met oorlof, u dus verre herwaert komen?Ga naar voetnoot1109
Iosef:
1110[regelnummer]
Een ondier, tegens my met afgunst ingenomen.
Iudas:
Men weet tot onzent oock te spreecken van die pest.
Iosef:
Verkooptmen vrye lien al meê in dat gewest?
Iudas:
Gewoonte en wetten scharp die vuiligheid verbieden.Ga naar voetnoot1113
Iosef:
Wat zietmen tegens Recht en wetten niet geschieden?
| |
[pagina 473]
| |
Iudas:
1115[regelnummer]
Wat hier niet word gestraft, dat straft de hooghste troon.Ga naar voetnoot1115
Iosef:
Nu zegh ons doch, hoe hiet de lang vermiste zoon?
Iudas:
Och Josef was zijn naem.
Iosef:
En wat is dat te zeggen
Op uw Hebreeusche spraeck, indien men 't uit zou leggen?Ga naar voetnoot1118
Iudas:
Geluck en aenwas van den huize in 't algemeen.
Iosef:
1120[regelnummer]
De zaeck quam met den naem wel zomtijds overeen.
Iudas:
Maer d'uitkomst leert, hy heeft dien naem vergeefs gedraegen.
Iosef:
Gods maght is niet verkort, dus wilt niet licht vertsaegen.
Iudas:
Gaef God ons onverwacht een uitkomst in 't verdriet.
Iosef:
Hy gaf 't en geeft het u. Ziet hier, mijn broeders, ziet,
1125[regelnummer]
Ick ben die Iosef zelf: d'Egyptenaeren noemen
My anders. Ziet hoe God, wiens goedheid ick magh roemen,
Mijn lot verbetert heeft. Nu denckt om Dothan niet,
Om moordkuil Arabier noch wat 'er is geschied.
Mijn droomen blijcken waer, in dezen staet en eere
1130[regelnummer]
Dat 's my genoegh: dat 's al wat ick van u begeere.
Iudas:
O edelmoedigh vooghd des Rijcks, want ick my schaemGa naar voetnoot1131
Dat ick u broeder noem, nadien ons daed den naem
Verlochent, en wy niet als broeders u ontmoetten;Ga naar voetnoot1133
Wy knielen weêr vol druck ootmoedigh voor uw' voeten,
1135[regelnummer]
Doch niet op dat ghy ons voor hongers nood bescharmt,
Maer u bedwingt, ons schuld vergeeft, en u ontfarmt:
Dat wil, belieft het u, het vaderlijcke harte,
't Welck afgepijnight is door lang gelede smarte:
Of, hebt ghy 't liefst, hy verght u dit met zijn gebeen.Ga naar voetnoot1139
| |
[pagina 474]
| |
Iosef:
1140[regelnummer]
Laet varen uwe zorgh, noch bid nu niet om 't geen
Ghy al verkregen hebt; en is 'er yet misdreven,
Het is een kleine zaeck die misdaed te vergeven.
'k Bemin mijn broeders als een broeder, nu ick vind
Dat ghy zoo ongeveinst oock Benjamin bemint,
1145[regelnummer]
Het welck ick lang verzocht door zoo veel ommewegen:Ga naar voetnoot1145
't Verdriet u niet, naedien dees uitkomst rijck van zegenGa naar voetnoot1146
Dit dubbel waerdigh is, en ick met danck erken,
Dat ick door u de naeste aen Faroos scepter ben.Ga naar voetnoot1148
God die het al bestiert, en zorght voor alle zaecken,
1150[regelnummer]
Wiens nimmer sluimrend oogh niet moede word van waecken,
En buiten ons beleid, 't geen hy geraden vond,Ga naar voetnoot1151
Tot u en vaders heil my hier voorheenen zond.Ga naar voetnoot1152
't Is nu het tweede jaer dat honger plaeght dees paelen,Ga naar voetnoot1153
Daer 't omgelegen volck zijn spijs moet komen haelen.
1155[regelnummer]
Vijf jaeren wachtmen noch, vol druck en hongers nood.
Gaet heen, brengt vader dan, die jammert om mijn dood,
Dees onverwachte Maer, dat ick, dien hy verloren
Dus lang getekent heeft, alleen niet als herborenGa naar voetnoot1158
Noch leve, maer oock, hoogh verheven en vermaert,
1160[regelnummer]
Zoo groot een' schat bezitte, en ghy my even waerd
Oock deel hebt aen mijn maght, en zijt mijn staetgenooten.Ga naar voetnoot1161
Laet hem, den rechten stam waer uit ick ben gesproten,
Oock weeten, wat geluck hy nu door my al wint.
Dat vader herwaert koom, en zie met vreughd zijn kind,
1165[regelnummer]
Waer na zijn harte treckt. Ick zal zijn rundren leiden
In 't allervetste land, en in d'Egyptse weiden
Doen groeien Isacx vee. Mijn waerde broeders, ach!
'k Omhels met lust en vreughd u, dien ick noit en zagh
In heele twintigh jaer. 't En kan my niet verveelenGa naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
O broeder Benjamin! uw goudgeel hair te streelen;
Te hangen om uw' hals met bey mijn armen vast;
Te schreien, dat mijn vreughd my in mijn traenen wascht;
Mijn hart bezwijckt van vreughd, ick kan niet langer spreecken.
Benjamin:
O broeder, wellekoom, dien ick mijn' broeder reken
| |
[pagina 475]
| |
1175[regelnummer]
Van vollen bedde, en dien ick onvermoelijck vind.Ga naar voetnoot1175
O overgroote man, bescharm my arrem kind:
Bestier uw' vollen broer, gelijck deeze onderdaenen;
En 'k bid u, laet my toe, dat ick dees teere traenen,
Een ongeveinst bewijs van waere liefde en trouw,
1180[regelnummer]
Magh storten over u, dien ick omarremt hou.
Iosef:
O noit verwachte dagh, hoe doetghe my verblyen!
Benjamin:
Nu rouwtme niet, dat ick betight een poos moest lyen,
En tot mijn onschuld werd geboeit, en in dit landGa naar voetnoot1183
Van Sichem werd vervoert, zoo verre van der hand.
Iosef:
1185[regelnummer]
Om weeten, hoe mijn broers zich neffens u al hielenGa naar voetnoot1185
Gebruickte ick zoo veel list. My rouwt dat ick hun zielen
En trouw niet proeven kon als met uw vrees en scha.Ga naar voetnoot1186-87
Benjamin:
Het is een groote zaeck, dat ghy hen al daer na
Zoo zuiver vond: 'k getroost my gaerne deze smarte.Ga naar voetnoot1189
Iosef:
1190[regelnummer]
Wat was my 't leven zoet, doen ick hun deeghlijck harte
En hun godvruchtigheid en hun getrouwheid zagh!
Ick moet bekennen, dat die aengenaeme dagh,
Doen ick den kercker liet, waer in men my verdoemde;Ga naar voetnoot1193
Doen Faro en al 't volck my zijnen vader noemde,
1195[regelnummer]
My noit zoo aengenaem noch lief en is geweest.
Benjamin:
Als ick uw heil aenschouw verheugh ick in mijn' geest.
Iosef:
Mijn broeder, al het mijn dat is voor u ten beste.Ga naar voetnoot1197
Benjamin:
Hoe bly waer d'oude man, zagh hij dit voor zijn leste!Ga naar voetnoot1198
Iosef:
Hy zal hy zal eer lang en zonder beiden meê
1200[regelnummer]
Ons vreughd deelachtigh zijn, en komen hier ter steê.
| |
[pagina 476]
| |
Ghy zult hem haelen gaen, en afgevaerdight worden,
Met zulck een' braeven staet en zulck een staetige orden,Ga naar voetnoot1202
Gelijck gezanten en gebroedren wijd befaemt
Van eenen grooten vorst en rijcxvooghd wel betaemt.
1205[regelnummer]
Ons zal noch tijds genoegh en leven overschieten
Om lange deze vreughd te zaemen te genieten.
Nu is mijn tijd voorby, dat ick den koning vroedGa naar voetnoot1207
Zou maecken van het geen hy noodigh weten moet,
En wat 'er dezen dagh op nieuw is voorgevallen.
1210[regelnummer]
Mijn lijfwacht, koomt en volght my daedlijck met u allen.
IUDAS. RUBEN. BENJAMIN.
Iudas:
Al is het zoo dat my de goedertierentheid
Mijns broeders (die al 't geen wat hy heeft toegezeit
Godvruchtigh houd) ontslaet van 't allerminst te vreezen;
Noch schrick ick zoo verbaest voor 't opzicht en het wezen
1215[regelnummer]
Van zijn onnozelheid, mishandelt door dien smaed,Ga naar voetnoot1214-15
Door d'overtuiging oock der gruwelijcke daed,Ga naar voetnoot1216
My noch te wel bewust, dat na zoo luttel woorden
Naeuw uitgestamelt, ghy my in een wijl noit hoordenGa naar voetnoot1218
Geluid slaen. Benjamin! nu bidden wy, nadienGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Ghy allermeest by hem gewilt zijt en gezien,Ga naar voetnoot1220
Om dat een moeder u heeft onder 't hart gedraegen,Ga naar voetnoot1221
En uw onnozelheid en deughden hem behaegen;
Bevredigh en verzoen hem met zijn broers: hy zal
Al wat wy oit misdeên, uit gunst u te geval,Ga naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
Van harten lichtelijck vergeten en vergeven.
Ruben:
Hy spreeckt uit aller mond. Indien wy oit ons leven
V deeden eenigh goed, vergeld dat nu ghy meught:Ga naar voetnoot1227
Dat staet u licht, en 't zal ons doen een groote deughd.Ga naar voetnoot1228
Verricht dat, ons ten dienst, het zal tot alle tijden,
1230[regelnummer]
Zoo dickwils ghy 't herdenckt, uw hart en ziel verblijden.
De vader moet gezond daer voor u weder zien.Ga naar voetnoot1231
| |
[pagina 477]
| |
Benjamin:
My dunckt 't is noodeloos: nochtans zoo wil ick bien
Mijn' broederen de hand, op dat ick hen behoude.
De vader zey my dit, doen ick vertrocken zoude:
1235[regelnummer]
Mijn zoon, draegh niemant haet: bemin uw eigen bloed:
Verplicht op 't allerhooghst door weldoen hun gemoed,
Door weldoen niet alleen, maer mede door verdraegen.
Zoo droegh zich Abraham by Loth in zijne dagen,Ga naar voetnoot1238
Om wien hy ging 't gevaer van eenen slagh bestaen,
1240[regelnummer]
Op dat de neef, die nu alreede was gevaen,Ga naar voetnoot1240
Vit 's vyands wreeden klaeuw verlost werd, en 't geluckte,
Doen hy den verschen roof vier koningen ontruckte:
En om den landscheis twist te mijden, zoo begafGa naar voetnoot1243
Hy 't Oosten, en vertrock in 't Westen van hem af.
1245[regelnummer]
Zoo droegh zich Isac oock by Ismaël uit minne;Ga naar voetnoot1245
Die, schoon dees was de zoon van Agar de slavinne,
Hem nochtans lastigh viel: en dat ick nu oock roerGa naar voetnoot1247
Van my; doen Esau meê, mijn wreede en forsse broer,Ga naar voetnoot1248
My dreighde met der dood, zoo zworf ick met bezwaeren,Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Als balling buiten 's lands, geheele twintigh jaeren,
Op dat zijn grimmigheid moght slijten meer en meer:
En keerende na huis, zoo zette ick hem ter neer,Ga naar voetnoot1252
Met smeecken en gebeen, en veelerley geschencken.Ga naar voetnoot1253
'k Wil niet alleen altijd aen vaders lesse dencken,
1255[regelnummer]
Maer die getrouwlijck oock beleven, als 't behoort.Ga naar voetnoot1255
Iudas:
Gewislijck Rachel bragt gewenschte kinders voort.Ga naar voetnoot1256
Rey:
Ick heb een blijde Maer gehoort,
Hoe dat ons landvooghd rechtevoortGa naar voetnoot1258
Zijn ellef broers gevonden heeft.
1260[regelnummer]
d'Aertspriesters dochter, in wie leeftGa naar voetnoot1260
De roem van 't priesterlijck geslacht,
Verblijd zich, dat haer man geacht
En edel is van bloed en stam,
| |
[pagina 478]
| |
Ia die van ouds zijn' oirsprong nam,
1265[regelnummer]
Daer de klayspoelenden Eufraet
En Tigris stroom (die sneller gaet
Als pijl of schicht) tot tweemael met
Malkandren vredigh gaen te wed.Ga naar voetnoot1268
God nam de klay van 't zelve land,
1270[regelnummer]
En bootste met een wackre hand
Die na zijn eigen even beeld;Ga naar voetnoot1271
En maeckte hem, die d'andren teelt,Ga naar voetnoot1272
In wien de lange rekening
Van 't menschlijck zaed ten ende ging.Ga naar voetnoot1273-74
1275[regelnummer]
God tot zijn opperste oogemerckGa naar voetnoot1275
Besloot aldus 't zesdaeghsche werck,
En staeckte doen zijn' arrebeid.
Hy blies een' geest vol majesteit
In hem, en schiep hem, dat hy 't oogh
1280[regelnummer]
Ten hemel sla, met 't hoofd om hoogh:
En korts daer na, op dat de neefGa naar voetnoot1281
Veel eeuwen na den grootvaer bleef,
Nam hy een ribbe uit zijne zy;
Waer uit een schepsel schoon en bly,
1285[regelnummer]
Een schoone vrouw te voorschijn quam.
Zoo haest hy zijne ga vernam,
En opschoot uit die zoete rust,Ga naar voetnoot1287
Zagh hy haer aen met grooten lust,
En voelde stracx zijn hart en nierGa naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Ontsteecken van het minnevier.
Zoo nam het huwlijck zijn begin;
Wiens band en goddelijcke min
Alle andre banden, in waerdy
En heiligheid, gaet veer voorby.
1295[regelnummer]
Dus werden kinderen gebaert,
Den vader altijd lief en waerd,
En zuigelingen aen de borst
Der moeder, dieze queeckt en torst.Ga naar voetnoot1298
| |
[pagina 479]
| |
De naeste na dien hartetoghtGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
Is liefd van broederen, verknocht
Als telgen uit de zelve zaên;
Die met malkandren speelen gaen,
Gelijck het paerd by zijn gespeel,Ga naar voetnoot1303
Of ossen onder een gareel.
1305[regelnummer]
Och of de Fenix, daer gewisGa naar voetnoot1305
Maer een af in de weereld is,
Op zijne vleugels, die zoo eel
En geurigh riecken na kanneel,
My voerde door de heldre locht,
1310[regelnummer]
En in het land der Mooren brogt,
By mijnen broedren; daer men van
De hitte naulix duuren kan.Ga naar voetnoot1312
Maer zie, hoe Faro daer uit zijn paleys koomt strijcken,Ga naar voetnoot1313
Met toortzen, die de zon in klaerheid niet en wijcken.
|
|