De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 167]
| |
De derde handel.
Phineas Priester.
Melchisedech, o die oyt d'eerste Priester Gods,Ga naar voetnoot1351
Het Priesterschap bekleede op Salems hooge rotz,
Wiens hoofdscheel van God zelf met balsem wierd bedropen,Ga naar voetnoot1353
Gezalft, en toegekend den myter boven open:Ga naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Doen 's Heeren heuvel ghy wat hooger trockt, tot datGa naar voetnoot1355
Hy 't aenzien en den naem van een ontworpen StadGa naar voetnoot1356
Bereyckte in Canaan: Aaron uytverkoren,Ga naar voetnoot1357
Die 't reuckwerck aenstaeckt met uw zonen welgeboren:Ga naar voetnoot1358
Ziet op ghy helden Gods, Aertzpriest'ren ziet eens om,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Hoe 't vanden Hemel hooghgeadelt Priesterdom
Ontkleed van zijnen glans treurt zonder glimp of luyster:Ga naar voetnoot1361
Gelijck by zonnezwym al schemerende in 't duysterGa naar voetnoot1362
De weereld sprietooght, zoo wanneer de Maen jeloersGa naar voetnoot1363
| |
[pagina 168]
| |
Den sterflijcken te spijt deckt 't aengezicht haers Bro'ers:Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
Treurt als 't geransoent lijck eens Koninghs, die verslagenGa naar voetnoot1365
Word op een rosbaer versch gebalsemt t'huys gedragen.Ga naar voetnoot1366
Waer is Ierusalem nu uwen Koninghs-staf,
En 't Priesterlijck çieraet dat u Iehova gaf?Ga naar voetnoot1368
Waer is uw blanck yvoor? uw marmer klaer van schimmer?Ga naar voetnoot1369-vlgg.
1370[regelnummer]
Uw purper fyn van draed? uw kerckelijck getimmer?Ga naar voetnoot1370
Uw Koninghlijck paleys? waer zijn uw Ced'ren? waer
Uw pylaers, bogen, en gewelven allegaer?Ga naar voetnoot1372
Waer 't zilver? waer het goud? waer zijn de Cherubynen?
Waer 't altaer, 't wieroock, en dees blinckende gordynen?Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Waer d'Arcke des verbonds? waer Gods geheymenis?Ga naar voetnoot1375
Helaes 't is verr' gezocht dat niet te vinden is.Ga naar voetnoot1376
Wie had gedocht, dat God te strengh op ons gebeten,Ga naar voetnoot1377
Zyn erfdeel zoo geheel vertre'en zoude, en vergeten?
Schoon of de muyr omringht van zulcken heyrkracht wasGa naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Dat in 't geberghte alom vertrad het kruyd en 't gras:Ga naar voetnoot1380
Schoon of de Stad verzonck in 't uyterste benouwen,
Ons hoop steunde op de Kerck, en d'heylige gebouwen.Ga naar voetnoot1382
Wy riepen: zijt getroost, laet God begaen al stil,Ga naar voetnoot1383
Iehova blijft ons borght om zijnes Tempels wil.Ga naar voetnoot1384
| |
[pagina 169]
| |
1385[regelnummer]
Maer ach rampzalige! als 't den Hemel wou gedogen,Ga naar voetnoot1385
Wy wierden in ons hoop te jammerlijck bedrogen,
In die vervloeckte nacht, als eer het licht opquam,Ga naar voetnoot1387
Ons Kerck aen kolen gingh, en stond in lichte vlam:
Als met de vlamme opsteegh ons krijten en ons kermen,Ga naar voetnoot1389
1390[regelnummer]
Dat God noch Engel mocht bewegen tot erbarmen:Ga naar voetnoot1390
Doen al den bergh gesteld in vuyr, en enckel bloed,Ga naar voetnoot1391
Sloegh d'overwinner met medoogen in 't gemoed:
Doen riepme spa: vertrouwt noch kercken noch outaren,Ga naar voetnoot1393
Haer heyligheyd geen stad kan voor 't verderf bewaren.
1395[regelnummer]
Ick zelf ontvlood den moord, en riep luydskeels in 't vli'en:
Vlied met my 't is vergeefs den vyand weyr te bi'en.
Hy heeft de Stad voorlangh, en houd haer stercke wallen.Ga naar voetnoot1397
De Tempel is vergaen. onze hope is nu gevallen.
Zo berghde ick nauwlijcx't lijf, en ruckte met deze handGa naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
Veel heyl'ge schatten ongeschonden uyt den brand.
Maer waerom vlood ick? ach! wat hield ick dier mijn leven?Ga naar voetnoot1401
Hadde ick mijn ziele in 't vuyr des Tempels opgegeven,
Als Meirus wel bera'en, en als Baleus zoon:Ga naar voetnoot1403
Of waer ick in 't hoogh koor geteld by d'ander doon:Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Zoo zoud noyt zijn gebeurt dat ick geva'en, most latenGa naar voetnoot1405
Den Heydenschen Monarch de goude en zilv're vaten,
't Schaerlaken, 't reuckwerck, en 't hooghpriesterlijck gewaed,Ga naar voetnoot1407
En and're ciersels: daer een booswicht een soldaetGa naar voetnoot1408
Zijn vingeren aen schend: zo waren voort mijn beenenGa naar voetnoot1409
| |
[pagina 170]
| |
1410[regelnummer]
Begraven met den val van d'afgekeurde steenen.Ga naar voetnoot1410
Nu houde ick d'uytvaert van 't onzalige geslacht,Ga naar voetnoot1411
Om welckers ondergangh het volck van Roome lacht,Ga naar voetnoot1412
En op de diensten smaelt die Moses heeft geboden,Ga naar voetnoot1413
En pryst voor onzen God een hoop verdichte Goden,Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Die Abraham verzaeckte: en of my schoon genaGa naar voetnoot1415
Geschied is, zoo dat ick op vrije voeten sta,
Wat batet? want waerheen dat ick my keere of wende
Ick zie myn hertenleed aan Israels ellende.
Indien ick zie rondom, ick zie hem die ons dringht,Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
En vind my vande macht der Heydenen omringht.Ga naar voetnoot1420
Sla ick 't gezicht om leege, ick zie hoe met den zweerdeGa naar voetnoot1421
't Huys Iacobs light verdelght, de Stad geslecht met d'eerde:Ga naar voetnoot1422
Ick zie van d'afgrond op noch smoocken 't heerlijck Slot,Ga naar voetnoot1423
Daer David vaeck uyt heeft den Philistyn bespot.Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
Heffe ick myn lichten op, den Hemel is gesloten,Ga naar voetnoot1425
Noch draeght niet langer gunst zyn ouwde bondgenooten.Ga naar voetnoot1426
DOCHTER SION. REY VAN STAETJONFFREN. REY VAN JOODSCHE VROUWEN. TITUS.
Dochter Sion:
Ghy Spoocken, die wel eer verhoogt pronckte inde tralienGa naar voetnoot1427
Van 't goude Blijenburgh, behangen met medalien,Ga naar voetnoot1428
| |
[pagina 171]
| |
Waerme de Godheyd hadde onsterflyckt uwen Rey,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Als ghy zyn eersleyp volghde, en droeght zyn Leverey,Ga naar voetnoot1430
Als ghy Gods Majesteyt omschanste met uw stoeten,
En zaeght 't gesternt', de Zon, en Maen bene'en uw voeten
Verschieten flauwer als de klaerste Diamant
Ons van d'uytbreydzels zend zyn stralen overkant:Ga naar voetnoot1433-1434
1435[regelnummer]
Die ghy getuymelt, mooght op't aldernauwst' vertellen,Ga naar voetnoot1435
Hoe veel van 's Hemels top schilt 't middelpunt der hellen:Ga naar voetnoot1436
Ten waer 't lang vallen u gewieght hadde heel in zwym,Ga naar voetnoot1437
Eer ghy ten lesten plofte in 's afgronds vuylen slym,Ga naar voetnoot1438
En diepen zwavelpoel: die flucx is aengevlogenGa naar voetnoot1439
1440[regelnummer]
Doen voncken stoven ne'er uyt Gods vuyrvlammende oogen:Ga naar voetnoot1440
Ghy Spoocken, zegge ick, breeckt uyt uw gevangenis,
Aenschouwt wie 't vallen noch met u deelachtigh is:
Ziet hoe die blixem Gods myn Hemelhooge Ced'ren,
En Marb'ren gepolyst ter Hellen gingh verned'ren,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Als ick te trotz van neck in mynen plicht ontbrack,Ga naar voetnoot1445
En opgeblazen nae zyn Kroon, en glori stack:Ga naar voetnoot1446
Ziet hoe die Lusthof is verkeerd in een woestyne,Ga naar voetnoot1447
En herbergh van 't gediert' waer in ick eenzaem quyne.Ga naar voetnoot1448
| |
[pagina 172]
| |
O streckten d'oogen my een spronghryck Siloa,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
Nu ick myn handen wringe, en voor myn borsten slae,
En scheur myn treurgewaed: och ofze tranen lieten,Ga naar voetnoot1450-1451
Wat zou my daer een pack een pack van 't hert afschieten:
Nu houd de rouw zoo 't schynt de dorpels toegestopt,Ga naar voetnoot1453
Een rouw die ick al meer en meer hebbe ingekropt,Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
Daer ick aen sticken zal, daer ick aen moet versticken.
Hoe flaeuw bezwyckt myn hert schier allen oogenblicken.Ga naar voetnoot1456
O wee! o wy! o wach! hebt ghy bedruckte MaeghdGa naar voetnoot1457
Uw hert noch niet van rouw geleeght, en uytgeklaeght?
En mooghdy niet een traen tot uwen troost verwerven,
1460[regelnummer]
Zoo treurt u voorts in 't graf, en zoeckt uw heyl in 't sterven.Ga naar voetnoot1460
Rey van Staetjonff'ren:
Wat Kryghslie komen hier die meer zyn als gemeen?Ga naar voetnoot1461
Waer vli'en wy? och wie is 't? zyn 't Hoplie?Ga naar voetnoot1462
Rey van Ioodsche Vrouwen:
En met een
De Veldheer Titus zelf, ick zie hy staet in 't midden.
Dochter Sion:
Staetjonffren volght my nae, en helpt ons straf verbidden.Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Aenveerd een droef gelaet, en iammerlyck gebaer.Ga naar voetnoot1465
Slaet voor uw borst. verscheurt uw kleed'ren, en uw hayr,Ga naar voetnoot1466
Als ick myn stem verhef. bevochtight met uw tranen
't Hert des Verwinners: of ghy zoo een wegh mocht banen
Tot mededoogen. schaemt rampzael'ge Rey u niet
| |
[pagina 173]
| |
1470[regelnummer]
Nu aen te gaen al 't geen de bitt're Nood gebied.Ga naar voetnoot1470
Vergeet uw ouwd geslacht van Priesteren en Vorsten
En Koningen, die 't al ten stryde ontzeggen dorsten.Ga naar voetnoot1472
Ootmoedigheyd u voeght. ick gae u allen voor.
God om wiens aenschyn iuyght de Rey van 's Hemels Koor,
1475[regelnummer]
My aengenaemheyd iont, druypt honigh op myn lippen:Ga naar voetnoot1475
Dat ick bewegen magh zoo zielelooze klippenGa naar voetnoot1476
Als zyn der vyanden onbuyghlycke gemoe'n.Ga naar voetnoot1477
Titus:
Wie knielt hier neder om t'erlangen haren zoen?Ga naar voetnoot1478
Dochter Sion:
Grootmogende Monarch, wilt met geduldige ooren
1480[regelnummer]
Ons klacht ter zielen uytgeborsten doch aenhooren.Ga naar voetnoot1480
Wy 't overschot des volcx die vallen u te voet,Ga naar voetnoot1481
Wy eysschen geen genae, maer dat ghy met ons doetGa naar voetnoot1482
Al 't geen wat u behaeght: laet vry uw dienaers stooten
Haer degens door ons borst die wy voor u ontblooten:
1485[regelnummer]
Of datze ons werpen van dees rotzen scherp en steyl,
En plett'ren ons gebeent', want 't sterven is ons heyl,Ga naar voetnoot1486
De Dood ons toevlucht, en haer komst' daer and're menschen
Voor schricken, is den troost, en 'tzoetst' daer wy om wenschen,
Om te geraecken door d'eynd'looze zwarighe'en,
1490[regelnummer]
En eens ons leet t'ontgaen: of zydy door gebe'en,Ga naar voetnoot1490
Ontzichelijcke Vorst, noch tot genae te neygen,Ga naar voetnoot1491
Verzacht de penen doch die d'overwonnen dreygen.Ga naar voetnoot1492
't Van ouwds beroemd geslacht dat vande Vad'ren daeltGa naar voetnoot1493
| |
[pagina 174]
| |
Bynae is uytgeroeyt, dien lof hebdy behaelt:Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Een handvol blijfter uytgeput van ongenuchten,Ga naar voetnoot1495
Die 't leven valt te bangh, die niet doen dan verzuchten:Ga naar voetnoot1496
Erbarmt u haerder, en verschoontze, o Vorst, althansGa naar voetnoot1497
Die 't loth spaerde om te zien den val haers Vaderlands.Ga naar voetnoot1498
Titus:
Had ghy dit voorbedacht vermaledyde Ioden,Ga naar voetnoot1499
1500[regelnummer]
En van uw poorten my de sleut'len aengeboden,
Als uws stads grondvest noch haer hooge muren droegh,Ga naar voetnoot1501
Als ick om Sions kreyts noch eerst mijn leger sloegh:Ga naar voetnoot1502
Ghy stond noch daer ghy stond, en van uw stercke wallenGa naar voetnoot1503
En waer de çingel noyt ter aerden ne'ergevallen.Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Hoe vaecken hebdy met een ingeboren haetGa naar voetnoot1505
Mijn Keyzerlijcke gunst, en goedigheyd versmaed,Ga naar voetnoot1506
Als ick u hulde aenbood, en uyt een mild ontfarmenGa naar voetnoot1507
U zwoer gezamentlijck voor onheyl te beschermen:Ga naar voetnoot1508
Hoe menighwerven blies ick d'aftocht alzoo rasGa naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Ghy nood leed, als de strijd en storm op 't heetste was:Ga naar voetnoot1510
Hoe dickmael breydelde ick mijn ongetemde bendenGa naar voetnoot1511
Van vreeze datze uw Kerck en Godsdienst zouden schenden.Ga naar voetnoot1512
Nu komdy smeecken. op staet op.
Dochter Sion:
Ertzmaerschalck ach!Ga naar voetnoot1513
Dat wy u quetsten oyt is laes! al ons beklagh.Ga naar voetnoot1514
| |
[pagina 175]
| |
Titus:
1515[regelnummer]
Nu 't glas verloopen is nu roeptmen om genade.Ga naar voetnoot1515
Dochter Sion:
Erbarmt des armen volcx al komet vry wat spade.Ga naar voetnoot1516
Titus:
Zoo spade datter niets voor u te hopen staet.
Dochter Sion:
Een welgeboren Vorst zich noch erbarmen laet.Ga naar voetnoot1518
Titus:
Een welgeboren Vorst zoeckt 't voordeel vanden lande.
Dochter Sion:
1520[regelnummer]
't Ontfermen voordeel brengt, gestrengheyd schade en schande.
Titus:
't Ontfermen brengt oock ramp, gestrengheyd voordeel toe,Ga naar voetnoot1521
Zoo houtmen 't volck in tucht.Ga naar voetnoot1522
Dochter Sion:
Elck een verwenscht de roe.
Titus:
De booswicht haet zijn straf.
Dochter Sion:
Ons heeft geen straf ontbroken.
De Veldheer heeft zijn leet ten uytersten gewroken.Ga naar voetnoot1524
Titus:
1525[regelnummer]
Waer mynen doortocht valt daer eysschen noch te staenGa naar voetnoot1525
Dees muyters tot een les en spiegel voor de qua'en.Ga naar voetnoot1526
Dochter Sion:
Die 't spieglen lust beschouw dit graf vol doode beenen,Ga naar voetnoot1527
Dees omgekeerde Stad, en die verstroyde steenen.
Titus:
Licht slaetmen inde wind 't geen zelf men niet en ziet.
| |
[pagina 176]
| |
Dochter Sion:
1530[regelnummer]
Al zietmen 't niet de Faem meld watter is geschied.
Titus:
De Ioden voor 't gerucht noyt eenen voet verzetten.
Dochter Sion:
't Is een Godsdienstigh volck dat yvert om zijn wetten.Ga naar voetnoot1532
Titus:
Is 't yver datmen muyt?
Dochter Sion:
Het acht de vryheyd weerd.Ga naar voetnoot1533
Titus:
Derft hy oock vryheyd die al heeft wat hy begeert.
1535[regelnummer]
Den Ioden was 't vergunt haer dorpels te bewoonen,Ga naar voetnoot1535
Te lezen haren oegst, en Koningen te kroonen,Ga naar voetnoot1536
En Vorsten van haer bloed met purper te bekle'en,
En vranck te leven nae der bestevad'ren ze'en:Ga naar voetnoot1538
Dies mosten zy den stoel van Roomen onderstuttenGa naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Met dragelijcken tol, daer voor wy haer beschuttenGa naar voetnoot1540
Van allen overlast des woedenden Soldaets:
Iae wie ontwijen dorst 's Kercx afgekeurde plaets,Ga naar voetnoot1542
Nae d'uytgedruckte wet geprent in zuyv're marmer,Ga naar voetnoot1543
Die brocht zijn vonnis mede, en vond geen lijfs beschermer.Ga naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Is dit geen vryheyd die 't gespuys vernoegen magh?Ga naar voetnoot1545
Veel and're zijn te vre'en, en dragen ons ontzagh:Ga naar voetnoot1546
Maer uw hertneckigheyd, en niet de zware tollen,Ga naar voetnoot1547
En 's Keyzers slappen moed, die brachten u aen 't hollen:Ga naar voetnoot1548
Ons goedheyd vaeck misbruyckt u stouter heeft gemaeckt.Ga naar voetnoot1549
| |
[pagina 177]
| |
Dochter Sion:
1550[regelnummer]
Doorluchte Prins 't is waer, ten kan niet zijn miszaeckt:Ga naar voetnoot1550
Doch overweeght, dat eerst door woedende TyrannenGa naar voetnoot1551
De ketenen van twist, en oproer zijn gespannen:
Noyt had de vrome deel aen zulcken overmoed.
Titus:
De vrome vaeck ontgeld 't quaed dat een booswicht doet.
Dochter Sion:
1555[regelnummer]
Wie wijs is en bera'en die schiftze van malkander.Ga naar voetnoot1555
Titus:
Elck wascht zich af van 't vuyl en schuyft het op een ander.Ga naar voetnoot1556
Dochter Sion:
Wie niet handdadigh is aen eenigh quaed beleydGa naar voetnoot1557
't Is billijck dat hy staet op zijn onnoozelheyd.Ga naar voetnoot1558
Titus:
Zo spreeckt de quaedste schelm.
Dochter Sion:
Men ziet op niemands spreken,
1560[regelnummer]
Men let op yders feyt, en al't geen heeft gebleken.Ga naar voetnoot1560
D'aenstellers van't rumoer zijn elck een openbaer.Ga naar voetnoot1561
Titus:
D'handhavers zijn al dood, en die verbergen haer.Ga naar voetnoot1562
Dochter Sion:
Men houdet die te goe, de straffe hun hoofden rake.Ga naar voetnoot1563
Titus:
Rechtveerdigheyd die 'tmeynt eyscht over beyden wrake.Ga naar voetnoot1564
| |
[pagina 178]
| |
Dochter Sion:
1565[regelnummer]
Uyt slechtigheyd is 't vaeck dat ymand 't quaed bestemt.Ga naar voetnoot1565
Titus:
Al boet hy 't met zyn hals dat schijnt dan niemand vremd.
Dochter Sion:
Wie 't uyt onkunde faelt heeft in dit pleyt groot voordeel.Ga naar voetnoot1567
Titus:
Zo groot niet of hy moet uytstaen zijns Rechters oordeel.Ga naar voetnoot1568
Dochter Sion:
Een oordeel hecht gesmeed op 't aenbeeld vande re'en.Ga naar voetnoot1569
Titus:
1570[regelnummer]
Een oordeel dat de wet en Krijghsraed stelt te vre'en.
Dochter Sion:
O Vorst vernoeght u met de straf alree genomen,
En die der boozen roth noch versch is overkomen,Ga naar voetnoot1572
Het overschot meest al onschuldigh is aen 't quaedGa naar voetnoot1573
Daermede uw Majesteyt gequetst is inder daed:Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Misgunt niet dat wy hier zieltoogen weynigh dagen,Ga naar voetnoot1575
En als een eerlijck lijck Ierusalem beklagen.Ga naar voetnoot1576
Titus:
Om hier te nest'len? neen, de krijghsman die 't zich belghtGa naar voetnoot1577
Staet uw uytroeyen duyr.Ga naar voetnoot1578
Dochter Sion:
Nu zijn wy gants verdelght.
Titus:
Zoo gants niet of ons stond een erger quaed te vreezen.Ga naar voetnoot1579
| |
[pagina 179]
| |
Dochter Sion:
1580[regelnummer]
Zoo Roome vreeze aenkomt van ouderlooze weezen,Ga naar voetnoot1580
Van Weeuwen uytgeschreyt, van Vrouwen levens moe,
Van wat ontwapent volcx zo brengen wyze haer toe,Ga naar voetnoot1582
Die uytgemergelt, niet voor hebben, als ons magen,Ga naar voetnoot1583
Waerze ergens kenbaer zijn, in 't koude graf te dragen,Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
En in speloncken en steenrotzen hier ontrent
Te huylen schouw van 't licht tot dat ons leven end.Ga naar voetnoot1586
Titus:
Van luttel zaeds gestroyt dat over is geschoten,
Wast eenen rijcken oeghst. alzoo van weynigh lotenGa naar voetnoot1588
Ontstaet een boomryck woud. zoo 't eerstgeplante veylGa naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Beklimt en deckt een muyr al is hy hoogh en steyl.
De doornen laten niet van nieuws weer aen te groeyenGa naar voetnoot1591
Zoo langh daer wortel blyft, die mostmen eerst uytroeyen.Ga naar voetnoot1591-1592
Dochter Sion:
Men laet dees woeste plaets van krijghslie wel verzorght.Ga naar voetnoot1593
Titus:
't Mistrouwen geeft meer rust, en is een vaster borght.Ga naar voetnoot1594
Dochter Sion:
1595[regelnummer]
Mistrouwdy die ghy loont?Ga naar voetnoot1595
Titus:
Geensins, maer wel uw lieden
Die altijd woelt, en tracht den genen 'thoofd te bieden
Die uwen staet verdruckt.Ga naar voetnoot1597
Dochter Sion:
Ey wapenloozen hoop
Die in u tranen smilt, en 't zuchten hebt goed koop,Ga naar voetnoot1598
| |
[pagina 180]
| |
Verheught u noch met my, dat d' overwinners moeten
1600[regelnummer]
Voor uw verschricken, daer ghy ne'er light voor haer voeten:Ga naar voetnoot1600
Grijpt moed, en recht noch op 't vervallen Iodendom,Ga naar voetnoot1601
Want Titus staet bedeest, en 't heyr ziet nae u om.Ga naar voetnoot1602
Titus:
Uyt d' assche van een stad, licht word een zaeck verkeken,Ga naar voetnoot1603
Is vaeck een brand ontstaen die landen heeft ontsteken,Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
En rycken met de grond ge-effent en vernielt:
Geen lichaem achtmen dood zoo langh het is gezielt.Ga naar voetnoot1606
Die dickwils op het veld voor dooden zyn gerekent
Gedencken aen haer leet, verryzen we'er en wreken't.Ga naar voetnoot1608
Dochter Sion:
Verre is de wraeck van ons die bloot zyn van geweyr.Ga naar voetnoot1609
Titus:
1610[regelnummer]
De wanhoop ziet niet aen al waer 't een machtigh heyr,Ga naar voetnoot1610
Zy geeftze dobbel kracht, en helpt we'er op de beenen
Een deel vervloeckt gespuys, eer 't ymand zoude meenen.
Dochter Sion:
Helaes E'elaerdigh bloed! 't mistrouwen dat ghy hebtGa naar voetnoot1613
Veroorzaeckt datmen troost, noch blyschap uyt u schept.
Titus:
1615[regelnummer]
Zyt Ionghvrouw wel gemoed, en wilt ten besten hopen,Ga naar voetnoot1615
De Kryghsraed is vergaert. myn tyd is hier verloopen.
Verwacht van ons het loth, en denckt het zal wel gaen:
Wy breken morgen op, daer leght uw zaeck nae aen.Ga naar voetnoot1618
Dochter Sion:
't Onredelycke dier, dat eertyds twee gebroedersGa naar voetnoot1619-vlgg.
| |
[pagina 181]
| |
1620[regelnummer]
Grondleggers van uw staet verschoonde, en als haer 's moedersGa naar voetnoot1620
Ontzet en speen gebrack opzooghde aen 's Tybers boordGa naar voetnoot1621
Was reed'lycker als ghy die nae geen smeecken hoort.
Het klippigh steengeberght dat hier met doon bespreed leytGa naar voetnoot1623
Ick tot getuyge neem, o Titus, van uw wreedheyd.
1625[regelnummer]
Geen kermen heeft hier plaets, en my voorzeyt de NoodGa naar voetnoot1625
Een slaefsche ballinghschap, of een benauwde dood.
Rey van Priesteren:
Wy Priesterlycke ReijenGa naar voetnoot1627
(Die voormaels met schalmeijenGa naar voetnoot1628
Den vierdagh plachten en de Feesten in te wyden,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
En steeds op Moses wetten
Aendachtelyck te letten,Ga naar voetnoot1631
En te vergaren 't volck op haer gezette tyden)
Niet hebben acht geslagen,
Op d'onverwachte plagen,Ga naar voetnoot1634
1635[regelnummer]
En 't voorspoock dat ons daeglycx met verwoesting dreygde:Ga naar voetnoot1635
Al gaf God zonder spreken
Zoo menigh helder teecken,
Waer aen 't bleeck waerwaerts dat de Ioodsche staet zich neygde.
't Verwoesten, en 't vertreden
1640[regelnummer]
Van d'omgelegen steden,
Vol vyers, vol moordgeschreys, vol brands, vol bloeds, vol tranen,
Vol krytens, en vol zuchten,
Vol twists, vol krijghsgeruchten,
Wou Salem van haer val, en ondergaen vermanen.Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
De ruyghgehayrde Sterre,Ga naar voetnoot1645
| |
[pagina 182]
| |
Die inde locht van verre
Blonck als een Godlyck zweerd recht boven onzen schedel,
Riep: dat het zweerd van Roomen
Ons haestigh op zou komen,Ga naar voetnoot1649
1650[regelnummer]
En treffen jongh en ouwd, ryck, arm, e'el, en onedel.
't Licht binnen d'heyl'ge drempel,Ga naar voetnoot1651
By 't Outaer, en den Tempel,
Waer voor de donck're nacht weeck met zijn bruyne vlercken:Ga naar voetnoot1653
Het zwang're Koebeest mede,Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Ten brand geschickt alreede,Ga naar voetnoot1655
't Lam barende, zocht ons te brengen tot opmercken.
De deur met ys're slotenGa naar voetnoot1657
Van klaer metael gegoten,Ga naar voetnoot1658
Die twintigh mannen al bezweet te grend'len plachten:Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Waerschouwde ons Godverachters,Ga naar voetnoot1660
Als haer de Tempelwachters
Wijd open vonden staen vaeck, en verscheyden nachten.
Het heyrkracht veler volckenGa naar voetnoot1663
Dat boven inde wolcken
1665[regelnummer]
Zich legerde inde locht voor d'ondergangh der Zonnen,
Vertoonde ons al de benden
Die d'ouwde Stad berenden,
En niet aflieten voor zy haddenze gewonnen.
's Nachts als wy bezigh warenGa naar voetnoot1669
| |
[pagina 183]
| |
1670[regelnummer]
Om t' off'ren op d' Altaren,
En 't heyligh Pincxterfeest met yver uytermatenGa naar voetnoot1671
Aendachtelyck te vieren,Ga naar voetnoot1672
Nae d'overouw manieren,Ga naar voetnoot1673
Riep ons een stemme toe: laet ons dees Kerck verlaten.
1675[regelnummer]
't Weeklagen ongewooneGa naar voetnoot1675
Van Ananias zone:
Wee volck! wee stad! wee Kerck! wee wee van allen hoecken!
Ons uyt den slaep niet weckte,
Daer 't als een voorspel streckte,Ga naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
't Welck aenwees, dat ons God op 't strengste zou bezoecken.Ga naar voetnoot1680
Dit alles slaen wy gade
Helaes! nu 't is te spade,
Nu Stad en Tempel is een roof der vremdelingen.
O God! ziet eenmael neder,Ga naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
En troostet Levi weder,Ga naar voetnoot1685
Op dat wy uwen lof met juychen mogen zingen.Ga naar voetnoot1686
|
|