De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 342]
| |
[XXXIIII]
Hoe dat Diogenes bewees (naer zijnen wensche)Ga naar voetnoot*
Dat eenen naeckten Haen was een Platonisch Mensche.
Iac. 3.
Wie met zijn Tonge niet in woorden missen kan,
Is al geheel volmaeckt, iae een volkomen Man.
| |
[pagina 343]
| |
XXXIIII
Den Wijs-gier Plato om zijn Iongeren te leerenGa naar voetnoot*Ga naar voetnoot1
Zeyde, een tweevoetigh Dier naeckt, bloot, en zonder veren
Is den geschap'nen Mensch: dees voorgestelde les
Ter ooren al terstond quam voor Diogenes:
5[regelnummer]
Den Drol en is niet slinx, hy past op deze stucken,Ga naar voetnoot5
En gaet flocx eenen Haen al levendigh uyt plucken
Zijn pluymen uyt het lijf, en daer meed' slechten Iool,Ga naar voetnoot7
Oft hy geen vijf en kost, loopt naer d' Atheensche school,Ga naar voetnoot8
En werpt den naeckten Haen voor Platoos voeten henen,
10[regelnummer]
Dats een Platonisch Mensch, naeckt (zeght hy) met twee beenen.
‘Noeyt yemand zoo bespraeckt diens tongh niet eens en lispt,
‘En niemand oeyt zoo wijs die niet mocht zijn berispt.
|
|