De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 284]
| |
[V]
Ziet hier Iapeti zoon om zijn vyer-dieft ghebonden,Ga naar voetnoot*
Wiens lever groeyt des nachts, en wert des daeghs verslonden.
Marc. 9.
Den worm (die niet en sterft in 't onghebluste vyer)
Den boozen eeuwigh knaeght wanneer hy scheyd van hier.
| |
[pagina 285]
| |
V
Ey ziet! hoe Prometheus van Iupiter verstooten,
Zoo jammerlijck en droef aen Caucaso gheslotenGa naar voetnoot2
Den Echo gaende houd, en met een droef gheween
Ah my! ah my! ah my! weckt dryemael achter een:
5[regelnummer]
Den Arent niet en rust, ziet hem eens lever-picken,
En als een greetich aes het rouwe vleesch inslicken:
De Goden lastert hy, en wenscht in dezen nood
Dat hy zijn leven hier magh eynden met een dood:
Maer t'is vergeefs geklaeght, zijn lever langs hoe wreder
10[regelnummer]
Is s'daeghs des vogels roof, en groeyt by nachte weder.
‘Onzaligh is te recht die s'Hemels gunste derft,
‘Die stervende altijd leeft, en levende altijd sterft.
‘O Mensche! spiegelt u, verzoent in tijds Gods toren,
‘Want als den boozen sterft zijn straffe eerst wert geboren:
15[regelnummer]
‘Al zwijght God hier een wijl, zoo wort nochtans het end
‘Des quaden, op het lest t'begin van zijne ellend.
|
|