Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– Auteursrechtvrij
[pagina 486]
| |
Hoe quyt myn ziel, geknielt in 't stof,
Zich voor uw' hogen troon recht dankbaar!
Genadetroon van 't hemelsch hof,
Hoe is een worm by u ontsangkbaar;
Die vuil van Adams errefschult,
Bekladt in 's werelts stinkmoerassen,
(Daar, keerde 't niet uw taai gedult,
De hel tot zuivringe op zou passen)
Zich uit dien poel, vol jammren, vint
Geredt, gereinigt, gerechtvaardigt,
Gekroont, gelyk een koningskint,
Met eer, die Jesus zelf gewaardigt
Te winnen met zyn doornekroon!
O weldaân! ô genadeschatten!
Gy heft wat stofs op 's hemels troon.
Dit 's door 't geloof alleen te vatten.
Gy boodt dit heil my niet alleen,
Maar bezigde, onder uw gezanten,
Myn' dienst ook; dienst uw' knecht gemeen
Met Englen zelfs, uw ryxtrouwanten.
| |
[pagina 487]
| |
Gy helpt die bootschap van myn' mont
Myn hart ter goeder ure ook heugen
Door kruis en krankbedt, zeer gezont
Voor 't beste deel; met wint en leugen
Te dwaas, te licht helaas! gepaait,
Te traag naar 't hemelsch en onendig.
'k Zie hoe de zicht des doots vast maait,
Geen vreugt van vrienden hier bestendig.
Z' ontvallen my van dag tot dag.
My schenktge een' kroes, doch minst van alsem.
Uw roê geeft liefdeslag op slag.
O tuchtroê, ruim zo nut, als balsem!
'k Bedanke uw milde en slaande hant:
'k Voldanke u nooit, bermhartig vader,
Voor dat, voor dit genadepant.
Quam nu myn wil uw' wil dus nader!
Och trek myn' al te stegen zin!
Och ruk, maar met een tou van liefde,
Myn traagheit voort! Och scherp my in,
Wat pyn aan 't kruishout Jesus griefde!
| |
[pagina 488]
| |
Dees ziekte, een nutte kruisschool, leer',
Met myn bederf, elende, en snootheit,
Myn hart beseffen meer en meer
Uw goetheit, endeloos in grootheit.
Of kan omlaag geen sterflyk mensch
Dien afgront, veel te diep, doorgronden,
Hier blyf myn ziel vry ('t is haar wensch)
Verbaast, verrukt, ja gansch verslonden.
Den 16. van Wynmaant, 1678. |
|