| |
| |
| |
Om Jesus te zoeken Jesus hulpe verzocht.
Op den toon: Wonderbaar was de boom.
Of: O grootheit van Godts liefde.
Of: Gelukkig, wiens gemoet.
Of: Myn hart ontvonkt, de Geest enz.
Zie Sluiters eerste Gezangen, 118. 128: leste, 72. 99. 198. 326. 329. 335.
Sese offert ultro meus ignis.
AArtsheilant van de kerk, Aartswysheit, lang geboren
Voor berg en afgront, wie zou naar uw stem niet horen,
Die minzaam eischt, dat elk u zoeke en uw gena,
Met vlyt, die 's levens tydt hiertoe wel hou te ra?
't Verloren zoekt men: maar zy zelfs, zy gaan verloren,
Wien 't nergens lust uw' gunst-en heilweg na te sporen.
Want Adam, die in 't ooft, hem streng verboden, byt,
Raakt Eden, ryk van heil, met al zyne afkomst, quyt.
Wie om een dierbaar pant te vinden, arbeit spaarde
Noch moeite, by uw gunst verdwynt de deugt en waarde
Van 's werelts ryksten schat: z'is waardt, dat, op die hoop
Van winst, een koopman al zyn goet terstont verkoop'.
Wort nodig goet gezocht, wat goet is zo nootwendig?
De werelt, van dien schat versteken, treurt elendig,
Of juicht noch erger: elk leeft troosteloos, en sterft
Rampzalig, die uw min-en heilgenootschap derft.
| |
| |
En zoekt men vlytig 't geen elkeen niet kan bekomen,
Een klein, een dun getal helaas! van luttel vromen
Raakt aan uw gunstgenot. De heilbazuin, uw woort,
Blyft ver by 't grootste deel der volken ongehoort.
Ja schoon gy spreekt, of roept, veel boosheit baart veel hinders,
Belust op haar bederf: veel zoekers zyn geen vinders.
Een Esau, die by tyds niet oppast, zoekt en treurt
Vergeefs, als door zyn schult de zegen blyft verbeurt.
Hoe menig duizent mensch, verdoolden och! ontzinden,
Verzuimen hun geluk en tydt om u te vinden.
Zy zoeken tydlyk goet al t'avrechts voor de deugt,
Hun glori voor uwe eer, in uw verdriet hun vreugt.
Zy zoeken dwaas hun rust in onrust, allerhande
Vermaak in last en pyn, hun roem in smaat en schande,
Hun leven hier in 't ryk des doots, veel zegens door
Veel vloeken, hemelsch heil op 't schendig hellespoor.
O hoogste Wysheit, ô Godts Zoon, ô Godt, uw' Vader
In majesteit gelyk, maar ons door ootmoet nader
Verschenen; immers zocht gy 't menschdom, hoe veraart,
Met zulk een grote reis, van boven zelf aanvaart.
Gy zocht dus zielen, gansch verloren: trouwe herder,
Gy zoekt het schaap, te droef verloren, eer het verder
Verdole, en rust niet, eer gy 't bergt, ter kooi herbrogt.
Wat vlek, wat stadt, wat lant bleef hierom onbezocht?
Te Naïn zoektge een weew, te Jericho Zakcheüs,
By 't net scholieren, in het tolhuis zelf Mattheüs,
Een vrou, van ontucht vuil, te Sichar by den put,
Of aan een Simons disch: nooit zoekt gy zonder nut.
| |
| |
Zo laatge u vinden, als gy zoekt, naar uw behagen,
Van die niet zoeken, noch naar u in 't minste eens vragen.
Voltrek uw woort dan, dat ons zorg en overleg
U heilryk vinde: en wys ons zelf hiertoe den weg.
Ontdek door uwen Geest onze ogen, al te duister,
Uw' rykdom, heerlykheit en schoonheit, ryk van luister:
Opdatwe dus bekoort, niet zonder diep ontzag,
Met sterker gloet op u verlieven dag op dag.
Wek lome slaapzucht, om niet al te spa te zoeken.
Zoek zelf ons eerst, en koom ons dwaasheit wys verkloeken.
Zet zwakken kracht by: reik de hant ons, traag te voet:
En tree ons op ons padt genadig te gemoet.
Help wie u zoekt met pyn: gelyk uw trouwe moeder
Na lastig zoeken u met vreugt vont, haar' behoeder.
Wy dwalen reis op reis: herzoek ons menigwerf:
En ly niet datwe altoos weêr zoeken ons bederf.
1693.
|
|