Kruistriomf en gezangen
(1750)–Joannes Vollenhove– AuteursrechtvrijGroot geluk der leste dagen.Op den toon van den 89. Psalm.
Adspice, venturo laetentur ut omnia saeclo.
WAt tyding bragt Godts stem Jerusalem zo bly,
Als Simon melt, een tolk van Joëls profesy?
Ontzinde spotzucht schelt d'Apostels dol en dronken:
Hy toontze rykelyk met 's hemels Geest beschonken;
Geen drop of dau gestort in 't endt van 's werelts dagen,
Maar stromen van dien Geest, en sterke regenvlagen.
Wat Geest? die Joden niet alleen te wachten staat,
Maar Heidensche afkomst, door 't geloof ook Abrams zaat;
Met geen verschil van staat of stamhuis, sexe of jaren:
O neen; voor man noch vrou, voor out noch jongk te sparen,
Voor knegt noch dienstmaagt, die veel groten overtreffen,
Door profesy, gezigt en dromen te verheffen.
| |
[pagina 172]
| |
Wat Geest? die Christus in geen heilig kerkvertrek
Met koorkleedt, outerdienst, of nevel, meer bedekk',
Maar al zyn ryxgeheim ontvouw'; geen beelt, maar waarheit
Daar levre, wolk noch schim, maar heldre middags klaarheit;
Godts kinders niet bezwaar' met tucht en wetvoogdye,
Maar, als volwassen, van dien slaafschen last bevrye.
Wat Geest? die Christus ryk veel wyder, dan men hem
Ooit heerschen zag, verbrei' door zyn genadestem.
Profeet en Priester met zyn' wetdienst mogt iet zajen:
Maar Christus knechten geeft hy graan hiervan te majen.
De Pinxterdag getuigt dit met vyfduizent zielen,
Die voor 's Verlossers kruis en niewe ryxwet knielen.
Op, niew Jerusalem, waak op, versta uw' plicht:
Begroet met blyschap dit genade- en glorilicht.
U staat meer licht van Godts orakelstem t'ontfangen,
Meer nut nu van Godts hut, meer vreugt van Davids zangen,
Meer troost van Godts belofte in d'Evangelibladren,
Dan Levi kreeg voorheen, Godts tolken, of d'Aartsvadren.
Wat wakkerheit van zorg, wat yvergloet, wat vlyt
Van dankbaarheit betaamt zulk een' genadetydt!
Wat glans van heiligheit behoort nu Godts gemeente
Te sieren, als robyn, saffier, en meer gesteente!Ga naar margenoot+
Wat min van Christus, door geen aardtsche zorg te teuglen!
Wat vlugt naar boven, als met kracht van arentsvleuglen!Ga naar margenoot+
Nu dient op 't hemelsch ryk gestorremt met gewelt.
Die zwak zou struiklen, pass' te stryden, als een helt,
Als Davids helden zelfs: de lamme, als een vrybuiter,
| |
[pagina 173]
| |
Stryk' roof: de voetknecht zelf beschaam voortaan den ruiter;
Van moedt en magt voorzien, die voor geen helsche dromlen
Kleinhartig suffe of schrikk', waarze ooit te wapen tromlen.
Veel boosheit volgt den geest des afgronts, slaapt gerust
In Joodtsche blintheit, blyft op gruwlen zelfs belust
Van 't Heidendom: zy dient Godts Geest niet naar zyn wetten,
Maar buik en wellust, en veel boze lastersmetten:
Zy hoont Godts Geest, en trekt van zyn gena geen voordeel,
Maar wint door misbruik straf en strengheit van Godts oordeel.
Ontwaak, en quyt u vroom, op Simons vroom berecht,
O zoon, ô dochter van 't niew Isrel, als Godts knecht
En dienstmaagt: geef u aan geen' nachtgeest, als een' rover,
Maar Godt den Geest, uw' heer, en zyn bevel gansch over.
Die Geest, zo hemelsch, heersche in uw gemoet, van d'aarde
Nu los, als Kalebs geest, zo hoog van drift en waarde.
Hy heersche in uw vernuft, opdat het kloek versta,
Verlicht, als Gozen, zyn ryxwetten en gena;
't Geen 's werelts blintheit, als Egipten, blyft ontbreken.
Hy heersche in tale en tong, van Pinxtervier ontsteken,
Leer', Godt ten prys, zyn werk en wondren u verhalen:
Zo sprak 't Aposteldom uit enen mont veel talen.
Hoe schoon wort Christus Geest dus kenbaar in zyn werk
Hoe zalig Joëls zin getroffen van de kerk;
De niewe kruiskerk, by geen oude te gelyken!
Gelyk voor yzer steen, voor koper hout moet wyken,
Geen yzre stof zo schoon, als zilver, ooit komt pralen,
Geen koper by den glans van 't eedle gout mag halen.
| |
[pagina 174]
| |
De zorg, die, nooit gerust, om aardtsche schatten draaft,
Om wellust, of gezag op hoge stoelen slaaft,
Kan 't hart, hierop verlieft, met geen geluk verzaden,
Door aanwinst van dit goet met meer gebrek beladen.
Het jammert in die vreugt, en zucht van pyne inwendig.
Godts Geest en gunst verslaat den dorst der ziele onendig.
1693. |
|