| |
| |
| |
Kritieken
| |
| |
Schrijven om de wereld leesbaar te maken
Daniël Robberechts, Praag schrijven. (De Bezige Bij)
Praag schrijven is niet een boek over Praag, laat ik dat voorop stellen. Voor misverstanden in die richting ben ik dus niet aansprakelijk. Hoe krypties het op het eerste gezicht ook klinkt, Robberechts heeft ‘een boek willen schrijven naar Praag toe’, hij heeft een poging gedaan om ‘iets’ (een stad) te schrijven. Voor de kortsluitende konklusie, dat het wel weer een zoveelste narcisties geschrift over de problemen van het schrijven zal zijn, ben ik evenmin verantwoordelijk. Zo overzichtelijk als de wereld schijnt te worden door etiketten, zo verwarrend is deze titel, die ik het liefst als werktitel zou willen gebruiken.
Praag schrijven is een onderneming geweest die zich over drie jaar uitstrekte. Robberechts startte in november 1967 met hoegenaamd niets. In de vorige roman, Aankomen in Avignon (1970), ging het nog om een bekende stad die gerekonstrueerd moest worden, nu gaat het erom iets te konstrueren. Praag was een ‘aanleiding’, een uitdaging omdat die stad volkomen blanco was voor de schrijver, nog niet overschaduwd door vooroordelen. Aanleiding tot wat? Om uit te proberen hoe met behulp van enkele betrekkelijk willekeurige gegevens - Kafka heeft er gewerkt, Rilke bracht er zijn kinderjaren door, Robberechts' vader maakte in 1922 met een Lakense parochiale turnkring een reisje naar Praag waarvan wat ansichtkaarten overgebleven zijn - een beeld van een stad kan worden opgebouwd. ‘(...) alles moet vanaf de karige gegevens met woorden opgeroepen, opgebouwd worden’, zonder gebruik te maken van de verbeelding die, volgens hem, zou kamoufleren hoeveel hij niet weet - ‘en het is belangrijk het bewustzijn van die onwetendheid zo gaaf mogelijk te handhaven. En uit te breiden.’
Dit literair onderzoek is in zoverre te vergelijken met een wetenschappelijk experiment, dat er een kunstmatige testsituatie wordt gekreëerd. Om niet te doen vergeten dat het om een literair
| |
| |
onderzoek gaat (dus ook om de funktie van het schrijven af te bakenen) worden de gegevens beperkt tot schriftelijk materiaal. Deze beperking heeft dan wel tot gevolg dat de auteur zich soms in enige bochten moet wringen, maar is niet willekeurig, omdat het een toespitsing van de normale situatie is: we komen met de werkelijkheid voornamelijk in aanraking via teksten, een voor de hand liggende maar vérstrekkende waarheid. En niets blijkt in de praktijk zo moeilijk als bewust te weten, hoe weinig je van iets weet - bijvoorbeeld van een bepaalde stad, tot de simpelste dingen toe. Niets is zo verleidelijk en verraderlijk als het onbekende, naar analogie van de eigen ervaringen, met behulp van fantasie (inbeelding) in te vullen.
Het schrijfproces verloopt de eerste maanden voor de vuist weg, zij het volgens de dwingende regels van het spel. Ogenschijnlijk in dagboekvorm, maar het door elkaar lopen van tegenwoordige en verleden tijd geeft aan dat het tegelijkertijd een verslag heet van de naald is én een bewerking; illusies worden tot in de details tegengegaan. Het boek dat uit deze oorspronkelijke onderneming had moeten ontstaan bestaat overigens niet, omdat externe gebeurtenissen in het levende Praag aan het schrijven een onverwachte wending gegeven hebben. In Tsjechoslowakije wordt een hervorming ingezet, de zogeheten Praagse Lente, aangekondigd door aktiviteiten van kunstenaars en studenten, die worden overgenomen door technokratiese groepen in regering en partij. Deze weten de overwinning te behalen op Novotny en de zijnen, die zich bleven verzetten tegen al eerder besloten noodzakelijke ekonomiese hervormingen. ‘Waar ik een achttal maanden geleden aan dacht was, een boek schrijven omtrent Praag, en Praag was: een stad waar ik nooit was gegaan, een willekeurige stad, mij volstrekt onbekend, behalve dat ze de geboortestad was van 2 schrijvers naar wie gedurende mijn adolescentie mijn bewondering was uitgegaan, het feit dat mijn vader ze betreden had, een vijftiental jaren voor mijn geboorte, het feit dat er, evenals in mijn geboortestad, twee talen werden gesproken. Dat was Praag me toen - en niets meer. Het duurde een viertal maanden voor ik erkende dat ik de hedendaagse gebeurtenissen in jullie land in mijn rekening kon brengen (...) De omstandigheden eisen dat dit geschrift hachelijk ontvankelijk zou blijven. Dit geschrift bevindt zich onverbiddelijk gecompromitteerd met de gebeurtenissen in de wereld. Dit schrijven slaagt en faalt samen met allerlei andere ondernemingen.’ Het boek, niet de opzet ervan, verandert drasties onder druk van de politieke gebeurtenissen
| |
| |
op zijn werkterrein. Alles raakt in beweging, ‘het waarnemingsstation én het verschijnsel’, zozeer zelfs dat hij niet iets op papier kan opbouwen maar, door de feiten en de openheid van zijn werkwijze gedwongen, een kronikeur wordt die de feiten volgt. In het boek wordt dit zichtbaar doordat in elk blok, dat meestal zowat een maand bestrijkt, de kroniek van gebeurtenissen sneller gaat dan hij kan schrijven en vooral in de periode april 1968 - april 1969 veel meer ruimte in beslag neemt dan zijn eigen topografiese expeditie.
Dat dit boek zich zo moeilijk laat beschrijven komt niet zozeer door de veelzijdigheid van het materiaal of de grilligheid waarmee telkens het vizier op andere aspekten gericht wordt, maar heeft eerder met de werkmethode van Robberechts te maken: alles wat geschreven wordt heeft behalve een direkt informatieve betekenis ook een demonstratieve funktie. Laat ik een voorbeeld geven. Zoals gezegd, wordt in elk journaalblok een kroniek van de lopende gebeurtenissen in Tsjechoslowakije gegeven. Het ‘hoofdstuk’ dat 21 augustus 1968 gedagtekend is - de dag dat de troepen van het Warschaupakt het land binnenvielen - bestaat uitsluitend uit een opsomming van feitelijkheden, vijfenveertig pagina's lang. Daarin is opgenomen het kommentaar van een tsjechiese kommunist in Parijs die vooral ingaat op de fraseologiese reakties van links in West-Europa, op de geborneerdheid van de vrije nieuwsvoorziening, op de verschillen tussen de tsjechiese hervormingen en het psychodramatiese ‘Revolutionsspiel’ in Frankrijk in mei 1968. Het artikel is in Praag schrijven zowel in het frans afgedrukt als in een nederlandse vertaling uit Encounter; bovendien is er nog een vertaling van Robberechts zelf. Allereerst is de tekst van belang als reaktie van een betrokkene op afstand en tevens als reaktie op de (vaak malafide) houding in het buitenland van reaktionairen en suprarevolutionairen. Een tweede betekenis bestaat uit de opmerkingen die Ilia X, de schrijver van het stuk, maakt over de taalbarrière tussen nieuwe ontwikkelingen en achtergebleven begrippen, én tussen de verschillende betekenis die aan bepaalde begrippen gegeven wordt in een socialisties land enerzijds en door links in bijvoorbeeld Frankrijk anderzijds. Dit laatste sluit al dichter aan bij Robberechts' thematiek. Een derde betekenis is te halen uit de verschillen tussen de twee vertalingen (kontroleerbaar doordat de drie versies onder elkaar zijn
afgedrukt). In de vertaling uit Encounter komen nogal wat weglatingen, verdraaiingen en regelrechte ‘fouten’ voor (van Encounter of van de nederlandse vertaler). Deze ‘versprekingen’ wijzen op onbegrip, zoal niet op een lezing van het stuk die te
| |
| |
kwader trouw genoemd moet worden. De opmerkingen in het oorspronkelijke artikel, dat vooral een tweesnijdende analyse wilde zijn, worden omgebogen in de richting van een kritiek op het kommunisme van iemand die uit twee kwaden schijnt te kiezen voor de westerse vrijheid. Een nuttige leesles. Deze drie betekenissen tezamen vormen dan weer een demonstratie in het kader van het onderzoek: hoe kunnen we een beeld (mening) van iets ontwerpen zonder er meteen een (ideologiese of idiosynkratiese) projektie van te maken door wat niet of slechts vaag bekend is klakkeloos in te vullen. De vraag wordt hier toegespitst op één plaats, Praag, en zelfs in dat ene geval worden de ‘feiten al gauw een stroom die de lezer dag in dag uit overspoelt’; dit kan voor iedere krantelezer vermenigvuldigd worden. In die zin moet ook Robberechts' opmerking geïnterpreteerd worden, dat hij de grenzen van de verbeelding bewust probeert te maken. Verbeelding staat dan gelijk aan kamouflage van onwetendheid, vervalsing van de werkelijkheid door invulling met vertrouwde, dus geruststellende gegevens.
Ook op andere manieren worden de grenzen van de verbeelding afgetast, waarbij Kafka, Rilke en Jan-Emmanuel voor Robberechts als voelsprieten fungeren. Met de verbeelding, die Rilke de ‘wazige ruimte’ van een andere, hogere wereld verschaft van waaruit de alledaagse werkelijkheid kan worden ‘afgeschreven’, wordt tevens afscheid genomen van een romanties-tragiese kunstenaarsopvatting: schrijven óf leven.
Voor dit opsporen van de grenzen tussen kenbaarheid en kwasi-herkenbaarheid (door de invoelende verbeelding) wordt op meerdere plaatsen nog een ander begrip gebruikt: leesbaar maken - een begrip dat van programmatiese betekenis is voor het schrijven. Leesbaar maken is niet iets voorstellen als herkenbaar, wat in veel verhalende literatuur gebeurt, maar de stroom van gebeurtenissen, belevenissen, herinneringen en ervaringen struktureren, voortdurend doorlichten, zodat zichtbaar wordt wat ondoorzichtig/niet-bekend en wat doorzichtig/gekend is. Leesbaar maken is ook het ontcijferen van bijbetekenissen. Aan zo'n boek de eis stellen dat het van A tot Z helder is zou eenzelfde onmogelijke eis zijn als stellen dat (politieke, sociale, maar ook persoonlijke) gebeurtenissen zowel voor degene die er middenin zit als voor degene die er kennis van neemt meteen als een begrijpelijke ‘geschiedenis’ kunnen worden voorgesteld. Een schrijver ziet zich in dezelfde ondoorzichtige situatie opgesloten als iedere andere lezer. Leesbaar maken betekent ook: het verwoorden van zelfs of juist de meest vanzelfsprekende en voor de hand liggende
| |
| |
zaken (al was het alleen maar om te bewijzen hoe moeilijk het is, het buitengewone onder woorden te brengen). Verwoorden is dan een aktiviteit die veel verder strekt dan literatuur alleen, al wordt ze in dit geval uitgevoerd met literaire middelen, uitgaande van en via schriftelijk materiaal. Robberechts behandelt geschriften als voorschriften die dwang uitoefenen. Als je de rechtvaardigingen leest die voor de interventie in Tsjechoslowakije gegeven worden is dat zonder meer waar. Is niet juist een van de kenmerken van de stalinistiese praktijk de willekeurige, om niet te zeggen terroristiese regeling van de taal? Wat Robberechts dan ‘eigenzinnig schrijven’ noemt is niets anders dan het zich bevrijden van die voorschriften. Leesbaar maken zou ook kunnen heten: leefbaar maken.
Vanuit dit gezichtspunt beschrijft hij ook de verandering die hij en mensen als hij aan het eind van de jaren zestig ondergaan: het ontdekken van de politieke realiteit heeft tot gevolg dat aanvankelijk vage onlustgevoelens geformuleerd kunnen worden met betrekking tot konkrete vormen van dwang en onderdrukking. Het persoonlijke verslag is zelf weer een dokument van de jaren waarin het geschreven is, juist in zijn beperkingen. Of het zo bedoeld is of niet, Praag schrijven illustreert de onmacht van (in dit geval) een schrijver tegenover de politieke gebeurtenissen. Het hele boek door nemen de feiten hun loop, overwoekeren bij wijze van spreken de plannen van de schrijver zonder dat hij iets terug kan doen. Pas tegen het einde, na drie jaar, waagt hij een poging tot interpretatie. Hij relativeert de romantiese retoriek van vele intellektuelen, wijst op de kompromittering van buitenaf en van binnenuit, op de kortademigheid en onvoorbereidheid van velen, waardoor men zowel door de hervorming als door de stalinistiese interventie overvallen werd. Maar alleen al het feit dat vooral op de houding van intellektuelen, kunstenaars en studenten wordt ingegaan wijst op een beperking van het gezichtsveld, die ook kenmerkend is geweest voor de berichtgeving toen en nu. Wat dat betreft is het jammer dat Robberechts zijn bronnen niet noemt.
Tekenend is ook dat hij na deze bestandopname onmiddellijk overgaat op een literair-politiek zelfonderzoek. Het is hem niet gelukt de gebeurtenissen in Praag zelf leesbaar te maken - feiten op zichzelf betekenen niets; als alleen dat bewezen moest worden, neemt het wel erg veel ruimte in beslag. Als schrijver kan hij nauwelijks meer doen dan zijn onmacht onder woorden brengen. Het slechte geweten van degene die alleen maar literatuur bedrijft is hiervan mogelijk een logies gevolg, maar naar mijn idee voorbarig wanneer daarmee de
| |
| |
scheiding schrijven-werkelijkheid als definitief wordt voorgesteld. De ‘regels van het spel’ beginnen knellend te worden - om te begrijpen hoe de Praagse Lente en de militaire interventie mogelijk waren en om de uiteenlopende reakties te interpreteren moet het instrumentarium worden uitgebreid. ‘(...) informatie verzamelen en selecteren, doelmatig denken, rationeel handelen, het wordt alles zo levensnoodzakelijk als ademen, eten en drinken’, zo wordt het tegen het einde geformuleerd.
In het boek wordt de grens van de verbeelding op een welhaast zelfvernietigende manier gedemonstreerd, precies ook de grensplaats waar de onmacht tegenover de overmacht van feiten bewust gemaakt wordt en waar de schrijver gedwongen wordt zijn positie van toeschouwer en zelfs van kronikeur op te geven of althans te verruimen. Het zou onzinnig zijn, terwijl Robberechts zijn onderneming juist doelbewust beperkt en gedateerd heeft, het boek een mislukking te noemen omdat het niet zou voldoen aan de eisen die pas na het hele onderzoeksproces geformuleerd konden worden. De mislukking was immers ingekalkuleerd: schrijven tegen beter weten in en daardoor de duizelingwekkende afgrond ontdekken die er onder de korst van vanzelfsprekende gedrukte woorden schuilgaat - misschien is zo'n mislukte onderneming vruchtbaarder dan een goed afsluitende heldenroman.
23 juli 1975
|
|