Kunst als kritiek
(1972)–Jacq Firmin Vogelaar– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
j.f. vogelaar
| |
[pagina 8]
| |
funktionarissen orakelen dat zonder zulke konflikten maatschappelike vooruitgang niet mogelik is. Zij kunnen het weten. De kern echter van de kapitalistiese maatschappij, haar specifieke produktiewijze en de daarop afgestelde samenlevingsvormen, wordt door deze exterritoriale konflikten nauwelijks of niet aangetast zolang deze zich niet uitbreiden tot sociale klassen die in opstand komen en zolang de oppositionelen zelfs niet in potentie massaas voorstellen. Dit geeft meteen de grenzen aan van elke aktiviteit vanuit de kunst; daarbij kunnen pretenties niet de plaats van realiteit innemen. Wanneer de bedoeling is kunst te beoordelen naar de mate waarin ze een hulpmiddel kan zijn tot bevrijding, is de konsekwentie hieruit dat het uiteindelike belang niet in de kunst ligt maar erbuiten, bij degenen voor wie ze een middel tot politieke emancipatie zou kunnen zijn. Dit betekent dat de kunst niet alleen een nieuw publiek zal moeten zoeken maar ook zichzelf zal moeten herzien. De politieke kwaliteit van de zo gedefinieerde kunst hangt af van de verbinding van de emancipatoriese mogelikheden van kunst met de praktijk van verandering op ekonomies, politiek en sociaal nivo. Dit perspektief moet het mogelik maken te ontkomen aan de fatale arbeidsdeling tussen hoofd- en handarbeid die zich zelfs herhaalt in de arbeidsdeling tussen omvormende aktiviteiten op kultureel gebied en die in het direkte produktieproces. Het is in dit verband goed te herinneren aan wat Marx in het Vorwort zur Kritik der politischen Oekonomie over de bovenbouw zegt, nl. dat ze niet louter de uitvoerder is van de materiële basis, maar het strijdtoneel waarop de mensen zich de konflikten van de basis bewustworden en deze uitvechtenGa naar eind1.. Dit boek met teoretiese opstellen wil materiaal bieden voor een fundering van aktiviteiten die verband houden met estetiese en kulturele fenomenen, gezien als onderdelen van een algemene politieke kontekst. Materiaal, geen uitgewerkte teorie. Het doel is niet zozeer dat dezelfde kunst die objekt is van de gangbare kunstteorieën beter geïnterpreteerd wordt, maar dat de benaderingswijze en het kennis- | |
[pagina 9]
| |
belang van deze kunstteorieën bekritiseerd worden, dat de vraag gesteld wordt wát geïnterpreteerd wordt, waarom en voor wie; dat dezelfde vraag aan de producenten van kunst gesteld wordt; dat in de teorieën over kunst en in de kunstwerken zelf onderzocht wordt hoe maatschappelike tegenspraken konkreet in de specifieke vormen tot uitdrukking komen. Wat de verschillende auteurs gemeenschappelik hebben is hun metodies uitgangspunt. Stuk voor stuk proberen ze vanuit een marxisties perspektief de materiële herkomst van kunstprodukten te definiëren. De opstellen werden uitgekozen met het oog op hun mogelike aktualiteitGa naar eind2.. Gezien de nederlandse situatie waar het wetenschappelik marxisme nog steeds voor slechts kleine groepen een hanteerbare metode vormt, en een materialistiese kunstteorie dus zoveel problemen te meer oproept, lijkt het mij terecht in deze bundel weinig literatuur te hebben opgenomen die de laatste jaren geschreven is, maar vooral oudere teksten die vaak de diskussiestof en grondslag vormen van recente literatuur en daarom deze toegankeliker kunnen maken. | |
1. Materialistiese teorie over basis en bovenbouwHet uitgangspunt van een materialistiese maatschappijteorie en ook van een materialistiese kunstteorieGa naar eind3. is dat iedere menselike aktiviteit te beschouwen is als een aktiviteit van de maatschappelik bepaalde mens, dus ieder produkt geheel en al produkt van menselike arbeid. Ook het kunstwerk. De geschiedenis van de mens is de geschiedenis van de toeeigening door de mens van de natuur waartoe ook zijn natuurlike vermogens behoren. Dit toeëigeningsproces vindt van meetafaan plaats in een maatschappelike vorm. Deze wijze waarop de samenleving georganiseerd is staat in dienst van de materiële produktie, bepaalt in hoge mate het produktieproces, geeft de richting aan of remt bepaalde ontwik- | |
[pagina 10]
| |
kelingen af. De verhoudingen tussen mensen zijn zodoende steeds afhankelik van hun materiële produktie. Het dialektiese van de materialistiese metode bestaat hierin, dat ze deze geschiedenis niet ziet als een rechtlijnig proces volgens bepaalde natuurwetmatigheden, dus als een automatiese vooruitgang, maar als een ontwikkeling van tegenstellingen tussen de ontplooiing van alle menselike vermogens en de barrières die deze ontplooiing verhinderen of in bepaalde banen leiden, m.n. de bezitsverhoudingen die de maatschappelike organisatie tot in alle onderdelen hun stempel opdrukken. Zoals de verhoudingen tussen mensen afhankelik zijn van de plaats die de individuen innemen in het produktieproces, zijn ook de denkbeelden, behoeften en fantasieën die zij hebben hiervan afhankelik. Zij die ekonomiese macht bezitten beheersen ook het denken, ook al vindt deze overheersing plaats via vele omwegen en ‘vertalingen’ zodat de bewustzijnsvormen een volkomen ‘natuurlik’ aanzien krijgen en tot het wezen van de mens schijnen te behoren. In tegenstelling tot de persoonlike afhankelikheidsverhoudingen van het feodale tijdperk, waarin de individuen als vertegenwoordigers van kasten of standen tegenover elkaar stonden, zijn in de burgerlike warenproducerende maatschappij de relaties tussen de mensen zakelike afhankelikheidsrelaties, relaties via de produkten die ze met elkaar ruilen. ‘De abstraktie of idee is echter niets anders dan de teoretiese uitdrukking van de materiële verhoudingen die de individuen beheersen.’ (Marx,Ga naar eind4.).
Hoe kan men nu in dit algemene perspektief de plaats van kunst definiëren? Kunst is prakties van oorsprong. In de vroegste geschiedenisGa naar eind5. was ze een magies instrument dat een praktiese funktie vervulde, gericht op direkte ekonomiese doeleinden, - het kunstwerk had nog zo goed als geen simboliese vervangingsfunktie. Zoals men bij BenjaminGa naar eind6. kan lezen vindt er op een bepaald moment in de geschiedenis een aksentverschuiving plaats van de magiese funktie naar | |
[pagina 11]
| |
de esteties-representatieve: een kunstwerk wordt gemaakt om tentoongesteld te worden. Deze ontmytologiseringstendens in de kunstgeschiedenis - die vooral geforceerd werd door techniese vernieuwingen in de diverse kunsttakken - heeft weliswaar tot gevolg dat de emancipatoriese funktie naar de voorgrond gedrongen wordt (bv. de boekdrukkunst maakte in principe het geschreven woord voor grote groepen toegankelik) maar van de andere kant roept dit tegelijkertijd reakties op bij de leidende maatschappelike groeperingen die deze tendens mobiliseren of afremmen in de richting van hun belangen. De kultiese, magiese autoriteit van het unieke kunstwerk wordt vernietigd door de ontwikkeling van de techniese reproduktietechnieken in de periode dat ook de produktie van goederen voor de markt de produktiewijze bij uitstek van het kapitalisme wordt en het is niet voor niets dat deze reproduktiemogelikheden die de kunst onttrokken aan het eksklusieve gebruik van de vorstelike opdrachtgevers en bereikbaar maakten voor een breder publiek, ten nauwste samenhangen met het ontstaan van proletariese massabewegingen. De massale toegang tot kunst, en in het algemeen tot kulturele vorming en onderwijs, is echter geblokkeerd door de kapitalistiese eigendomsverhoudingen: de ontwikkeling van de kunsten als techniese media werd onderdeel van een industrie; alle vormen van kommunikatie en openbaarheid werden meer en meer aangewezen op de markt. De politieke werking werd omgekeerd, tegen de massaas. Teneinde dat te bereiken moest de materieel geworden kunstproduktie weer gesakraliseerd worden. Dit is het dubbelzinnige in het politieke karakter van de gemonopoliseerde kultuurindustrie: aan de ene kant zijn door de ontwikkeling van reproduktiemetoden en techniese produktiewijzen mogelikheden ontstaan voor grotere groepen om toegang tot de receptie van kunst te krijgen én tot de produktie van kunst zodat ze kollektief subjekt ervan zouden kunnen worden en de kunsttechnieken als maatschappelik instrument zouden kunnen gebruiken, aan de andere kant is de realiteit hieraan tegen- | |
[pagina 12]
| |
gesteld, blijven de massaas geheel en al objekt van de kultuurindustrie, zoals ze objekt zijn van de ekonomiese en politieke vooruitgang. Dit zou men het schuldkompleks van de hele kunst kunnen noemen, waar geen enkele kultuurproducent vrij van is. De kollektiveringsmogelikheden van een massale reproduktie van kulturele goederen is alleen gerealiseerd in kapitalistiese vormen: de amusementsindustrie. Zoals de kunst heeft de hele kultuur zich ontwikkeld uit het ambachtelike tot het kompleks van geestelike aktiviteiten en instituties als hoedanig kultuur nu begrepen wordt, waarbij kultuur als tegengesteld wordt gezien aan arbeid. Dit onderscheid is terug te vinden in de arbeidsdeling tussen handarbeid en hoofdarbeidGa naar eind7.. De vorm van denken is een uitdrukking van de materiële basis, de specifieke organisatie van produktie en samenleving. Dat wil echter niet zeggen dat het bewustzijn identiek is aan het maatschappelike zijn. Het is er een funktie van en kan als zodanig zelfs het tegenbeeld ervan vormen. Zo is de ideologie van het kapitalisme samengesteld uit ideeën als gelijkwaardigheid en gelijkheid van iedereen, vrijheid van ieder individu of hij nu de bezitter is van alleen zijn arbeidskracht of de bezitter van produktiemiddelen. De rechtvaardigingsfunktie van ideologie bestaat dan hieruit, dat ze een identiteit van deze ideeën met de realiteit suggereert. Om de omkering van de produktiekrachten tegen de producenten en belanghebbende gebruikers in door te zetten moet deze in de hoofden van de mensen omgewerkt worden tot een positief beeld: de maatschappelike ontwikkeling zou ten goede komen aan iedere burger. Informatiemedia en allerlei kunstvormen laten zich gebruiken om dit valse bewustzijn onder woorden en beelden te brengen en in eindeloze variaties te herhalen. Deze rechtvaardigingsfunktie kan des te beter vervuld worden naarmate de ekonomiese realiteit en ‘de wereld van het denken’, ekonomie en politiek, arbeid en vrije tijd, handarbeid en hoofdarbeid meer van elkaar gescheiden worden. Dit | |
[pagina 13]
| |
kan echter niet verhullen dat de basis van alle ideologiese verschijnselen, waaronder de kunst, een materiële is. Het is daarom zo belangrijk hierop de nadruk te leggen, omdat de ontwikkeling van het monopolie-kapitalisme met zich mee heeft gebracht dat in steeds sterkere mate ook de nietekonomiese sektoren van het maatschappelik leven op het industriële produktieproces moesten worden afgestemd om krises te vermijden, welke dreigden door de steeds scherpere wanverhouding tussen de zich snel ontwikkelende produktiekrachten en de sociale organisatie. Voor de groeiende produktie was een steeds verder opgevoerde konsumptie noodzakelik, en een toenemende goederenproduktie niet voor het primaire levensonderhoud: militaire goederen, amusement enz. Er gaat een hypnotiese suggestie uit van de term konsumptiemaatschappij: er is echter geen sprake van dat deze maatschappij gericht zou zijn op de konsumptie, dwz. de bevrediging van behoeften. Voorop staan nog steeds de belangen van de produktie waarop de konsumptie, de behoeften moeten worden afgericht. | |
2. Het kunstwerk is een vertaling van de realiteitEr bestaat een wijdverbreid misverstand dat voor het marxisme alleen het ekonomiese aspekt telt, nu en voor de toekomst. Ditzelfde misverstand steekt zijn kop op als het gaat om een materialistiese standpuntbepaling van kunst en kunstproducent. Marx schreef een kritiek van de politieke ekonomie: zijn empiriese analysen leidden tot het inzicht dat de mens alzijdig, dwz. in al zijn handelingen, gedragingen en uitingen maatschappelik bepaald is, en voor de fase van de geschiedenis die objekt van zijn kritiek was betekende dit, dat de sociale, politieke en geestelike ontwikkeling in het kapitalisme bepaald worden door de produktie van warenGa naar eind8.. Geen enkel produkt, ook geen enkel ideëel produkt ontkomt | |
[pagina 14]
| |
aan dit proces. Als een materialistiese kunstteorie verweten wordt dat ze al het estetiese reduceert op ekonomiese en sociale determinaties en zodoende het ‘eigenlike’ van het kunstwerk onrecht doet, verwijt men de teorie wat men in de werkelijkheid niet wil erkennen. Voor de marxistiese teorie is het inzicht in deze materiële bepaaldheid uitgangspunt voor een kritiek die uitzicht geeft op een praxis die deze feitelike determinatie van de maatschappelike ontwikkeling door de ekonomiese verhoudingen wil veranderen ten gunste van de subjekten. Het veto van de oude kunstideologieën over kunstsociologiese onderzoekingen is ingegeven door partijdigheid: partijdigheid van hen die formeel een samenhang tussen het sociale en het estetiese zullen beamen maar bovenpartijdigheid opeisen wanneer een nader onderzoek van deze samenhang verlangd wordt met het oog op de vraag: wat is de affirmatieve of kritiese funktie van kunst. Deze bovenpartijdigheid kan echter niet aan zijn partijdigheid ontkomen, al is die voor degenen die vasthouden aan een autonome kunst afwezig of om een vermeende ‘onschuld’ van hun intenties ongewenst, omdat ze bang zijn dat een nader onderzoek hun estetiese wereld niet intakt zal laten: de kunstenaars gaan aan hun motieven twijfelen, de lezers zien hun kunstgenot verstoord, de kunstteoretici zouden tot omgekeerde diagnosen kunnen komen inzake de verdringingen, vervalsingen, illusioneringen, omkeringen van een sociaal gedikteerd maar individueel overgeschreven vals bewustzijn in het kunstwerk dat door immanente interpretatie alleen niet te ‘ontraadselen’ is. De terugkoppeling van een geestelik en esteties werk op zijn sociale voorwaarden heeft metodies tot gevolg dat zowel de marxistiese teoreticus als de kunstproducent en -konsument niet langer van een afstand op kontemplatieve wijze het geïsoleerde werk beschouwen als hooguit tematies met de maatschappelike realiteit verbonden, maar het kunstwerk opvatten als een opererend instrument: een prakties middel voor praktiese doeleinden, | |
[pagina 15]
| |
hoe onprakties haar middelen schijnbaar ook zijn. Wat door de verdedigers van een autonome en onherleidbare kunst in feite verdedigd wordt zijn illusies, illusies omdat een vrijheid van de kunst voor realiteit wordt gehouden terwijl die eerst nog gerealiseerd moet worden. En juist op dat punt wordt duidelik dat het maatschappelike barrières zijn die een dergelike realisatie verhinderen, en het is ook op dat punt dat duidelik zou kunnen worden hoe de opvatting van een autonome kunst en de vrijheden van de kunstenaar impliciet een opvatting van de maatschappij is. Wijzen op het primaat van de materiële basis met betrekking tot kultuur - zoals konkreet: het sociale gehalte van het esteties materiaal, de kunsttechnieken en de sociale bepaaldheid van de receptie - is niet bedoeld om eens en voor altijd de nietigheid en onmogelikheid van de kunst aan te tonen, maar wel om de relativiteit ervan aan te geven. ‘Het zou een absurde frase zijn te zeggen dat het ekonomiese moment het enig bepalende is, wel is de produktie en reproduktie van het leven in laatste instantie het bepalende moment.’ (Engels,Ga naar eind9.). Een van de moeilikste opgaven voor een materialistiese teorie die uitgaat boven een schematies ekonomisties denken is, na te gaan waar en hoe ekonomiese determinaties zich precies uitwerken in de individuen, in hun gevoelens, wensen, ervaringen enz. De politieke betekenis van de vraag, hoe het materiële zich omzet in ideeën, droombeelden en behoeften in de hoofden van mensen, wordt ekspliciet als men de vraag stelt hoe het mogelik is dat talloze mensen tevreden zijn met een sisteem, dat ze zelfs zullen verdedigen, terwijl het hen objektief benadeelt, zoals bijvoorbeeld het fascisme op onovertrefbare wijze laat zien.
Wanneer men kunst beschouwt als de uitdrukkingsvorm van een bewustzijn dat een logies en noodzakelik produkt is van een historiese fase van de maatschappelike ontwikkeling, kan gesteld worden dat een kritiek van de opvattingen over kunst, en een kritiek van kunst zoals ze gefabriceerd wordt, | |
[pagina 16]
| |
waarin individueel verwerkte kollektieve zienswijzen, ervaringen en behoeften tot uitdrukking komen, noodzakelikerwijs een kritiek betekent van het maatschappelike zijn. Niet een sociale kritiek zonder meer, over het hoofd van het kunstwerk heen, maar aan de hand van de karakteristieke vormbepaaldheid van het bewustzijnsproduktGa naar eind10.. De kennis van de maatschappelike kracht van kunst vereist een analyse van de estetiese faktoren (stijl, techniek, materiaal, beeldend vermogen, esteties kennisvermogen, genre-ontwikkelingen enz.), de wisselwerking van de verschillende bovenbouwfaktoren (wetenschap, religie, politiek enz) onderling en tenslotte de wisselwerking van bovenbouw en basis (produktiekrachten, produktieverhoudingen). De vraag tenslotte toegespitst: hoe kunst als waar onderhevig wordt aan de ontwikkelingswetten van de produktie voor de markt, of en hoe dit de estetiese faktoren ook inhoudelik beïnvloedt. Bedoeld is niet een abstrakte definitie van de verhouding materiële basis en geestelike bovenbouw, - het is nodig de typiese historiese vorm van de materiële produktie te vatten om de wisselwerking te kunnen beschrijven. Het kunstwerk zet materiaal uit de realiteit om in een estetiese konstruktie en geeft er zodoende een bepaalde betekenis aan. Nooit is het rechtstreekse weerspiegeling van een realiteit zonder meer, op z'n hoogst weerspiegeling van bepaalde voorstellingen omtrent een realiteit. Doordat het een betekenis is, wordt het zelf weer een element van de realiteit en een maatschappelike kracht met een relatief eigen karakter (eigen mogelikheden én beperkingen). Voorzover het kunstwerk erin slaagt aan de grenzen van het valse bewustzijn, dus aan de bestaande betekenissen die het zicht op de realiteit en zodoende ook de realiteit zelf beheersen, te ontkomen, brengt het met behulp van het beeldende vermogen een kennis tot stand over de maatschappij waaruit het ontstaat, of altans middelen of materiaal voor een dergelik bewustmakingsproces. | |
[pagina 17]
| |
3. Kunst als kritiek?Kunst als kritiek? Zonder vraagteken is de titel van dit boek voorbarig. Wat gesteld wordt - dat kunst de mogelikheid inhoudt tot een negatief oordeel ten aanzien van de werkelikheid waarvan ze deel uitmaakt, en tot een positieve bepaling van de voorwaarden en mogelikheden tot verandering - is zelf eerst onderwerp van kritiek. De belangrijkste vragen daarbij zijn: kritiek van wie, op wat, waartoe, voor wie; wat is de verhouding tussen kritiek en haar praktiese konsekwenties; vervolgens: bestaat deze mogelikheid van kritiek werkelik op het gebied van de kunst als men beziet welke veranderingen de kapitalistiese warenmaatschappij heeft ondergaan, of is het een zoveelste zelfrechtvaardiging van de kunst? Het is daarom raadzaam de stellende toon van de titel wat in te binden. Dat kunst een vorm van kritiek kan zijn is een hypotese. Nooit had kunst uitsluitend de funktie: uitdrukking van een kritiese stellingname te zijn. Zelfs als het haar intentie was, zoals geldt voor de filosofiese literatuur van de 18e eeuw die een emancipatoriese kracht was voor de revolutionaire bourgeoisie, bleef haar funktie en vermogen gebonden aan de historiese en maatschappelike bepaaldheden van die tijd. Als technies medium hangt kunst samen met de stand van de (techniese) produktiekrachten en als maatschappelik produkt van de maatschappelike verdeling op dat bepaalde moment. Emancipatie speelt zich af tussen beide krachtvelden. Het feit dat het kontakt tussen mensen zijn waarde krijgt afhankelik van hun maatschappelike positie, dat ook de uitdrukkings- en kommunikatievorm ‘kunst’ voor wat haar realisering betreft aangewezen is op de bestaande verkeersvormen, die beheerst worden door het marktprincipe, - dit alles heeft zijn uitwerkingen op de verhouding van kunst en maatschappij, uitwerkingen die verder reiken dan een overeenkomst of verschil in inhouden. | |
[pagina 18]
| |
a. De produktie van kunst wordt bepaald door sociale determinanten: de betekenis van de intentie, de tematiek, de gebruikte technieken, het standpunt van de auteur zijn daarvan de uitkomst. Het tegendeel lijkt waar, daar kunst nog altijd op individuele wijze gemaakt wordt en ook de opvattingen over kunst doorgaans geformuleerd worden in termen van individuele produktie en receptie. Men vervalt echter in ideologie als men deze uiterlike individuele kenmerken voor onafhankelikheid van de sociale realiteit zou aanzien, - ook de distantie tov. de maatschappij is uiteindelik een maatschappelik fenomeen. b. Daar de individuele produktie van de kunstproducent op het verdelingsapparaat, de verschillende takken van de kultuurindustrie is aangewezen om te kunnen bestaan (literatuur moet gedrukt worden en gedistribueerd, muziek moet worden uitgevoerd, op de plaat gezet enz.) heeft zijn werk ook een ekonomiese funktie. Realisatie van een kunstwerk, zo kan men receptie van een kunstwerk definiëren, is alleen mogelik via de kanalen van de markt, waardoor kunstproduktie weliswaar een speciale vorm van warenproduktie wordt maar in ieder geval een produktie van waren is waarvan de waarde niet bepaald wordt door het inhoudelike aspekt maar slechts betrekking heeft op hun warenvorm. Om geruild te worden doet het er niet toe welke inhoud het produkt presies heeft, er is maar één eigenschap belangrijk, nl. dat het een arbeidsprodukt isGa naar eind11.. Omdat het een zekere bruikbaarheid moet hebben om verkocht te kunnen worden, en omdat het produkt, ook het ideële produkt, gemaakt wordt om op een of andere manier gebruikt te worden, maar zijn gebruiker alleen kan vinden via de markt, is het noodzakelike gevolg hiervan dat het produkt voor de markt gemaakt wordt, daarop wordt afgestemd. Is het daarvoor niet geschikt dan blijft het inkommunikabel. Het is evenwel de markt die uitmaakt wat door haar sluizen gaat, dus wát kommunikabel is. Het kunstwerk als een bizondere vorm van warenproduktie is noch uitsluitend marktwaar - de inhoud wordt immers | |
[pagina 19]
| |
niet gelikwideerd - noch een autonoom corpus dat toevallig ook nog verkocht kan worden. ‘Alleen wie zijn ogen sluit voor de geweldige macht van dit revolutionaire proces, dat alle dingen van deze wereld zonder enige uitzondering en zonder enig uitstel in de warensirkulatie binnensleurt, kan op de gedachte komen dat een bepaald soort kunstwerken zich hier buiten kan houden. Want de diepere zin van dit proces bestaat er juist in, dat het geen ding onafhankelik van de andere laat, maar alle dingen met elkaar verbindt, zoals het ook alle mensen (in de vorm van waren) aan alle mensen uitlevert. Dat is nu juist het proces van de kommunikatie zelf.’ (Brecht,Ga naar eind12.). Het feit van de warenproduktie op zich, of het daaruit voortvloeiende feit dat kommunikatie alleen via de uitwisseling van waren mogelik is, of het nu om handelsprodukten gaat of om uit te wisselen emoties, ervaringen, denkbeelden en zienswijzen, is niet voorwerp van een materialistiese kritiek, maar de specifieke maatschappelike vorm waarin het plaatsvindt - dat nl. zowel de materiële als de geestelike produktiemiddelen in handen zijn van weinigen die met behulp daarvan de ontwikkeling van de gehele maatschappij bepalen in richtingen die overeenkomen met hun privé belangen. Het is een illusie dat iets hieraan ontsnapt, maar het is evenzeer een illusie te denken dat ontsnappen nooit mogelik zal zijn. c. De behoeften, verwachtingen, gewoonten en gedragshouding die aan de receptie van een kunstwerk ten grondslag liggen zijn niet uitsluitend van individueel-psychologiese aard maar nemen hun speciale vorm mbt. kunst aan in relatie tot andere verwachtings- en gedragspatronen. Deze behoeften worden niet rechtstreeks door het kunstvoorwerp bevredigd, maar via de bemiddelende instanties die aan de ene kant de min of meer amorfe wensen afstemmen op een bepaalde vorm van kultuur, zoals gebeurt in de kritiek, reklame, onderwijs en kunstonderricht, en aan de andere kant de produktie van kultuurgoederen afstemmen op de aldus gevormde behoeften. De kultuurindustrie speelt een vitale rol in dit maatschap- | |
[pagina 20]
| |
pelik kommunikatieproces. Zij vormt ahw. het kristallisatiepunt van kunstproduktie en -receptie. Over kunst kan daarom ook alleen maar in abstrakte termen gesproken worden als ze van de kultuurindustrie wordt losgezien. Reaktionaire of progressieve kunst zijn geen onschuldige kategorieën. Samenvattend kan men zeggen dat de kwalitatieve verandering die het kunstwerk ondergaat door haar onderwerping aan het ekonomiese produktie- en reproduktieproces deze is, dat haar betekenis en funkties niet meer zozeer door de intentie van de producent en het esteties gehalte van het produkt bepaald worden, als wel door de wijze van receptie. Deze materiële feitelikheid wordt niet ongedaan gemaakt door de nadruk die desondanks gelegd wordt op schijnbaar zuiver estetiese maatstaven als: originaliteit, spontaniteit en virtuositeit. Het valse bewustzijn van de producenten van kunst is geen morele eigenschap van bepaalde individuen, maar het maakt deel uit van hun positie als producent. Dat het om de produktie van kultuurgoederen gaat maakt het dubbel moeilik, daar de kultuurindustrie hierin van de rest van de industrie verschilt, dat haar alibi bestaat in het feit dat haar funktie samenvalt met de onbaatzuchtige overdracht van geestesprodukten. Wat Lukács schrijft over de journalistGa naar eind13. geldt voor iedere intellektueel: De uitbreiding van het kapitalisme tot de gehele maatschappij ‘komt juist hierin tot uiting, dat de bewustzijnsproblemen van de loonarbeid zich in de heersende klasse verfijnd, vergeestelikt, maar ook verscherpt herhalen. De specialistiese “virtuoos”, de verkoper van zijn geobjektiveerde en verzakelikte geestelike kapasiteiten wordt niet enkel toeschouwer ten overstaan van het maatschappelik gebeuren... Hij raakt ook in een kontemplatieve houding ten aanzien van het funktioneren van zijn eigen, geobjektiveerde en verzakelikte kapasiteiten. Het meest grotesk verschijnt deze struktuur in de journalistiek. Omdat daarin juist de subjektiviteit zelf, de kennis, het temperament, de uitdrukkingsbekwaamheid veranderen in een abstrakt me- | |
[pagina 21]
| |
chanisme, dat zowel van de persoonlikheid van de “bezitter” als van het materieel-konkrete wezen van de behandelde onderwerpen afhankelik is en op gang wordt gebracht volgens eigen wetmatigheid. De “standpuntloosheid” van journalisten, de prostitutie van hun ervaringen en hun overtuigingen begrijpen we pas als we haar zien als het toppunt van kapitalistiese verdingliking.’ De kontemplatieve houding stelt Lukács tegenover een aktief ingrijpen teneinde de maatschappelike verhoudingen radikaal te veranderen en zodoende haar wetmatigheden te overwinnen. Dit is zowel gericht tegen de intellektuelen die een veilige afstand bewaren in hun reflekterende houding en onpartijdige gezindheid, alsook tegen de sociaaldemokraten die of een afwachtende houding aannemen ten aanzien van een evolutie die onvermijdelik tot het socialisme zal leiden of een moreel beroep doen op het proletariaat. | |
4. Hoge en lage kunstNog steeds speelt in het bewustwordingsproces van met name jongeren de omgang met allerlei vormen van kunst een niet onaanzienlike rol. Men zou kunnen zeggen dat waar de ontwikkeling van behoeften, denkbeelden en gedragspatronen van het individu nog niet geheel en al samenvalt met de eisen die verbonden zijn met de plaats van het individu in het produktieproces, dat daar de invloed van kunst het meest merkbaar is. De vraag is echter: wat is de presieze aard van die invloed? De toegang tot kunst vindt plaats in een bepaalde kontekst. De kennismaking met literatuur bijvoorbeeld is grotendeels een introduktie via opvattingen over literatuur: deze sociale kontekst bepaalt de betekenis van wát men leest, bepaalt uiteindelik welke vorm de behoeften die aan het willen lezen ten grondslag liggen aannemen; de wijze waarop men literatuur leert lezen is tevens bepalend voor de wijze waarop niet-literaire leesstof verwerkt wordt. Dat alles is nauweliks een kwali- | |
[pagina 22]
| |
teit van de literatuur zelf. De ideeën over literatuur en kunst zijn impliciet ideeën over de maatschappelike realiteit, of dit nu bewust is of niet. In de praktijk zijn het estetiese opvattingen die rechtstreeks verband houden met de opvattingen die in deze maatschappij heersen, volgens welke tussen vrije tijd en het produktieproces een strikte scheiding bestaat, het kunstwerk een gesloten universum vormt, kunst voor iedereen bestemd is én voor iedereen bereikbaar, kunst het nivo is waar individuen zich boven de alledaagse werkelikheid kunnen verheffen. De ideeën over de rol van het individu, de vrijheid van geest, de gelijkheid van allen en de geschiedenis van de mens bepaald door toeval en noodlot, die zo'n grote rol spelen in het denken over kunst, zijn voor het gebied van de kunst vertalingen van dezelfde ideeën die in het gehele maatschappelike leven als ideologiese beelden heersen; anderzijds is dit het gebied waar deze ideologieën gereproduceerd en steeds opnieuw gevormd worden. Het is in dit verband interessant te zien hoe in de subkultuur, al is het dan in een andere tongval, deze kunstopvattingen voortleven; men vindt er dezelfde mytologiese en rituele heiligverklaringen van de individuele kreativiteit, het onkontroleerbare gevoel, de unieke situatie enz. Daartegenover staat dat popmuziek e.d. wel voor grote groepen bereikbaar is, al heeft dit meer een simboliese kollektiviteit tot resultaat dan een organiserende werking. Het genieten van kunst is niet iets absoluuts. Dat zou immers impliceren dat het kunstgenot, afhankelik van talent en smaak, in het bereik van ieder ligt, zelfs als voor velen realiter zo goed als niets bereikbaar is. Niet alleen geavanceerde kunst, maar elke ontwikkelde vorm van kultuur veronderstelt bij het publiek een zekere ontwikkeling. Deze is niet aan psychiese, maar allereerst aan materiële voorwaarden gebonden. Het grootste deel van de arbeidersklasse bezit deze voorwaarden niet - opvoeding en opleiding zijn funktionalisties afgericht op de plaats in het arbeidsproces. Zodoende bezitten de loonafhankeliken ook niet de mid- | |
[pagina 23]
| |
delen om kunst adekwaat te recipiëren, zoals ze evenmin de middelen in handen krijgen om informatie te kunnen verwerken, ervaringen te formuleren en de praktijken van degenen die met hen handelen rationeel door te lichten. Het kunstgenot is een resultaat van de heersende smaak en oordelen, verpakt in sociale bijbetekenissen die hetzij als hindernis hetzij als recept de toegang resp. onmogelik maken of vergemakkeliken; heeft dus in laatste instantie te maken met de verbinding van geest en macht, de verbinding tussen geestelike produktie en kontrole ervan door de bezitters van de macht. Wat de konsumptie van alle kunst gemeen heeft is dat ze een bepaalde houding vooronderstelt, veelal een kontemplatieve of gevoelsmatig genietende houding, deze recreëert zodat een geïntensiveerde reproduktie ontstaat van de houding die verondersteld wordt: wat gevraagd wordt is een min of meer eerbiedige aandacht, overgave in ontspanning en ‘vergetelheid’. Op wetenschappelik nivo wordt deze houding herhaald in de interpreterende houding: begin en eind liggen in het objekt - de tekst, het kunstwerk. De receptie (het lezen, kijken, luisteren) is slechts een juiste rekonstruktie van een oorspronkelike intentie die in het werk zou liggen opgesloten. De ‘zakelike’, tekstimmanente benadering is in feite even onhistories en onwetenschappelik als de subjektivistiese, waarvoor elke interpretatie als subjektieve projektie juist is. Een perspektief, een prakties kennisbelang en dus iedere kontrole op de aangewende metoden ontbreekt, omdat het doel óf uitsluitend in het kunstvoorwerp ligt óf in het genietend subjekt. Ook de geschiedenis van de kunsten vindt men beschreven als op zich staande ontwikkeling van genres, temaas, ideeën, stijlen, scholen enz. Uit niets blijkt dat bepaalde kunstvormen samenhangen met een bepaalde historiese fase, gemaakt door mensen die een specifieke plaats in de maatschappij van dat moment innamen, gemaakt voor mensen van een bepaalde klasse. Omdat het kunstwerk losgezien wordt van zijn specifieke produktiewijze én van de betekenis die het krijgt door een receptie, | |
[pagina 24]
| |
die afhankelijk is van de verwachtingen op een zeker moment, en het als geïsoleerd, autonoom ding beschouwd wordt dat al zijn betekenissen alleen in zichzelf draagt, kan nooit duidelik worden dat het als onderdeel van het hele kulturele leven steeds alleen maar bereikbaar is geweest voor een zeer speciale groep van de samenleving. En niet toevallig is kunst, altans de kunst die in aanzien stond, steeds ontoegankelik gebleven voor de grootste groepen van de maatschappij, die niet toevallig evenmin toegang hadden tot politieke en ekonomiese macht. De kultuur die bestemd was voor de massaas bestond voornamelik uit afval van de hogere kultuur, of gepopulariseerde vormen van voormalig hogere kunst. Een onderscheid dat nog steeds voortleeft als het onderscheid tussen literatuur en lektuur, serieuze muziek en amusementsmuziek enz. De benaming massakultuur betekent kultuur voor de massaas, niet van de massaas. De term elitekultuur kan evenzeer verwarring stichten door de suggestie die er van uitgaat dat het om kultuurgoederen gaat die uitdrukkelik gemaakt zijn voor een eksklusieve groep die tevens de machtselite zou zijn. | |
5. De auteur als producentHet bewustzijn van de intellektueel en de kunstenaar als dat van een klasseloos individu ontstaat in het midden van de 19e eeuw. Kunstenaarschap en kunstgenot worden in de eerste plaats funkties van de kultuurindustriële markt. De kunstenaar verliest zijn publiek, maar aan de andere kant verliest ook het publiek zijn greep op de producenten; in de kunstwerken vinden ze niet langer hun eigen gedachten uitgedrukt. Het aanzien van moderne kunst is voortaan voornamelik het resultaat van propaganda, en aanzien valt steeds minder samen met begrip van een breed publiek. Het isolement wordt groter, allereerst tov. het ontwikkelde burgerlike publiek, tenslotte uitmondend in een schijnbare be- | |
[pagina 25]
| |
vrijding van alle sociale gebondenheid. ‘Pas na haar overwinning op de revolutie en de nederlaag van het chartisme (eerste engelse arbeidersbeweging, jfv) voelde de bourgeoisie zich zo zeker van haar macht, dat zij geen gewetenskonflikten meer kende en geloofde geen kritiek meer nodig te hebben. Maar hiermee verloor de ontwikkelde laag, vooral het literair produktieve deel ervan, het gevoel dat zij in de maatschappij een zending te vervullen had. Zij zag zich afgesneden van de maatschappelike klasse, wier spreekbuis zij tot dusverre was geweest, en voelde zich tussen de niet-ontwikkelde klassen en de bourgeoisie die haar niet meer nodig had, volledig geïsoleerd. Tegelijk met dit gevoel ontstond uit de vroegere, in de burgerij gewortelde ontwikkelde laag het sociale fenomeen, dat wij “intelligentsia” noemen.’ (Hauser,Ga naar eind14.). Een eeuw later is deze intelligentsia geheel geïntegreerd; uit de lompenproletariese bohème is een groep van goed gesalarieerde kultuurfunktionarissen geworden, opgestegen tot de respektabele positie van leidende groeperingen van managers en burokraten. De avantgarde als instituut maakt hierop een uitzondering - zij beantwoordt aan de voortdurende vervreemding tussen de produktieve en kritiese minderheden van specialisten en specialistiese amateurs enerzijds en het grote publiek van de massamedia anderzijds. Een kloof die steeds groter wordtGa naar eind15.. Deze historiese ontwikkeling van specialisering en vervreemding van het grote publiek, die parallel loopt aan de ontpolitiseringstendensen op sociaal-psychologies nivo, is soortgelijk aan de groeiende scheiding tussen elitekultuur en massakultuur. De zg. elite waarvoor kunst gemaakt wordt is zelden de werkelike elite van de maatschappij, maar bestaat voornamelik uit groeperingen uit de middenklasse die ekonomies gaandeweg even afhankelik worden als de laagste klasse, alleen ideologies deel uitmaken of als kultuur-leveranciers optreden van de heersende klasse. Heel in het algemeen kan gesteld worden dat sociaal-eko- | |
[pagina 26]
| |
nomies gezien de intellektueel, of het nu de kreatieve of wetenschappelike intellektueel is, steeds meer proletariseert, dwz. steeds meer in een positie komt te verkeren die te vergelijken is met die van de arbeider. Verschillen in maatschappelik aanzien, privileges, illusies omtrent zichzelf doen niets af aan de objektieve kern van de zaak, namelik dat beiden niet in het bezit zijn van de produktiemiddelen: voor de arbeider zijn dit de machines en techniese produktiemiddelen, voor de intellektueel zijn dit de publikatieorganen, uitgeverijen enz. Invloed op het maatschappelik gebruik van hun produkten hebben beiden niet. Het enige wat zij bezitten is hun lichamelike of geestelike arbeidskracht, die ze ‘in alle vrijheid’ moeten verkopen. Dit dubbelzinnig karakter van de intellektuele en artistieke produktie maakt het moeilijk de intellektuele producent eenduidig tot ofwel de bezittende klasse of de bezitlozen te rekenen. Deze dubbelzinnigheid is te vinden bij de kunstenaar, bij zijn publiek maar ook in de kunst zelf - als het proletariaat er in optreedt is het hooguit als objekt. Zo bezien kan men de geschiedenis van de kunst lezen als een geschiedenis waarin de hoofdpersonen afwezig zijn. De individuele slachtoffers die in films en romans te zien zijn, staan buiten de maatschappij, blijven uitzonderingen - voor hen blijft geen andere wijkplaats over dan het interieur; de realiteit is alleen grijpbaar als totale verinnerliking. Als literatuur en kunst ook inhoudelik en technies beschouwd kunnen worden als bevangen door vals bewustzijn, wil dit niet zeggen dat ze geheel en al vals bewustzijn zijn - er aan ten grondslag ligt de reële behoefte van de mens zijn vermogen tot waarnemen, ervaren, voelen, uitdrukken en vormgeven te ontwikkelen, of anders uitgedrukt: het optimale gebruik van zijn menselike vermogens. Begrippen als kreativiteit, zelfwerkzaamheid, zelfekspressie zijn de verabsoluteerde en daarom onware uitdrukking van deze reële behoeften. Misschien dat men in dit verband kan stellen dat de behoefte aan het maken en omgaan met kunst evenredig is aan de gebrekkigheid van de realiteit. Deze inkongruentie | |
[pagina 27]
| |
is het uitgangspunt voor een definiëring van de funktie van kunst voor de burgerlike maatschappij en als tegenhanger daarvan de eventuele funktie van burgerlike kunst voor een socialistiese overgangsperiode. Het is de betekenis van burgerlike kunst geweest steeds weer te wijzen op de gebrekkige realisatie van de wensen en behoeften van het individu. Het is evenwel haar lot dat ze wat een eis zou moeten zijn tegenover de maatschappelike organisatie, die de bevrediging van de reële behoeften doelbewust verhindert of korrumpeert, tot condition humaine estetiseert en laat verkommeren tot het innerlik leven van geïsoleerde individuen. De tegenspraken van de maatschappij zijn niet in het interieur van het bewustzijn of de kunst op te heffen: de magiese aura die altijd al de suggestie van autonomie moest ophouden tegenover de banale werkelikheid heeft zijn complice in de irrationele bezwering van het individu als enig autentieke waarde. Op esteties gebied staat tegenover deze schijn de idee van maakbaarheid van kunst, waardoor het resultaat van het esteties transformatieproces ontdaan wordt van zijn rituele karakter. Het modelkarakter van de kunstproduktie wordt politiek als de mogelikheden van bewuste planning in de kunst verwijzen naar soortgelijke (onderdrukte) mogelikheden in de maatschappelike praktijk. Wil men de reële mogelikheden van een socialistiese kunst schatten, dan is daarvoor de opheffing van de scheiding tussen hoge en lage kunst, om te beginnen in de teorie, een wezenlike voorwaarde. Opheffen niet door geavanceerde kunstvormen te verlagen naar het nivo waar het proletariese publiek nu stelselmatig geanalfabetiseerd wordtGa naar eind16. maar door de produktiemiddelen waarmee de auteur werkt zonder sentimentele en opnieuw mytologiserende inkledingen, gericht op de groepen die het subjekt zijn van een politieke verandering in socialistiese zin, verder te ontwikkelen tot het punt waar ze in botsing komen met de grenzen die door de eigendomsverhoudingen gesteld worden. ‘Zolang het filmkapitaal de toon aangeeft is de enige revolutionaire ver- | |
[pagina 28]
| |
dienste van film de revolutionaire kritiek van overleefde kunstvormen.’ (Benjamin,Ga naar eind17.). | |
6. Kunst en geavanceerd politiek bewustzijnDe kulturele produktie is meer dan alleen maar weerspiegeling van maatschappelike tegenstellingen, ze is er ook een van de uitwerkingen van: feitelike tegenstellingen worden er geneutraliseerd, in een harmonies geheel van hun kwaadaardig karakter ontdaan. Onmacht wordt gesublimeerd, geloosd in een esoteries, abstrakt protest dat zo wordt tot een romantiek van desillusie en hopeloosheid. Maatschappelike onmacht, verlies van aanzien en voorhoedepositie heeft bij sommige kunstenaars een fiksatie op techniek tot gevolg, fetisjering van hun materiaal. Hun angst voor betekenissen houdt verband met hun isolement, waarvan het resultaat een schijnvrijheid is, de vrijheid dat ze kunnen doen én laten wat ze willen, een vrijheid dus die tot niets leidt. Een geavanceerde techniese ontwikkeling van het esteties materiaal ontkomt alleen dan aan materiaal-fetisjering wanneer deze ontwikkeling beantwoordt aan een geavanceerd politiek bewustzijn. ‘Wanneer wij een nieuw type komponist willen scheppen, moeten wij eerst het oude type bestrijden waar we het maar treffen. De strijd kunnen we alleen met wetenschappelike metoden en op objektieve en adekwate wijze voeren. Daarvoor is noodzakelik de muziekpraktijk en -teorie op het nivo van het menselik denken van onze tijd te brengen. Hoe treurig het ook is, toch moet men konstateren dat in een tijd, waarin op het gebied van de industrie, de medicijnen, de chemie, fysica, de sociologie en de politieke ekonomie reeds nieuwe werken denkmetoden aan te treffen zijn, terwijl in de teorie en de praktijk van muziek met nog geheel verouderde, op andere gebieden allang achterhaalde metoden gewerkt wordt... Er zal pas dan een moderne muziek kunnen bestaan als er een nieuwe stijl is die een algemeen verplichtend karakter | |
[pagina 29]
| |
heeft en nuttig is voor de maatschappij... Om tegen het verval van de muziek te strijden en zich een nieuwe techniek, een nieuwe stijl en daarmee nieuwe toehoorders te veroveren, moet de moderne komponist uit zijn luchtledige ruimte treden en een sociale standplaats zoeken. Dat is geen kwestie van sentimentaliteit en van goede wil, maar een kwestie van de muziek. De moderne komponist moet van een parasiet veranderen in een strijder.’ (Eisler,Ga naar eind18.). Een ander aspekt dat de ontwikkeling van de estetiese produktiemiddelen tot een emancipatoriese aktiviteit kan maken is dat muziek, literatuur, film enz. opgevat worden als eksploratie van praktiese mogelikheden: muziek moet niet alleen beluisterd worden maar ze moet leren luisteren, literatuur moet leren lezen en uitdrukken. Deze praktiese taak kan de producent van kunst alleen dan op zich nemen als hij zijn abstrakte standpunt verlaat, dat wil onder meer zeggen dat hij vanuit de kunst niet de ‘massakultuur’ negeert maar deze als zijn objekt en werkterrein opvat. In de vertwijfelde gebaren van de kunstenaar, of het nu het rituele doodverklaren van de kunst is of de teorie van de kunst als laatste reservaat van de vrijheid, ziet men reeds de voorbereiding van instemming met een likwidatie die zich met de groei van de kultuurindustriële markt in zekere zin allang voltrokken heeft. In de industriële warenmaatschappij is kunst - en dat heeft ze niet kunnen verhinderen, daar ze in een bepaalde organisatievorm van produktie en receptie verstrengeld is - overwegend waar, amusement en propaganda (reklame) geworden. Op geen enkele wijze kan moderne kunst met de amusementskultuur konkurreren. Een teorie van kunst en literatuur die niet tegelijk de analfabetiserende vormen ervan in zijn onderzoek betrekt kan daardoor alleen al niet tot relevante kennis komen die de grenzen van het isolement doorbreekt. Ook de idee die door een konservatieve kultuurkritiek gesteund wordt, de idee namelik van een absolute scheiding tussen hoge kunst en vulgaire kunst, de kitsch, is inzoverre onjuist dat ze niet insluit dat ook in de ‘hogere kunst’ een groot aantal elemen- | |
[pagina 30]
| |
ten aanwezig zijn die als estetiese prikkels geschikt gemaakt kunnen worden voor de kultuurindustrie. Niet de massamedia zelf zijn de verborgen verleiders, maar degenen die belang hebben bij de manier waarop ze nu werken. De kracht van kunst (hierin te vergelijken met de informatiemedia) ligt in de houding die ze de toeschouwers voorspeelt, de houding waarin ze de toeschouwers als in een dwangbuis laat verdwijnen - ze blijven toeschouwer, zelfs als ze zelf onderwerp zijn. De kultuurindustrie in zijn massaliteit levert gekonfektioneerde individualiteit; de identiteit komt tot stand door identifikatie, mimetiese regressie. Het medium anticipeert reeds op een nabootsende houding, is er ahw. een model voor. De innerlikheid die geprefabriceerd is, wordt verhandelbaar, zodat zelfs wat een reservaat van ervaring heette, waarin verzet tegen overheersende maatschappelike tendensen zich uitdrukte, door instantvoorbeelden en denkbeelden wordt overspoeld. De werking van de media, ook van het medium kunst, is niet zozeer dat een bepaalde houding letterlik wordt overgenomen door de ontvangers, maar dat een bepaalde zienswijze wordt opgedrongen aan het publiek. Het medium zelf slijpt een bepaald ervaringsvermogen in, nl. het gewende te herkennen en uit zijn kontekst te isoleren en alles wat vreemd of nieuw is af te stoten of zoals in de reklame als modieuze variant van het oude te verteren. Aan de andere kant is het medium zelf, meer nog dan wát het verwerkt, resultaat van een kollektief waarnemingsvermogen dat een gegeven periode typeert. Als technies apparaat is het de materialisatie van de zintuiglike vermogens en bepaalt als zodanig de kwaliteit en het gebruik van deze vermogens. Er is reeds gesteld dat de revolutionaire mogelikheden die door de ontwikkeling van reproduktietechnieken en techniese reproduktiemetoden zijn vrijgekomen, geblokkeerd worden door de kapitalistiese tusseninstanties. De materialiteit ervan wordt verhuld door een nieuwe vergeesteliking; de ziel van het kunstwerk is de ziel van de markt. Men zou | |
[pagina 31]
| |
kunnen zeggen dat niet de gebruikswaarde gekonsumeerd wordt maar de bijbetekenissen die het kunstwerk krijgt. Wat gekonsumeerd wordt is: reklame voor kunst, de fetisj kunst die deelname belooft aan het hogere of bevrijding van het alledaagse bestaan - reklame voor reklame, de l'art pour l'art van nu. Hoe meer het kunstwerk zijn eigen materialiteit en het feit dat het onder bepaalde voorwaarden gemaakt is verbergt, zodat de illusie gewekt wordt dat men met een direkte vorm van realiteit te doen heeft waar men tezelfdertijd in meespeelt én toeschouwer blijft, hoe penetranter de werking van het medium, hoe ingrijpender het de ontwikkeling van het zintuiglike en rationele vermogen bepaalt: hoe men denkt, kijkt en luistert, dus wát men ziet, hoort enz. Kriterium voor de eventuele bruikbaarheid van welke kunstvorm dan ook is, in hoeverre ze inwerkt op denk- en zienswijzen, lees- en luistergewoonten. Wie bij het lezen van literaire teksten, bij het luisteren naar muziek of bij het kijken naar een film of toneelvoorstelling krities blijft tegenover betoverende en roesverwekkende effekten en zijn verstand blijft gebruiken, wie dat daar kan, zal het ook in de politieke teaterstukken van de parlementaire demokratie, bij het verwerken van informatie kunnen. ‘Zo kan een juiste houding in de kunst ook een oefening voor een juiste houding in de politiek worden.’ (Eisler,Ga naar eind19.).
Lange tijd beperkte de politiek gerichte kunstteorie zich tot de vraag naar het politieke effekt van kunst; het wetenschappelike derivaat hiervan was de kunstsociologie die uitsluitend de receptie van kunstwerken bestudeerde. Dit was ook de vraag die aanvankelik de politiseringstendensen mbt. de wetenschappen beheerste: wat is de manipulatieve resp. emancipatoriese werking van wetenschap? Zoals ook daar, heeft er op het gebied van de kunst na de lering uit de praktijk dat alleen andere objekten van wetenschap en andere stof voor kunst de sociaal-ekonomiese positie van wetenschap en kunst nog niet veranderen, een ver- | |
[pagina 32]
| |
schuiving plaatsgevonden in die zin, dat de vraag naar het politieke effekt op de stellers van de vraag is teruggeslagen. Ze werd een meer metodiese vraagstelling: in hoeverre is kunst tot in haar techniek, stijl en materiaal zowel uitdrukking als instrument van de maatschappij die ze tot objekt heeft; anders uitgedrukt met betrekking tot de analyse van een bepaald kunstwerk: hoe is binnen de totaliteit van het kunstwerk de verhouding van de verschillende momenten - kennis, utopie, vals bewustzijnGa naar eind20., - en dit niet alleen beperkt tot de inhoud maar tot in het kleinste techniese detail. Ten onrechte worden die kunstwerken politiek genoemd die zichzelf en de ontvangers tevreden stellen met een eenvoudige overgave aan een ‘politieke boodschap’. Men moet beginnen bij het begin, al het andere is bedrog of minstens zelfbedrog. Het begin is: de materialiteit zelf (van de tekens die in het werk gebruikt worden en van de voorwaarden en wijzen van produktie van deze betekenissen) een refleksieve bewerking te doen ondergaan die als zodanig politiek werk isGa naar eind21.. Benjamin heeft dit in De auteur als producent zo uitgedrukt: ‘... de tendens van een werk kan alleen politiek juist zijn, als ze ook literair juist is. Dat betekent dat een politiek juiste tendens een literaire tendens insluit... In plaats van te vragen: hoe staat een werk tegenover de produktieverhoudingen van het tijdvak, stemt het er mee in, is het reaktionair, of streeft het naar verandering ervan, is het revolutionair? - in plaats van deze vraag, of in elk geval vóór deze vraag zou ik u een andere willen voorstellen. Dus vóór ik vraag: hoe staat een literair werk tegenover de produktieverhoudingen van een tijdvak, zou ik willen vragen: hoe staat het erin? Deze vraag betreft onmiddellik de funktie van het werk in de literaire produktieverhoudingen van een tijd. Ze heeft met andere woorden onmiddellik betrekking op de literaire techniek van het werk.’ (Benjamin,Ga naar eind22.). Over de bruikbaarheid van kunst is alleen dan iets zinnigs te zeggen, als men zich uitspreekt over de bruikbaarheid voor wie? De uitdrukking ‘integratie van de kunst in het | |
[pagina 33]
| |
maatschappelik leven’, die vaak als uitkomst voor het isolement gehanteerd wordt en tegelijkertijd ook een gevleugeld woord kan zijn in de nu gepraktiseerde kultuurpolitiek, geeft al aan tot wat voor piasserij dit leiden kan, vooral als men het daarbij ook nog heeft over de toenemende vrije tijd, en de daarbij passende welzijnsproblemen (sic) terwijl de gemiddelde arbeider tijd tekort komt om op adem te komen van de dagelikse uitputtingsslag. De aanpassing kan niet beter gedikteerd worden dan juist met deze fraseologie. Bruikbaarheid van kunst doorbreekt de korporatistiese ideologie van hét volk, hét publiek, zodra ze geformuleerd wordt als bruikbaarheid in een proces van radikale verandering; bruikbaarheid dus geformuleerd in termen van techniese middelen die door bepaalde groepen gebruikt kunnen worden in een praktijk van bewustwording en bewustmaking, een proces dat zich uitdrukkelik opvat als voorbereidend werk voor een feitelike omfunktionering van alle maatschappelike krachten voor alle mensen. ‘Wie vandaag de dag de leugen en onwetendheid wil bestrijden en de waarheid wil schrijven, moet op z'n minst vijf moeilikheden overwinnen. Hij moet de moed hebben de waarheid te schrijven ook al wordt ze allerwegen onderdrukt; de schranderheid haar te kennen hoewel ze allerwegen versluierd wordt; de kunst haar hanteerbaar te maken als een wapen; het onderscheidingsvermogen diegenen uit te kiezen in wier handen ze werkzaam wordt; de listigheid om haar onder hen te verbreiden. Deze moeilikheden zijn groot voor hen die onder het fascisme schrijven, ze bestaan echter ook voor hen die verjaagd worden of gevlucht zijn, ja zelfs voor degenen die in de landen van de burgerlike vrijheid schrijven.’ (Brecht,Ga naar eind23.). |
|