Er gebeuren geen wonderen(1963)–Bert Voeten– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] In memoriam matris 1 Ik was toen nog een matroos in een blauwe broek van het water en mijn vader was kapitein mijn vader had vier harpoenen en een pijp met negertabak en laarzen tot aan zijn knieën en ik pruimde zoethout en spuwde en haalde trossen in. Wij voeren op grote boten luid toeterend door de straten wij zeilden langs buitensingels en ik sprong het eerst aan land. Wij liepen door lange gangen over bruine glimmende vloeren en het rook naar de zee maar anders ik voelde mij zeeziek worden. [pagina 38] [p. 38] 2 Vrouwen met slepende rokken schepen met doffe rompen voeren voorbij en witte tafels op rubberwielen schoven zijgangen in. Overal waren glazen deuren en lichtsignalen en gepraat als vanonder water ik voelde mij zeeziek worden. ‘Kom maar hier’ zei mijn moeder. Zij lag in een groot wit schip haar handen over de reling. ‘Waarom lach je niet?’ vroeg ik ‘ik wou dat ik ook zo'n schip had ik zou naar amerika varen laten we walvissen vangen!’ Maar ze wilde toen niet mijn moeder. Ik zei ‘Als je nu niet meedoet neem ik je nooit meer uit varen’. ‘Morgen misschien’ zei mijn moeder maar morgen kende haar niet. [pagina 39] [p. 39] 3 Morgen was zon en melkbrood en thee die koud werd en mannen met zwarte jassen en brieven met zwarte randen en vragen ‘Gaan we vandaag weer varen?’ En de hand met de witte zakdoek de hand op mijn hoofd, de handen over de reling van stoelen de stille hand naast het bord. Morgen was buiten spelen in een andere straat dan anders voor ramen met rolgordijnen en morgen was boodschappen doen en kijken van vrouwenogen en zachter praten dan anders vader die telkens hoestte de geur van kamfer en bloemen in een kamer die donker bleef een kamer die ik niet kende. [pagina 40] [p. 40] 4 Morgen was tòch gaan varen langs de zonnige buitensingels en ik die het eerst aan land ging ik die de tuin in holde met mijn zakken boordevol kiezels. Morgen was gras en grintpad en asters en appelbomen de zwarte broek van mijn vader een vrouw met een witte kap op morgen het geel van de schuur een deur die kraakte een laken morgen mijn moeder slapend in een smal schip mijn moeder slapende achterover - ‘Wil ze nu weer niet spelen?’ ‘Morgen misschien’ zei mijn vader maar morgen kende haar niet zoals ík haar gekend had. Vorige Volgende