28 Januari
De voorhoeden van het Roode Leger zijn Berlijn nu op minder dan tweehonderd kilometer genaderd. Oost-Pruisen is afgesneden. Het Silezische kolen- en ertsbekken wordt van twee kanten overvleugeld. De Amerikanen bereiden een nieuwen massalen aanval bij Aken voor.
En in Amsterdam woont de honger. Hij is er kind aan huis. Het brood-rantsoen bedraagt nog vijfhonderd gram per persoon per week... Alle wateren liggen dicht, zoodat zelfs het allernoodzakelijkste niet meer kan worden aangevoerd. Het aantal sterfgevallen is schrikbarend. En er zijn geen kisten. Er is geen vervoer. De lijken worden op karren, in bestelwagens en vrachtauto's naar de morgue gebracht, de oude Zuiderkerk achter ons huis.
Het wordt een wedkamp: aan deze zijde de honger, aan gene de vrijheid.
Het is voor hen, die nu van ondervoeding omkomen, jammer, dat zij het einde der barbarie niet meer beleven kunnen. Wat beteekent overigens één levenlooze gedaante in een portiek van de Kalverstraat, bij zestig duizend verminkte dooden in de granaattrechters rondom Aken? Als ik tien menschen vraag, wat zij liever doen, dagen achtereen op een bord waterpap leven of in een sneeuwstorm een bajonetaanval ondernemen, kiest één van hen het slagveld, negen spreken zich uit voor de gemalen tarwe.