denten. ‘De studie’ is een leeg begrip voor hen geworden. Zij denken alleen maar aan vechten. Zij plegen overvallen, maken wapens buit en levensmiddelen voor de onderduikers. Zij bedienen geheime zenders en plegen aanslagen op auto's en munitiemagazijnen. Zij zijn fel revolutionnair, anti-bourgeois, anti- ‘het oude zootje’, zooals zij de Londensche regeering noemen. Hun roerige, steeds met lijfsgevaar verbonden bestaan laat hun geen gelegenheid zich een precieze voorstelling te maken van een na-oorlogsche ordening. Zij formuleeren vaak alleen wat zij niet willen en daarin zijn zij van een volstrekte eensgezindheid.
‘Wij némen dat wrakke boeltje van vóór Mei '40 niet meer’, zei een van hen mij, toen hij even stond uit te hijgen. ‘Het kwartje van Romme en het fonds voor noodlijdende kunstenaars en het Crisis-comité en de honderd-en-een andere comité's en fondsen en het geleuter van de heeren kamerleden, dat alles heeft àfgedaan. En als die hypocriete kliek tòch weer de teugels in handen mocht nemen - wat zij zeker probeeren zal! - is het zaak de kar te laten kantelen en den lammen knol, die haar trekken moest, naar het abattoir te sturen’.