30 October
Wij gaan naar den winter. De morgens zijn koud en grauw. Boven het water van den burgwal hangen nu de kale kruinen der boomen te kreunen in den wind. Het bed is de eenige plaats, waar je je in deze dagen behaaglijk voelt. Ook het gas is nu afgesloten. We hebben echter nog een miezerig pitje, omdat we ‘hoog’ zitten. Zoo houden we ons voorloopig buiten de warmvoedsel-distributie. 's Avonds branden we een olielampje, geïmproviseerd van een glazen botervloot en een waspit. We zijn er al haast aan gewend. We probereen ons maar te suggereeren, dat het ‘romantisch’ is, tot we koude voeten en honger krijgen en in godsnaam het bed maar opzoeken.
In mijn goede Brabant woedt de oorlog. Ik denk aan de bosschen, de heidevelden, de stille dorpen, de steden met hun kathedralen, de bongerds en de polders van den Westhoek, die nu worden platgebrand en opengereten door den mechanischen krijg. Zal ik ooit nog door de vertrouwde lanen kunnen gaan, kunnen dwalen over de zandverstuivingen of op de wallen van het stille Willemstad kunnen uitzien over den blinkenden stroom?