1 Mei
De milde Mei is vandaag gekomen met duizend bloesems en frisch groen en warm, overvloedig licht.
Gisteravond, toen we door de stille lanen van het villadorp wandelden, voelden wij haar nadering. De vogels kondigden haar aan. De merels en de lijsters en de vinken, zij riepen het elkander toe. De geuren van bloemen en boomen stroomden ons uit de tuinen tegen. De lucht was zoet als room met éven het prikkelende ferment van kruidige struiken er door. En ons hart voelde zoo licht in ons en in ons hoofd gingen kleine liederen om. De vaart lag rimpelloos tusschen haar oevers. De oude gevels der bleekerijen keken peinzend naar hun spiegelbeeld, dat soms verknipt werd door een overzwemmende rat.
‘Wil je wel gelooven, dat ik op een avond als deze den angst in mij voel groeien’, hoorde ik Marga zeggen. ‘Ik ben bang dit te verliezen. Ik wil alleen denken aan deze uren. Als ik denk aan de afgeloopen jaren, móet ik mij de vraag stellen: Waar zal het noodlot je opnieuw treffen? Ik kàn niet gelooven, dat het me nu met rust zal laten, dat ik gewoon door kan leven, een winkel of een restaurant binnen kan stappen zonder de vrees, dat iemand mijn zwarte scheiding zal opmerken. Ik heb vaak neiging gehad om menschen, die mij op een bepaalde manier aankeken, te vragen: “Wat denk je nu: Zou het een ondergedoken Jodin zijn?” Als ik dan thuiskwam, wilde ik van iedereen weten “of ze het