1 October
Het schijnt een lugubere traditie van den tiran te worden, bij het begin van een maand een aantal slachtoffers voor de geweerloopen te sleepen. Vanmorgen, terwijl de dichte najaarsnevels nog over de velden dreven, zijn opnieuw negentien ondergrondsche strijders vermoord. Zij werden beschuldigd van de aanslagen op Seyffardt, Reydon en andere hooge verraders. Zij hebben hun werk goed gedaan. Maar het was het laatste wat zij in dit leven doen konden. Hun lichamen zijn op dit oogenblik reeds tot asch verteerd. Zelfs in den dood mag de aarde van het vaderland hen niet omvatten.
De kern van deze verzetsgroep bestond uit medische studenten, maar er was ook een monteur bij, een kantoorbediende; er waren leeraren, machinisten en weer twee letterkundigen: Walter Brandligt en Maarten van Gilse. Het waren jonge en oudere mannen, uit verschillende mileu's met uiteenloopende aspiraties, een veelsoortige groep individuen. Al deze verschillen waren reeds lang weggevallen. Geen kende ook nog maar een zweem van ‘een eigen leven’. De eigen persoonlijkheid was ondergeschikt gemaakt aan de gemeenschap van het verzet. Wat hen tot gelijken maakte was de niet te stillen drang tot rebelleeren die den partisaan bezielt. Zij vochten tezamen voor leven en vrijheid van hun land. Zij gingen tezamen den dood in. Maar de rangen dunnen niet. Anderen zullen zwijgend en verbeten de negentien opengevallen plaatsen innemen.