Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945
(1946)–Bert Voeten– Auteursrecht onbekend
[pagina 67]
| |
Onweersluchten trokken langs den einder. De zon schoof langzaam weg. Er bleef een geel licht op de wolken achter, dat overging in een matzilveren schijn. Vreemde, helle plekken trilden op het groen van de uiterwaarden. Geuren van versch hooi en windbewogen water woeien ons tegen. Het gedrongen, veelhoekige silhouet van de kathedraal van Sint-Jan bleef schier onontkoombaar achter ons. Wat was dit alles goed en sterkend. Hoe vurig en los van alle donkerheid waren onze gesprekken. We toefden lang bij den ouden slotmuur te Bokhoven, den muur met de verbrokkelde kanteelen en het zware, roestige hek, dat ons duwen geruimen tijd weerstreefde. Toen het eindelijk knersend openschoof, kwamen we in een hof waar wilde bloemen en scherpe grassen tot borsthoogte woekerden. Boomen, grillig en eeuwenoud, bogen zich over een ven. Er blonken waterlelies tusschen het kroos. Een rat ritselde in het oeverkruid. Milde en bittere geuren stegen op, geuren van bloei en ontbinding. ‘Een Slauerhoviaansche plek’, zei Berend. Later, toen we onder een loodkleurige regenlucht naar Rosmalen reden, passeerden we nòg een ouden muur. Met een witkwast waren er manshooge swastika's op geklad. Daartusschen stond: ‘Groot Duitsch tegen Hollandsche bekrompenheid’, en verder, waar klimop rankte over den rand, ‘Tot 1648 Nederduitsch - 1940 Wederduitsch’; ‘Holland voor Hitler’. Het werd weer duister in mij. Zwijgend reden we naar huis, achtervolgd door de doffe prélude van het onweer. |
|