10 Februari (Amsterdam)
In de grijsheid van den opkomenden dag langs den Amstel geloopen. Weinig geslapen. Ik kòn het in de kleine hotelkamer niet uithouden. Iets joeg mij voort, naar buiten, langs de toegevroren grachten, de slapende schuiten, de grauwe, in zichzelf gekeerde huizen. Als een geraamte van ijle spalken stond de Magere Brug over het korstige rivierijs. De toegangen naar het Jodenkwartier waren afgesloten. Het was doodstil in de oude straten. Achter een bovenvenster op den hoek van het Waterlooplein zag ik een wit vrouwengelaat. In de oogen las ik een zelfde wanhoop als in die van Sonja Ik heb het haar niet gezegd, toen we elkaar dezen middag weer ontmoetten.