8 November
Vanavond met Pierre een wandeling gemaakt langs de overstroomde Mark. De maan hing als een bleeke halve bol boven de watervlakten. Donker stond het bosch achter de nevels. Een vreemde stilte omvatte ons. Het was of alles wachtte op het gedonder der luchteskaders.
Hij vertelde van zijn ervaringen aan het front in den Peelsector. Ik heb vaak lust gehad hem er naar te vragen. Ik deed het niet. Ik wist dat de gebeurtenissen hem zeer sterk hadden aangegrepen. Hij was wat ik noem een idealist-zonder-bodem, een die zich een ‘nieuwe wereld’ droomde, zonder zich te verdiepen in het proces dat de droom tot gestalte omvormt. Sedert den veertienden Mei kènt hij het proces... het proces der destructie. De droom is uitgedroomd. De werkelijkheden hebben hem aangetast als bacteriën. Hij is geïnfecteerd zooals ik. Maar bij hem heeft de infectie verder doorgevreten. Omdat hij zonder bodem was. Schilderen kan hij niet meer.
‘Soms zit ik een heelen avond op mijn gaskraan te kijken’, hoor ik hem zeggen. ‘Zoo maar kijken en rooken. Toen onze stelling aangevallen werd, lagen we ook te kijken en te rooken. Het liefst was ik blijven liggen. Het liefst had ik me dood gehouden. Laf, vind je niet?’
Ik schudde alleen mijn hoofd. Het was immers de lafheid die den moed voorafgaat, het wankelen van alle waarden in de laatste seconde voor den vuurdoop?
‘Later deed ik alles automatisch’, ging hij verder. ‘Eerst schoot ik in het wilde weg. Na een keer of tien begon ik te mikken. Ik dook weg als ik iets hoorde fluiten, ik sprong weer op en viel weer neer, zonder er eigenlijk bij te denken. We maakten jacht op parachutisten. Ik knalde er een van