24 September
Toen ik vanmiddag door het herfstbosch liep, zag ik over het ruiterpad Drost naderen in gezelschap van zijn zoon. Gelaarsd en gespoord. Rechte, zwarte torsen boven koppelriemen.
Zoodra zij mij in de gaten kregen, begonnen zij te brullen: ‘Jodenknecht, spion, schooier!’ De zoon, een bleekzuchtige imbeciel, voelde zich ongelooflijk dapper zoo hoog in de stijgbeugels. Hij stuurde zijn paard recht op mij af en grinnikte als een patiënt uit Maasoord die zijn oppasser sart.
Ik ontweek hem. Ik weet dat het laf was. Maar wat kon ik doen, te voet, tegen twee ruiters? Ik sloeg een zijpad in. Hun schelden galmde mij na door het stille, reeds gelende bosch. Uren hebben wij geloopen daarna, gedwaald over de hei, langs den grilligen rand der zandverstuivingen, mijn haat en ik.