Doortocht. Een oorlogsdagboek 1940-1945
(1946)–Bert Voeten– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
pathos, de drie Belgische infanteristen die tegen den avond bij ons kwamen binnenvallen. Een week in de voorste linie breekt alle zucht tot dikdoenerij en overdrijving. Er blijft slechts een nuchter constateeren van feiten. Schouderophalend vertellen zij van den haastigen terugtocht der geallieerde strijdkrachten. De Duitschers blijken verre superieur te zijn, vooral wat hun materiaal betreft. Hun oorlogsmachine is haarfijn uitgebalanceerd. En de grauwe massa van het Soldatentum werd sedert jaren ingeënt met een bacil, die chronischen grootheidswaanzin heeft verwekt. ‘De drie musketiers’, zooals ik ze noem - er hangt nog iets van de romantiek der wapenbroederschap om hen heen -, gebruiken het eenvoudige maal met ons en verhalen van de gebeurtenissen aan het front. Zij kleuren hun ruwe schetsen met een wrangen humor. De linies storten ineen onder de staal-erupties van vijandelijke granaten en bommen. Men trekt terug. Op een auto met houwitsermunitie schokken de drie naar het Zuiden. De dood is hun trouwe reisgenoot. Voortdurend worden zij uit de lucht bestookt. Bruggen vliegen achter hen in de lucht. Ze zien hun voorrijder in brand schieten. Op treeplanken en spatborden van luxe wagens gaat het verder. ‘Nu zijn we hier’, zegt Albert, de lachende zwartkop, ‘en vannacht rijden we naar Haesebrouck. We moeten ons in Rouaan melden’. Zij gaan, laat in den avond. De stappen van hun laarzen sterven weg op de binnenplaats. De poort slaat toe. En in de kamer hangt nog de lucht van het front, die zij meebrachten in hun kleeren; een lucht van aarde, kruitdamp en wapenolie. |
|