Nederlandsche baker- en kinderrijmen(1894)–M.A. Brandts-Buys, J. van Vloten– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 173] [p. 173] XII. Taal- en uitspraakrijmen, enz. 1. Daar kwam een dief - larron Al uit mijn huis - maison, Ik nam een stok - bâton, En sloeg den dief - larron, Al in mijn huis - maison, Omdat hij had gestolen Een ketel - chaudron. 2. Een os - un boeuf, Une vache - een koe. Fermez la porte - doet de deur toe. 3. 'k Heb gevonden - j'ai trouvé. Op de markt- au marché. Een man - un homme. Een appel - une pomme. Een spijker - un clou. Fermez la porte - doet de deur toe. 4. Daar was een smid - attivit Die had een kat - attivat En die kat - attivat Brak haar poot - attivoot; Toen kwam de smid - attivit En zette de poot - attivoot Van de kat - attivat In 't gelid - attivit. 5. De kat die krabt de krullen van de trap. 6. Kramdraad, om verkens te ringen. 7. Drie drooge doeken; Drie doeken bennen droog. 8. David deê den Duivel dansen, Doe de Duivel dronken was. 9. Mijn moeder maakt me mooi Met mijn moeders mooie mopmuts. Vorige Volgende