Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname
(1863)–M.L.E. Vlier– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
deur de Vries en 2 Raden van Policie, tot den 14den December 1734, toen het, door den benoemden Gouverneur Jacob Alexander Henri de Cheusses (broeder des overledenen), die op den 11den te voren, met het schip Lucretia, kapitein Gerrit Klinkert, was aangekomen, werd overgenomen. Met dezen Gouverneur werd, op aanbeveling van den beroemden professor H. Boerhave, door de Directie der Societeit, om aan het verlangen der koloniale regering te voldoen, de botanist (kruidkundige) Isaac Eliaser Augar uitgezonden. Hij was tevens lijfarts van de Cheusses. Een kruidtuin werd toen door Augar aangelegd, welke aan de verwachting ten volle beantwoord heeft. De regering van dezen de Cheusses duurde slechts zeven weken; hij stierf op den 25sten Januarij 1735, na eene ziekte van acht dagen. Onder zijn bestuur werd, in 1734, de eerste steen gelegd van het fort Nieuw-Amsterdam aan de zamenvloeijing van de Suriname en Commewyne; alzoo op een zeer geschikt punt, ter bestrijding van aankomende vijandelijke schepen. Na het overlijden van de Cheusses trad het tusschenbestuur (de Vries) wederom op. De Vries overleefde de Cheusses niet lang. Na zijn overlijden, op den 4den Maart 1735, wilde de kapitein Pieter Bleij met de twee Raden van Policie het bestuur aanvaarden. Doch, naar aanleiding der bestaande bepalingen mogt hij geene zitting hebben in het Hof van Policie, zoodat vele botsingen daaruit zijn ontstaan, die nogtans gelukkig, door de toegevendheid van Kapitein Bleij, vermeden werden. Het onvolmaakt tusschenbestuur, bestaande uit de | |
[pagina 46]
| |
twee Raden van Policie, onder het voorzitterschap van Gerrit Pater, hield, tot geluk der ingezetenen, spoedig op, daar de benoemde Gouverneur Joan Raye, den 22sten December 1735, in Suriname aankwam. Gedurende zijn bestuur heeft men met allen ijver aan de forteres Nieuw-Amsterdam gewerkt. Om den arbeid gemakkelijk te maken, had de regering, in Junij 1735, in het algemeen toegelaten, om aan den hoek der Commewyne, bij het nieuwe fort, hout te vellen, en van daar te vervoeren; deze toelating werd, 4 Mei 1737, ingetrokken. In 1737 bevonden de kolonisten zich, ten aanzien hunner geldelijke aangelegenheden, in eenen erbarmelijken toestand. Geregtelijke vervolgingen hadden plaats, en nu zouden vele plantages onder openbaar beheer gebragt worden. Raye kwam met zijn gezag tusschen beide. De schuldeischers werden, 26 Julij 1737, opgeroepen tot naauwkeurige opgave van hun te goed hebbende, terwijl de schuldenaren uitgenoodigd werden om, zoowel hun verschuldigde, als den staat hunner bezitting en inkomsten, op te geven, ten einde de schuldeischers tevreden te stellen en de kolonisten voor onvermijdelijken ondergang te behoeden. Deze buitengewone maatregel verkreeg dien uitslag, welken de Gouverneur hoopte. De eene partij werd overtuigd, dat zij, door verdere vervolging, hare schuldenaren noodeloos en tot eigen schade ten verderve zoude brengen, doch dat alles of het grootste gedeelte teregt komen zoude, wanneer zij eenig geduld oefende, en zich tot redelijke schikkingen liet overhalen. Dit was echter het laatste bedrijf van dezen Gouverneur, daar hij den 11den Augustus 1737, dus nog geene twee jaren na zijne optreding, kwam te | |
[pagina 47]
| |
overlijden. - Hij had zijn ontslag verzocht, hetwelk eerst, den 4den November, na zijn overlijden bij het Hof van Policie werd ontvangen. |
|