gedrongen werd, om bijstand tegen de invallen der Indianen. Dit had ten gevolge, dat de Provincie en Admiraliteit van Zeeland de kosten voor het overzenden van 150 man, tot versterking van het garnizoen, op zich nam.
Heinsius had, op eigen gezag, zekere koperen muntstukken, prijkende met een' papegaai, ingevoerd, waarvan de gangbaarheid, door de Staten-Generaal, kort daarna verboden werd. Hij stierf in April 1680, na een bestuur van 1½ jaar. Ter oorzake van de beschuldigingen tegen de Gouverneurs ingebragt, werd de waarneming van deze betrekking vooreerst onvervuld gelaten. De Kommandeur Evert van Hemert nam het bestuur waar. Hij stierf evenwel in September 1680 en werd vervangen door den Kommandeur Laurens Verboom, die aan het bestuur bleef tot de komst van van Sommelsdyck.
Zeeland geraakte in 1682, met de Staten van Holland, over het eigendomsregt van het fort Zeelandia, in twist, en besloot zich van de kolonie te ontdoen.
Op den 10den Junij werd de verkoop daarvan aan particulieren, voor de som van f 260.000, tot stand gebragt. Deze particulieren vereenigden zich tot eene Maatschappij, onder den naam van West-Indische Kompagnie. Op den 23sten September 1682 werd aan deze Kompagnie een octrooi, door de Algemeene Staten, die steeds het opperbestuur behielden, verleend. Hierbij werden alle mogelijke en uitsluitende regten van landbouw, handel en scheepvaart aan de Kompagnie toegekend, en tevens de regten en verpligtingen der planters en ingezetenen van Suriname aangewezen. Bij dit octrooi werd dan ook bij uitsluiting aan de Kompagnie het regt toegekend, om negers uit Afrika te