Beknopte geschiedenis der kolonie Suriname
(1863)–M.L.E. Vlier– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
vijandelijkheden te plegen jegens de Nederlanders en de Israëliten, die toenmaals Cayenne bewoonden, en verjoegen hen ten laatste van daar. Het was in het jaar 1664, dat deze verdrevene kolonisten de wjk naar Suriname namen. Met vergunning der Engelschen, zetteden de Israëliten zich neder aan de boorden der rivier Suriname, terwijl de Nederlanders aan die der Commewijne de voorkeur gaven. De vlijtige Nederlanders legden zich dáár met den meesten ijver op den landbouw toe, hetgeen de beste uitwerkselen te weeg bragt; dit verwekte - zoo als ge, mjne vrienden, ligtelijk kunt nagaan - afgunst, en de Engelschen besloten, hen van dáár te verjagen. De Majoor Ruff, die waarschijnlijk met Parham naar Engeland was teruggekeerd, werd, tegen het einde van 1666, naar hier gezonden, om de Nederlanders te verdrijven. Doch terzelfder tijd hadden de dappere Zeeuwen, onder bevel van den kapitein Abraham Crynsen, drie schepen naar Suriname uitgerust, één onder bevel van Crynsen zelven, en de twee andere onder de kapiteins Philips Julius Lichtenberg en Maurits de Rama, Zij kwamen den 28sten Februarij 1667 op de rivier Suriname, en bragten de Engelschen zoodanig in het naauw, dat deze genoodzaakt werden, zich in het kasteel, aan den oever, op te sluiten, alwaar zij door de Zeeuwen zóó hevig werden aangetast, dat zij het fort, bij verdrag van 5 Maart, overgaven. Crynsen noemde het bemagtigde fort: Zeelandia, bezette het met 150 man, onder bevel van van Romen, liet daar 15 stukken geschut achter, benevens levensmiddelen en krijgsvoorraad voor zes maanden. Bij het voorloopig vredesverdrag van den 5den Maart 1667, was door Crynsen voorgeschreven, dat alle goe- | |
[pagina 13]
| |
deren dergenen, die den eed van getrouwheid aan den Staat weigerden, verbeurd verklaard werden, en de bezetting krijgsgevangen gemaakt, terwijl op de planters eene brandschatting van 100,000 suiker gelegd werd. Men voldeed hieraan, zoo spoedig mogelijk. Crynsen zond toen naar Zeeland, met een bevracht schip, den gemaakten buit, die op f 400,000 geschat werd, en benoemde, bij zijn vertrek, Maurits de Rama tot Gouverneur van Suriname. Deze is dus de eerste Nederlandsche Landvoogd dezer kolonie geweest. Op den 31sten Julij van hetzelfde jaar werd, tusschen de vereenigde Nederlanden en Engeland, de vrede te Breda gesloten, bij welke gelegenheid het volle eigendom der kolonie aan Zeeland werd gewaarborgd. Het gemeenschappelijk belang vorderde, dat men de Engelschen goed behandelde, om alzoo niet in de dwaling van Karei II te vervallen, die, door zijn bevel om de Nederlanders van hier te verdrijven, het land te ontvolken en bebouwde velden aan de ruwe natuur terug te geven, aanleiding tot den inval der Zeeuwen gegeven had. In weerwil van de bepalingen, bij den vrede te Breda, werd de kolonie den 18den October 1667 op nieuw bedreigd door den kapitein John Hermans. Hij kwam, na Cayenne veroverd te hebben, met eene vloot vóór het fort Zeelandia, hetwelk, na eene dappere verdediging, ingenomen, de bezetting krijgsgevangen gemaakt, en de kolonie deerlijk geplunderd werd. Men wil, dat deze verraderlijke verovering, door Parham, destijds Gouverneur van Berbice, was uitgelokt, om zich over het verlies zijner kolonie wraak te verschaffen. Hoe het ook zij, die inval van Hermans, en later die van Henry Willoughby, zoon van Parham, | |
[pagina 14]
| |
veroorzaakte groote schade aan de planters, door het vernielen van hunne molens en plantage-gebouwen. Hermans nam, bij zijn vertrek, Maurits de Rama, als gevangene, mede naar Barbados, terwijl Henry Willoughby de Engelschen dwong, naar Jamaïca te vertrekken, aan welke bedreiging 1200 zielen, benevens hunne slaven enz., toegaven. Men zond hierop veelvuldige klagten in, wegens het schenden van het verdrag van Breda, ten gevolge waarvan Karel II, Parham gelastte, de berokkende schade te vergoeden; doch de geschiedenis zwijgt of hij hieraan gevolg gegeven heeft. In 1668 nam Abraham Crynsen weêr bezit van Suriname; doch vertrok reeds op den 16den Februarij 1669 naar Nederland. |
|