Ik heb een plannetje bedacht. Neem allemaal een stukje hout mee, als een herinnering aan den molen! Kom dan morgen ochtend om tien uur bij mij thuis. Ik mag ons turnzaaltje gebruiken!’
Vreemd getroffen door de woorden van Sjoerd en peinzend door zijn uitnoodiging, daalden de jongens den heuvel af, zochten een brokje hout en - verlieten de plek, waar eens de roode molen stond.
Ebbe zou met den trein van twee uur tien vertrekken en voelde zich dus innig gelukkig, dat hij de samenkomst nog kon bijwonen.
‘Zou ik óók lid kunnen worden?’ vroeg hij onderweg aan Loerie en Pim, terwijl ze tegen tienen over de brug stapten.
‘Buitenlid!’ antwoordde Loerie.
‘Wacht maar af!’ bromde Pim, ‘anders stel ik het voor!’
Veel spraken ze niet! Het was ook de laatste vacantiedag!
In net langwerpige turnzaaltje, dat Sjoerds vader in den grooten tuin had laten uitbouwen, vergaderden de Broeders en Sjoerd stelde daar vóór, om een Bond op te richten van jongens, die tegen ruw vechten waren, die met elkander wilden spelen, wáár en wat ook. Ze zouden de zwakkeren beschermen en in geval van twist als scheidsrechter optreden.
Ze noemden zich voortaan Broeders van den Rooden Molen, en als onderscheidingsteeken moesten ze ook een rood molentje dragen. Hij stelde vóor, Pim de Vrij als Hoofdman te kiezen, die met vier vòòrmannen, samen het Hoofdgericht zouden vormen. Geregeld wilden ze samen tochten ondernemen, voetballen, fietsen en pantomimen opvoeren.
Dit laatste zei Sjoerd lachend en toen vervolgde hij:
‘Alle jongens van onzen leeftijd zoowat kunnen lid zijn. We gaan een reglement maken, betalen een kleinigheid contributie, maar - geuren niet, we werken in ernstige zaken, ongemerkt, in 't geheim! Jullie vinden