| |
| |
| |
De roode molen.
I.
‘Daar komt Loerie, kijk, kijk!.... Hou je mond nou, Jo!’
Drie paar oogen tuurden door de reten van de schutting, die den grooten tuin van dokter de Vrij omringde en vestigden zich op een jongen, langzaam over den buitenweg naderend.
‘Dat is nou Loerie!’ fluisterde Pim tegen zijn twee zussen, ‘die is zoo vreeselijk sterk en in Indië heeft hij al gevochten....’
Plotseling hield Pim op....
‘Wat wil die?’ vroeg Suus, de jongste zus en ze bleef met haar bruine krullen aan een spijker zitten.
Jo hielp een handje, die was kalmer van aard en zorgde meestal trouw voor het lastige kleine ding, dat Suze heette.
Toch verloren ze den vreemden jongen niet uit het oog! Dit heerschap met zijn bruine koonen, zijn donkere haren en den platten neus bleef enkele oogenblikken onbeweeglijk staan en keek naar de schutting! Hij had de witte schorten van de meisjes als lichte strepen opgemerkt!
Plotseling bukte hij zich, raapte een steen op en smeet dien met kracht naar de schutting.
Het spionneerende drietal week verschrikt achteruit. Suus gaf zelfs een gilletje en Pim riep:
‘Dat 's een gemeene streek!’
Tot antwoord kwam er een gestommel tegen de
| |
| |
schutting, een knerpend geluid..... er verschenen twee handen over de bovenste plank.... daarna een
Pim keek den indringer strak aan!
pet... toen een voorhoofd en eindelijk een gezicht!...
Smis werd doodsbenauwd, keerde zich om en zette het op een loopen. Jo wist niet of ze ook vluchten zou en Pim voelde zijn hart bonzen!
Weer een minuut later en er verscheen een schoen, een been, een romp en - als op den rekstok van de kniezwaai zat de Indische jongen boven op de schutting.
Ja, het was Loerie, de sterke Loerie, nog pas kort in huis bij meneer Vale.
Het was Loerie, de driftkop, die met alle jongens moest vechten en waarvan wonderverhalen werden verteld. Daar zat hij boven op de schut- | |
| |
ting en met zijn vreemde heesche stem riep hij:
‘Wat is een gemeene streek? Zeg dit nog eens en ik zal je in je eigen tuin afrossen!’
Pim keek den indringer strak aan! Hij beefde een weinig, maar toch zou hij voor geen geld ter wereld zijn weggeloopen. Hij had een goeden naam onder de vrinden en daarom bleef hij staan.
‘Het wàs gemeen om een kei tegen de schutting te gooien, toen mijn zusjes er achter stonden!’ riep hij.
Loerie keek hem onderzoekend aan en antwoordde:
‘Ik wil niet beloerd worden!’
‘Wij mogen in onzen eigen tuin kijken zooals we willen!’ riep Pim weer, ‘jij hebt geen recht om op die schutting te klimmen!’
‘Wat doe je me?’ klonk het uitdagend.
‘Ik haal een geweer en schiet je naar beneden!’
Loerie liet al zijn witte tanden zien en grijnsde.
‘Jij? Een geweer? Je hebt er nog nooit éen in je handen gehad! Ga het maar halen en als je terug komt, krijg je met je oudroest geweer op je ziel!’
Op deze manier ging het nog een poosje voort en juist toen Loerie riep: ‘Ik kom bij je! Er is geen enkele jongen dien ik niet ònder krijg!’ verdween hij als met een tooverslag. Zonder een schreeuw zag Pim hem achterover uit het gezicht gaan.
Even later hoorde hij gerucht en haastig door de reten van de schutting kijkende, bemerkte hij, dat het meneer Vale zelf was, die zijn huisgenoot handig op den grond zette en kortaf zei: ‘Dat mag niet, kom mee!’ -
Nu zat Pim in twee seconden op dezelfde plek waar Loerie zooeven troonde en keek Loerie na. Alsof deze zoo iets wel verwachtte, draaide hij zich éénmaal om en stak een dreigende vuist uit. Daarna raakte hij bij een kromming van den weg uit het gezicht.
Pim liet zijn goed gebouwd lichaam zakken en begon tegen zijn twee zussen te snoeven. De meisjes waren na de plotselinge verdwijning van Loerie weer naderbij gekomen en deden honderd vragen. Ze wisten wel, dat Loerie een gevreesd personage was, die bij den
| |
| |
leeraar Vale voor enkele jaren inwoonde omdat zijn ouders in het verre Indië moesten blijven. Ze wisten ook wel, dat broer Pim lang geen lafaard was, maar juist daarom hadden ze zoo in angst gezeten.
‘Ik was bang, dat hij je zou doodsteken!’ zei Suus.
Jo lachte om die woorden en fluisterde: ‘Dat zou ik wel belet hebben!’
Nu moest Pim weer om zijn dappere zus Jo lachen en toen gingen ze alle drie naar binnen om hun werk te maken, Pim voor de eerste klas van de H.-B.-S., Jo voor de hoogste van een lagere school en Suus voor de grap! Ze woonden wel op een dorp, maar de stad lag nog geen kwartier van Heidevelde af en dus trokken ze geregeld elken dag heen en weer.
Mevrouw merkte wel aan de opgewondenheid van de kleine Suus, dat er iets in den tuin was voorgevallen en natuurlijk vertelde het jongste kind haarfijn wat ze zag en hoorde.
Later, na de thuiskomst van den dokter, die soms den ganschen dag uitreed op zijn motor om de verre patienten te bezoeken, werd het gebeurde in kleuren en geuren verteld. Dokter de Vrij hield er van om 's avonds met vrouw en kinderen gezellig een poosje te babbelen en dan luisterde hij met het grootste plezier van de wereld naar al de kleine gebeurtenissen uit het kinderleven.
‘Hoor eens, Pim,’ zei hij aan 't slot tegen zijn oudste, ‘voorzichtig met dien driftkop? Meneer Vale heeft me gezegd, dat die Loerie een beste jongen is! Hij heeft alleen te weinig toezicht gehad en laat zich overheerschen door zijn minder goede eigenschappen. Hij rekent er op, dat hij den jongen gauw genoeg verbeteren kan, maar het gaat niet in eens, meestal door schade en schande! Pas jij dus op!’
‘Wat moet ik dan doen als hij Jo of Suus plaagt?’ vroeg Pim nadenkend, ‘of als hij mij op den weg aanvalt?’
Dokter de Vrij antwoordde: ‘Probeer hem te ontwijken, dàt is geen lafheid!’
| |
| |
‘Het zal niet gaan, vader! Loerie wil met alle jongens gevochten hebben, ik kom er niet af!’
De dokter wachtte even met zijn antwoord... toen stond hij eensklaps op, wenkte zijn zoon en sloeg met hem den weg in naar het huis van meneer Vale.
De schemering viel neer, rondom scheen alles in te sluimeren.
Pim deed honderd vragen, waarop zijn vader raadselachtige antwoorden gaf, tot ze halt hielden voor de woning van meneer Vale. Enkele oogenblikken later ontmoetten ze den leeraar in zijn tuin, waar ook Loerie bezig was, zijn lessen te leeren.
Met een paar woorden bracht de dokter zijn vriend op de hoogte. Daarna riep hij Loerie en zei: ‘Ben jij sterker dan Pim? Laat dat eens zien!’
Loerie begreep den toestand niet recht. Waar bemoeide die dokter zich mee. Beurtelings keek hij Pim, den dokter en zijn voogd aan. Opeens kwam er: ‘Zullen we worstelen?’
De dokter knikte en in een wip waren de jasjes en boorden uit. Toen begon daar een kolossale worsteling! Pim greep zijn tegenstander dadelijk flink aan! Hier, onder de oogen van zijn vader wilde hij overwinnen. Nu voelde hij alle beklemdheid voor dien beruchten Indischen jongen verdwijnen en met zijn lang niet zwakke spiertjes trachtte hij Loerie te overmeesteren.
De beide scheidsrechters keken nauwlettend toe, waakten voor valsche kunstgrepen en hielden hun open aanmerkingen niet binnen.
Loerie voelde al heel gauw, dat Pim waarlijk niet zooveel minder was dan hij, in elk geval kalmer en koelbloediger. Het duurde een aardig poosje éer de twee kampioenen over den grond rolden. Nu kwam de groote moeilijkheid om den tegenstander met beide schouders tegen den bodem te krijgen, eerst dan was hij overwonnen.
Pim spande al zijn krachten in! Eens had hij Loerie onder... nog éen poging en... maar met een ruk
| |
| |
wierp de bruine rakker hem weer om en nu dreigde Pim te verliezen!...
In dat kritieke oogenblik klonk er plotseling een angstkreet... De worstelaars hielden dadelijk op, luisterden... Weer een gil... nog één!... Dat werd den jongens te machtig! Ze sprongen op de been, keken de mannen aan en toen ging het in de richting van het rumoer! Het kwam achter uit den tuin, neen toch, van verder! De jongens stootten het poortje open, drongen zich door den uitgang, sprongen den achterweg op, sperden hun oogen open en - daar ginds ontdekten ze een klein meisje, dat blijkbaar door twee groote hofhonden werd aangevallen. Het kind lag al op den grond, schreeuwde nòg om hulp, maar nu met zwakker stem dan zoo straks. ‘Kom mee!’ gilde Loerie. Tegelijk stormde hij vooruit en Pim bleef waarlijk niet achter. Met onstuimigheid deden ze samen den aanval onder een helsch krijgsgeschreeuw, maar de twee honden, die waarschijnlijk al bloed geproefd hadden, wachtten hen af, gromden toornig, nu de buit dreigde te ontsnappen.
Dat werd een ernstig oogenblik! Maar nòch Loerie, nòch Pim aarzelden en als dollemannen vielen ze op de beesten aan. Elk nam er éen voor zijn rekening. Tot hun geluk konden ze haastig een stuk hout grijpen en nu ontstond er een merkwaardig schouwspel!
Twee jonge duivels met gloeiende hoofden en schitterende oogen schreeuwden, trapten, hakten en ranselden. Het zand stoof omhoog! De lucht weergalmde van de doordringende kreten en - eensklaps weken de honden. Tegen zùlke vijanden móésten ze het wel afleggen! Ze vluchtten! Jankend van pijn stoven ze rechts af het vrije veld in, juist toen van alle kanten mannen kwamen toesnellen. Ook de dokter en de leeraar verschenen op het oorlogsterrein en natuurlijk bemoeide de eerste zich dadelijk met 't kleine meisje, dat een leelijke knauw beet had en hevig bloedde.
In een ommezien waren er nu tal van dorpelingen
| |
| |
bij elkaar en, zooals van zelf spreekt, kregen Loerie en Pim heel wat woorden van lof te hooren. De twee jongens wischten zich het zweet van hun gloeiende aangezichten en, al trilden ze op hun beenen, toch lachten ze maar en keken aandachtig naar den dokter, die het meisje haastig een eerste verband legde.
Het kind hield haar groote oogen onafgebroken op Loerie gericht. Ze was 't dochtertje van timmerman Hulst, een aardig blond meisje.
De dokter nam haar op zijn armen en droeg ze naar 't huisje van baas Hulst na een vlugge bode om hulpmiddelen uitgezonden te hebben.
Intusschen hadden de boeren de hoofden bij elkaar gestoken en het slot van de beraadslaging was, dat er den anderen dag een klopjacht zou worden gehouden. Al een poos lang hadden de twee honden den omtrek onveilig gemaakt. Niemand wist, waar ze thuis hoorden en dus moesten ze gevangen en opgesloten worden!
Loerie en Pim voelden zich wonderlijk te moede! Ze waren door het voorafgaande vergeten, waarom ze eigenlijk bij elkander kwamen! Nu dachten ze weer aan hun worstelstrijd, maar een voortzetting leek onmogelijk. Met den heer Vale kuierden ze langzaam huiswaarts, luisterden zwijgend naar de prijzende woorden van den leeraar. In den tuin bleven de jongens even alleen en in dat oogenblik sprak Loerie het eerste woord: ‘Wil je?’
Pim begreep hem niet dadelijk, maar hij zag de hand, die Loerie uitstak en die nam hij aan, drukte ze stevig en dàt was een verbond van vriendschap tusschen die twee, waarvan een verrukkelijke zomer het gevolg werd!
Den anderen morgen stond Loerie a om zeven uur te fluiten en in een wip verscheen het hoofd van Pim uit het raam van zijn kamertje.
‘Ga mee! we moeten naar dat kind van Hulst! En ze trekken op de honden los!’
Pim duikelde bijna uit het raam, slaakte een vreugdekreet, rende de trap af en stoof naar zijn nieuwen
| |
| |
vriend toe zonder ook maar een oogenblik aan een ontbijt te denken.
‘Jij bent toch ook wel sterk!’ verzekerde Loerie onderweg en nu begon een levendig gesprek over allerhande staaltjes van krachtsvertoon.
Wie het wilde gelooven, mocht het doen als je soms hoorde van een jongen, die met zijn nagels een spijker uit een plank haalde of een voetbal tegen het haantje van den toren schopte. Ook is het zeer kunstig om heel alleen een gewonden man op je schouders naar een hospitaal te dragen. En dit moet je óók niet uitvlakken! Een roeiboot met drie kinderen er in werd lek, dreigde te zinken en nu er onder gaan zwemmen, tot het vaartuigje bij den kant is zonder gezonken te zijn! Loerie en Pim gaven elkaar niets toe! Ze wilden ook zoo dolgraag sterk zijn en ze hàdden toch getoond in een oogenblik van gevaar te durven!
Baas Hulst ontving de twee met een blijde boodschap; de kleine Mien had gèèn koorts gekregen, goed geslapen en nu zat ze al op!
Of ze haar even mochten zien!
Natuurlijk! -
Het meisje kreeg een kleur van vreugde bij het zien van haar beide redders en de jongens waren zoo goed niet of ze moesten een kwartiertje blijven spelen. De vleeschwonde bleek niet gevaarlijk te zijn, dat gaf niet de minste reden tot ongerustheid.
Mientje vond den bruinen Loerie bizonder aardig en trok hem merkbaar vóor. En Loerie deed geweldig zijn best om grappig te doen! Hij trok verschrikkelijk malle gezichten, draaide met zijn oogen en verzon de zotste gekheid, zoodat Pim nog harder lachte dan het meisje, want zij vond het toch wel een beetje angstverwekkend!
De moeder stuurde de druktemakers clan ook met een vriendelijk woord weg en nu draafden de twee naar den achterweg om te zien, hoe de boeren op weg trokken op de hondenjacht, maar tot hun groote teleurstelling vonden ze niemand meer.
| |
| |
‘Kom je me straks halen?’ vroeg Loerie, ‘dan gaan we samen naar school.’
Pim beloofde alles, draafde naar huis om te ontbijten en bracht er behoorlijk verslag uit.
Met Jo en Suze haalde hij Loerie een uur later af en met hun vieren gingen ze den weg langs naar de stad.
Vol verbazing keken verschillende andere groepjes hen na. Menigeen kon zijn oogen niet gelooven!
Pim van den dokter en de bruine nikker samen? Het was een wonder! En ze liepen als dikke vrienden, dat leek onmogelijk.
Loerie ging op het ‘Gim’ en dus scheidden zich hun wegen na de belofte op elkaar te zullen wachten.
Pim verwekte onder de vrinden een verbazende opschudding door zijn nieuwtje: ‘Ik heb met Loerie gevochten!’ Ze kenden den jongen allemaal en menigeen had al ondervonden, dat er met den driftkop niet te spotten viel, want hij sloeg er maar op en zòcht meestal een kinderachtig voorwendsel.
Loerie van het gymnasium, dàt was je geboren vijand! En nu kwam Pim met 't wonderbaarlijke bericht: ‘Ik ben vrind met hem geworden!’
Sommigen beschouwden dit als hoogverraad, maar de meesten begrepen, dat Pim door 't een of ander den driftkop overwonnen had.
Ze moesten er méér van weten en Pim gaf een boeiende beschrijving, een ietsje overdreven, van het hondengevecht.
Onder de wiskundeles zagen er verscheidenen verschrikkelijke tafereelen en woeste honden, kleine bloedende meisjes en heldhaftige ridders.
Pim steeg in de bewondering van de eerste klas en in stilte hoopte menige jongen, dat het Pim mocht gelukken den gevreesden ‘nikker’ te temmen.
Een wel te verklaren angst leefde in vele jongens vooral door de verhalen, die er rondliepen omtrent ruwe daden van den Indischen snuiter. Enkelen hadden kennis gemaakt met zijn boksbeugel en het gerucht
| |
| |
deed de ronde, dat hij een lang dolkmes bij zich droeg, om je daarmee eenvoudig overhoop te steken!
Misschien konden ze voortaan veiliger gaan voetballen op hun vrije middagen! Pim zou hem wel in bedwang houden, hoopten ze.
Om twaalf uur wilden ze allemaal het wonder zien gebeuren en dus volgden ze Pim op een afstand en ja, ze zagen hem en Loerie hoogst vredelievend de brug overgaan en vroolijk huiswaarts keeren! Onder weg kreeg Pim gelegenheid op te merken, dat één der slechte eigenschappen van zijn vriend een toomelooze drift was.
Een wielrijder, een beginneling, reed per ongeluk tegen hem aan en - daar had je 't lieve leventje gaande! Loerie greep de fiets in volle woede beet, trapte er op en smeet het ding een eind weg! Toen kreeg de brekebeen nog een aardige portie slagen.
Het gaf een heel standje! Pim was er eerst zoo beteuterd van, dat hij er als een vreemde bij bleef staan, maar eindelijk verloste hij den zwakken broeder, die zoo slecht fietsen kon en troonde Loerie mee. Hij zag, hoe deze met fonkelende oogen en met een weinig schuim op de lippen trillend door liep en nu kon hij zich best begrijpen waarom deze jongen zoo gevreesd werd. Maar het werd hem tegelijk helder, dat het eens zijn ongeluk zou worden en dus besloot hij hem van nu af aan tegen zich zelf te beschermen. Hij, als vriend, als een wààr vriend, zou hem helpen! Eerst vlak bij huis scheen Loerie gekalmeerd en - nu ook erkende hij, dat zijn drift hem had overmeesterd. Hij wilde wel weten wat een gevaarlijke karaktertrek die drift was en, alsof het hem moeite kostte, vroeg hij: ‘Wil je me voortaan vastbinden?’ Pim lachte en antwoordde: ‘Ik denk, dat jij je wel niet zult laten vastbinden!’
Verder spraken ze niet meer over het voorval, tot Zaterdagmiddag Op een ruim veld tusschen Heidevelde en 't stadje Rijndam kwamen de meeste jongens bij elkaar om eens echt te kunnen trappen.
| |
| |
Loerie en Pim trokken er ook heen en zoodoende werd de nikker ingelijfd bij de vrinden van Pim. Het ging niet van harte! Alleen omdat Pim zoo'n invloed had onder de makkers, kwam er geen verzet, maar in 't begin vermeden ze Loerie merkbaar? Het kostte Pim de grootste moeite om den nieuwen vriend kalm te houden.
Toen beging Emil Randwijk de dwaasheid om te zinspelen op het gebeurde met den zwakken wielrijder! - het was een kennis van hem en nu kon hij het niet laten, Loerie een steek te geven. Dat kwam zòò!
Loerie trachtte Emil den bal af te nemen en toen hem dit niet lukte, werd hij weer te woest en schopte Emil gevoelig tegen zijn scheen. Emil gaf een schreeuw van pijn en riep: ‘Dat is valsch! Je doet altijd zoo gemeen, net als Donderdag op den weg!’
Daar had je de poppen aan 't dansen! Loerie stond al met zijn vuisten klaar, Emil wachtte hem af, omringd door de vrinden en Pim aan 't sussen! Het werd een heel standje met 't ongelukkige gevolg, dat al de spelers tegen Loerie partij kozen en weigerden door te gaan zoolang die er bij bleef. Dat werd voor Pim een moeielijk geval! Al de klasvrinden kon hij niet in den steek laten en Loerie toch ook niet. Toen kreeg hij een reddenden inval.
‘Hoor eens, Emil,’ zei hij, ‘je had niet moeten beginnen over dat gebeurde met dien fietser - die kennis van jou was een echte kruk! In elk geval heeft Loerie er spijt van, nietwaar Loerie?’
Een stugge hoofdknik was de bevestiging.
‘En nu die schop, nou, weet je niet meer, dat ik een paar weken geleden hinkende naar huis moest? O! En ben ik toen aan het schelden gegaan? Loerie is nou eenmaal wat driftig en dat vindt hij zelf ellendig! Kom, laat er nu niets tusschen ons komen! Zou jij geen vrind willen wezen met een' jongen, die zoo dapper een meisje heeft gered? Zeg, jongens, de honden zijn doodgeschoten, dat is waar ook!’
| |
| |
Gelukkig gaf dit nieuwtje voldoende afleiding, de spanning werd verbroken en Loerie, getroffen door de verwijtende blikken van Pim, ging vrijwillig achterhoede spelen. -
Daar had je de poppen aan 't dansen!
Dien zelfden Zaterdagavond bracht Pim een deftig bezoek op Loerie's kamer. Dat was iets merkwaardigs! Om te beginnen ontdekte Pim er een gedroogde slangenhuid, verder een aantal Indische wapens, dan een geraamte van een aap en ook nog monster- | |
| |
achtige beelden. Met groote voldoening zag Loerie de verbazing van zijn vriend over dit wonderbaarlijke en een uur lang hield hij hem bezig met van al die curiositeiten te vertellen.
Ten slotte kwam er uit een kast nog meer moois! Een kris, 't beruchte wapen, waar Pim veel over gelezen had! Een revolver!...
‘Mag jij dat hebben?’ vroeg Pim, ‘jij, die zoo driftig bent?’
‘Geen mensch weet het!’ antwoordde Loerie, ‘ze is niet geladen!’
‘En daar liggen patronen!’
‘Nou ja, ze zitten er toch niet in!’ zoo verdedigde Loerie zich weer.
‘Als ik jou was, moest je mij die patronen geven,’ zei verstandige Pim, maar Loerie sloot snel de kast dicht.
‘Heb jij geen vrinden?’ vroeg Pim een poos later.
‘'k Heb ze allemaal afgeranseld!’
‘Dit is een prettig vooruitzicht voor mij!’
‘Jou, jou... jij hoeft nooit bang te zijn!’
Verrast keek Pim hem aan. Er klonk iets in zijn toon, dat hij nog nooit gehoord had. De driftkop scheen zich plotseling aan den kalmen Pim gehecht te hebben! De jongen, die geen vrienden kon houden, omdat hij te ruw en te opvliegend was, verklaarde hèm nooit te zullen ranselen. Was hij misschien bang voor Pim of had deze hem ontzag ingeboezemd door zijn houding tegenover de honden?
‘Zeg Loerie, zal ik de zusjes halen? Mogen ze dit hier ook eens zien?’
Dat idee greep Loerie met twee handen aan en geen kwartier later waren Jo en Suze present, toonden nog veel meer verwondering dan de broer. Loerie sloofde zich uit, vertelde met vuur van slangen en tijgers, zoodat kleine Suus er 's nachts van droomde....
Natuurlijk bracht Loerie een tegenbezoek en moest Pim's kamer bewonderen.
‘Ik heb geen krokodillentanden en zoo meer,’ lachte
| |
| |
Pim, ‘hier zie je alleen maar gewone dingen!’
Die gewone dingen bevielen Loerie opperbest! Hij keek met de grootste belangstelling naar een verzameling toestelletjes, buisjes, potjes en fleschjes. Pim was een liefhebber van proeven nemen en sinds eenigen tijd bezat hij een aardige hoeveelheid benoodigdheden om te kunnen knoeien en morsen. Hij had zelfs een batterij en dadelijk moest Loerie op den proef gesteld worden door de koperen cilinders van het toestel in de handen te nemen, om den electrischen stroom te voelen prikkelen. Tot verbazing van Pim, die den stroom voortdurend sterker deed worden, hield Loerie het vol tot de hoogste kracht bereikt was. Later wijdde Pim zijn vriend in omtrent de geheime plannen, die hij koesterde... niets meer of minder dan ontzaglijke uitvindingen te doen, vliegtoestellen daaronder begrepen! -
Het kon niet anders of de twee vrienden, zoozeer verschillend in aanleg en karakter, moesten zich tot elkaar voelen aangetrokken.
Van af dien bewusten dag, waarop ze door den dokter tot een worstelpartij waren aangespoord, groeide hun vriendschap en alle vrije uren sleten ze voortaan samen. Meestal kwam Loerie bij Pim, omdat de dokter grooter tuin had en omdat hij bizonder gesteld was op de twee meisjes, die na een poosje alles van den gevreesden ‘nikker’ gedaan konden krijgen. Meneer Vale toonde zich in zijn nopjes. Geen beter vrind dan Pim de Vrij! Van hem verwachtte hij den besten invloed op den ruwen Loerie. -
Zondags trokken de twee vrienden doorgaans naar het voetbalveld of ze maakten verre tochten per rijwiel!
Pim hield dol veel van fietsen, vooral omdat hij nooit op zijn karretje naar school reed ter wille van de zusjes en van zelf liet Loerie het nu ook, behalve de keeren, dat hij vroeger moest beginnen.
‘Waarom ga je toch op dat saaie ‘Gim’? vroeg zijn vriend hem eens.
‘Ach,’ antwoordde Loerie, ‘mijn ouders willen me
| |
| |
met alle geweld dokter hebben en ik had meer zin om officier te worden! Nu komt het nog goed uit, want ik word officier van gezondheid!’
‘En Flip Carlot dan? Die zit bij mij en hij wordt het ook!’
‘Kan wel!’ bromde Loerie, ‘maar ik ben op het Gim gedaan. Dan krijg je makkelijker den dokterstitel, weet je!’
Loerie voelde telkens een lichte jaloezie als hij hoorde vertellen van 't gezellige leven op de H.B.S. Bij hèm ging het tamelijk saai en door de kleine klassen werd er ook niets door de vingers gezien.
Pim had heel goed opgemerkt, dat er door de nieuwe vriendschap met Loerie een verwijdering dreigde te ontstaan tusschen hem en de klasgenooten. Hij verzon op een middel om de tegenkanting, die zich ten opzichte van Loerie openbaarde, weg te nemen.
Emil vooral bleek geducht het land aan Loerie te hebben ondanks diens betuiging van spijt.
De gewone vrije middag bijeenkomsten leden aan verminderde gezelligheid door 't wegblijven van de vroolijkste spelers.
Het speet Pim bizonder want de vrindschap met Emil en Flip en Bram dagteekende al van veel vroeger toen ze nog samen op de lagere school gingen. Niet graag zou hij kwaad met hen worden en net zoo min wilde hij Loerie laten loopen.
Tevergeefs zocht hij naar een bevredigende oplossing. Toen kwam onverwachts het zonderlinge voorval met den rooden molen!
De roode molen!
Hij stond achteraf, je moest van den weg een schuin naar beneden loopend slag volgen of anders een heel eind omtippelen. Dan kwam je op het erf en zag je het oude gedrocht staan. Ja, een gedrocht, zeker wel! Het was geen gewone fatsoenlijke molen, slank en sierlijk, maar eerst had je een heuveltje en daar rustte een hàlve molen op, waar je van buiten met een trap in moest klimmen. En 't allerafschuwelijkste, 't
| |
| |
ding zag rood! Wie ter wereld had ooit zoo'n monster gezien! Met geen mogelijkheid kon het een dergelijk exemplaar goed gaan en dat ging het ook niet!
De menschen in de stad haalden de schouders op, als er over den rooden molen gesproken werd en de dorpelingen beweerden, dat geen enkele baas het er langer dan drie maanden bolwerken kon. Geregeld stond de molen dan ook maanden lang stil en àls er gemalen werd, draaiden de plompe wieken zoo melankoliek, dat je lust voelde om een handje te helpen.
De laatste huurder van het onooglijke ding had er den brui van gegeven! Sinds enkele weken stond het huis leeg en Sijbrand, de molenaar, was er van door zonder een cent te betalen aan de talrijke schuldeischers. Dus lieten deze laatsten den molen publiek verkoopen, maar - geen enkele liefhebber deed zich voor. Eindelijk kocht een zekere Marre den rooden molen voor een appel en een ei, zooals hij zei, voor afbraak.
Sinds dat oogenblik bleef het huis leeg staan en de wind kreeg vrij spel. Onbeschermd tegen de felle stormen begon de molen te vervallen en in den nacht, enkele weken voor de groote zomervacantie begon, sloeg er de bliksem in...
Heel 't dorp kwam op de been om den brand te zien en zelfs de brandspuiten uit de stad rukten aan; hevig was de teleurstelling toen ze niets anders te doen kregen dan een ouden molen te redden.
Ter wille van mogelijk gevaar voor verspreiding, werden de vlammen gestuit en den anderen morgen stond er een vernield huis. Dit was ingestort, maar 't logge monster vertoonde alleen aan de achterzijde brandwonden en zelfs 't binnenwerk had weinig schade geleden.
Marre scheen het zich niet bijster aan te trekken en liet alles zooals hij het vond.
En nu was het Loerie, die met 't plan voor den dag kwam om dezen molen voorloopig in bezit te nemen, tot hoofdkwartier te maken van de jongensbende, waartoe ook Pim behoorde.
| |
| |
En zoo werd de roode molen de aanleiding tot een reeks van gebeurtenissen, die het leven van Loerie en Pim voor enkele maanden verrukkelijk en ellendig maakten!
|
|