| |
| |
| |
I.
Paljas! Paljas!.... kom mee, jongens, daar komt hij aan!
Ioolahoeitiooo! Schreeuwend door elkaar springend, met een druk gezwaai van armen en beenen, vloog de gansche troep schooljongens op Paljas af, glijdend en dan weer loopend over de gladbevroren straatplekken, tot ze vlak bij hem waren en gillend als dollen om hem heen buitelden; ze trokken hem aan zijn kleeren, stompten en duwden, gooiden hem naar elkaar over.... als een elastieken pop.
En Paljas liet met zich sollen - lieve hemel, 't was elken dag 't zelfde spelletje!
| |
| |
- Hij hielp liefst een handje mee, trok verbazend gekke gezichten, lichtte zijn kolossalen kokkerd van een rooden neus in de hoogte, kneep zijn oogen half toe en danste komiek in 't rond. Zijn piekerig varkenshaar kwam onwijs onder zijn gescheurde pet uitsteken - broek en buis fladderden dwaas om zijn mager lijf en de groote kapotte schoenen stampten om de beurt dreunend op den harden grond.
Neen maar, ze hadden me daar eventjes pret met Paljas! Ze kregen hem eindelijk op de bevroren sneeuw, rolden 't zakkerige lichaam om en om, duwden moppen ijs in zijn roode gezicht, dat vertrokken was tot éen breeden grijnslach.
- Hou vast, jongens! we zullen hem sleeën!
En tien vuisten trokken Paljas voort - kriskrassend over de sneeuwbobbels, met een vaart van geweld.
Paljas voelde een hevige pijn, maar hij bleef lachen met toegenepen oogen en verzette zich niet.
| |
| |
Daar struikelden de voorsten en alles tuimelde omver onder een dol schreeuw-gegil - een dooreenwoelend gerol van jongens, spartelend en trappelend op en over Paljas.
Maar eensklaps worstelde hij zich vrij, kroop overeind en met 't borstelige hoofd in den nek, de knieën hoog optrekkend, stoof hij weg, de ellebogen druk voor en achter bewegend.
De jongens hem na in een lange rist, éen voorop met geweldige stappen.
Paljas met zijn zware, groote schoenen verloor en toen hij 't merkte liet hij zich in eens vallen, zoodat zijn eerste vervolger met een bons over hem heen rollebolde, maar de anderen kwamen ook aan en nu begon Paljas weer te lachen en te springen als een echte clown uit een paardenspel. Een poos hield hij ze van zich af, tot ze hem weer te pakken kregen en 't zelfde gestoei opnieuw een storm van lawaai veroorzaakte.
| |
| |
Paljas, vuurrood en hijgend, tartte ze telkens weer door zijn gekke kreten en dwaze sprongen. Tegelijkertijd volgde hij zijn oude tactiek en kwam eindelijk vlak bij de school - - toen in eens wist hij met een woest geruk los te komen en holde de open deur binnen....
't Heerlijke spel van elken dag was uit! In de gang wachtte Paljas den troep af en toen ze hem zagen, maakte hij een langen neus, stootte een geweldig roffelend geluid naar hen toe, terwijl hij de glazen deur van 't lokaal al half open deed - toen wipte hij binnen, weer zoo breed lachend met de kleine streepoogen en bewegend, draaiend 't heele lijf.
De onderwijzer kende hem al - 't ging elken dag eender - snuivend en wrijvend kwam hij altijd in school met de zonderlingste gebaren.
De meisjes moesten weer vrééselijk lachen en probeerden hem aan zijn mouw te trekken of riepen: - Paljas, Paljas!
| |
| |
Maar hij liep bedaard naar zijn bank en toen meneer Van Ungen even tegen hem knikte, lachte hij nog erger, wreef zijn vreemd gevormd hoofd met de mouwen en verdween toen in eens onder de bank. De andere jongens kwamen babbelend binnen en tot hun verbazing zagen ze Paljas niet.
Stommelend ging 't alles zitten en nu ontdekten ze Paljas, die op den vloer rondscharrelde. Natuurlijk kreeg hij daar de noodige stompen en trappen, zoodat meneer Van Ungen hem te hulp moest komen. Juist tjinkte de bel - 't werd rustig, maar Paljas kon nog niet stilzitten - een kwartier lang bleef het draaien en knippen met de oogen en snuiven, tot er eindelijk een trek van geluk op 't zenuwachtig gezicht te voorschijn kwam - hier voelde hij zich veilig onder de hoede van zijn onderwijzer, van wien hij veel hield. Zijn oogen gingen nu wijd open, waarlijk heldere scherpe oogen en aandachtig luisterend volgde hij alles wat meneer zei en de meeste vragen wist hij te beantwoorden.
| |
| |
Dan rees hij half uit de bank, wreef zijn grooten rooden neus, kneep de oogen weer half toe, lachte.... maar flinke zinnen kwamen er uit zijn mond, getuigend van een drommels goed verstand. Een knik van meneer en, nu weer een en al beweging, zakte hij op de bank terug onder 't giegelen van de heele klas. Meneer zei daar nooit iets van, want 't wàs gek om te zien en hij moest soms zelf lachen om de malle fratsen van Paljas.
Onder 't schriftelijk werk lag hij meestal met zijn geweldigen voorgevel op 't papier, hoogst ernstig, de wenkbrauwen naar boven getrokken en de lippen krampachtig bewegend. Als éen van de jongens erg in zijn zotte houding kreeg, stootte die weer een tweede aan - dan lachten ze. Nauwelijks had Paljas er iets van gemerkt, of hij begon opzettelijk te grinniken en leelijke gezichten te trekken als een grijnzende groote aap, maar zijn werk zag er netjes uit en de meeste keeren stond er een negen onder.
Sander Potters profiteerde van hem, want
| |
| |
die kalkte gewoon weg alles over en nog nooit had Jacob hem verklapt, Jacob, ja zeker, Jacob Schiferi, bijgenaamd Paljas.
Om halfelf mochten de jongens een minuut of tien naar de speelplaats, om frissche lucht te happen en zich vrij te bewegen.
Daar werd Paljas weer de speelbal, moest voor bokstavast staan, onderging 't lot van Jonas, éen, twee, drie, hoep! de hoogte in, of ze renden hem allemaal achterna. Rood en eeuwig lachend zat hij dan weer op de bank en 't duurde aardig lang, eer hij rustig luisteren kon.... Meneer had 't over de gezondheid, een heel geschikt onderwerp voor deze kinderen, allen uit lagen stand, zoo anders gewend te leven dan gegoede burgers of rijke lui. Zij wisten veel minder, maar verstand en aanleg zat er soms genoeg.
Jacob kwam eindelijk tot rust, juist toen de onderwijzer met nadruk wees op den slechten invloed van sterke dranken. Als hij zoo iets behandelde kon meneer Van
| |
| |
Ungen doorslaan, vertelde met vuur, trachtte de kinderen te doen beseffen, welk gevaar er schuilt in 't gebruik van jenever. Hij wist maar al te goed, hoe dit soort kinderen de ellendige gevolgen dikwijls ondervonden.
Jacob luisterde met strak gelaat, hoog rood en eensklaps, toen de onderwijzer vertelde van een ongelukkig huisgezin, schoten zijn oogen vol tranen en krampachtig snikkend viel 't hoofd op de armen. Dat gaf een beweging in de klas - maar niemand lachte, 't was of ieder kind begreep, waarom Paljas nu huilde en een enkel fluisterend woord vloog rond.... zijn vader!....
Meneer wenkte de kinderen en vertelde voort, wees er op, hoe veel de jongens en meisjes er zelf voor konden waken, door nooit, nooit te beginnen met drinken....
Langzaam rees Jacob weer overeind, glurend eerst door zijn vingers heen en toen weer ernstig luisterend naar zijn meester, die bijna alleen voor hem vertelde.
| |
| |
Om twaalf uur in de gang liet Jan van Oort een cent vallen en hij kon ze niet terugvinden, al hielpen ze ook nog zoo druk zoeken.
Meneer liet de geheele klas achterblijven, want meermalen bleken er oneerlijke jongens onder te schuilen, maar ondanks 't strengste verhoor kwam de cent niet terecht.
't Viel den onderwijzer op, hoe zenuwachtig Jacob deed terwijl hij de linkerhand voortdurend in den broekzak hield. Hij keek den jongen al eens aan en merkte aan zijn dwalende oogen en 't kleurveranderen dat er iets niet in den haak was, maar oneerlijk deed Jacob nooit. Toch hadden een paar andere jongens 't ook gemerkt, fluisterden, wezen hem aan zelfs, zoo duidelijk, dat Paljas 't voelde.
- Weet niemand er iets van? - vroeg meneer ten slotte, - niemand?
- Hier Jan, daar heb je van mij een andere, de jongen, die op oneerlijke wijze de cent verkregen heeft, mag hem houden of anders
| |
| |
kan hij 't geld van middag aan mij terug geven, als hij zich schaamt - ik zal het niemand zeggen. -
Buiten had je de poppen aan 't dansen! Ze hielden Jacob voor den schuldige en éen, Dirk Verhoeve, zei 't hem in 't gezicht.
- Jij hebt hem Paljas, ja, haal je hand eens uit je zak, nou! - dat durf je niet - je houdt hem vast!
Jacob was bleek geworden, 't anders altijd lachende gezicht stond vreemd strak en zijn oogen glinsterden onnatuurlijk, maar hij verroerde zich niet, nog altijd die linkerhand in zijn broekzak.
Toen eensklaps riep er een: - Zijn vader heeft ook gezeten....
Nauwelijks had de lafaard 't gezegd, of Jacob wierp zich als een tijger op hem, greep hem vast, slierde hem over den grond en sloeg en trapte hem in razernij....
De andere jongens bleven verbluft staan - een voorbijganger trok Paljas weg met ruw geweld....
| |
| |
Hartstochtelijk huilend, trillend over 't gansche lijf stond hij daar, uitgooiend zijn helsche verontwaardiging: - Ik, ik steel geen centen - laat mijn vader met rust!
De verver, die hem vasthield, hoorde zijn driftigen uitroep, nam hem mee en toen hij vroeg: - Wat is er gebeurd? - barstte Paljas los, heftig snikkend en vertelde....
Hij woonde in de Spoorlaan, 't achterste huisje, zoo'n klein woninkje met een paar hokken van kamertjes, heel armoedig. Wild kwam hij binnen - daar zat zijn moeder met een jong kind op schoot aan de tafel, vier anderen zaten aardappelen te eten.
De zwakke bleeke vrouw zei met klagende stem: Wat ben je laat, Jaap!
En hij, zonder te antwoorden, begon opnieuw te huilen en eerst na heel wat zachte lieve woorden kwam er:
- Moeder - moeder - ze denken, dat ik gestolen heb en ze zeggen 't van vader! Maar ik heb dien eene geranseld, moeder, en - nu wil ik niet naar school, moeder,
| |
| |
vanmiddag - dan zullen ze me weer uitschelden - en moeder, de meester denkt 't ook! ja moeder, hij keek mij aldoor aan, omdat ik mijn hand zoo in mijn zak hield - zie je, moeder - ik had er vijf centen in, ik was zoo bang, dat ze 't zouden denken, want, ik heb ze verdiend moeder en weggestopt voor - vader - hier moeder!
Hij haalde ze te voorschijn, losknoopend den ouden vuilen zakdoek.
- Ja moeder, ik heb voor schooltijd baas Trosse geholpen - hij gaf me vijf centen - voor u, moeder - ik was er moe van en toen hebben ze nog zoo met me gesjouwd - dàt kan me niet schelen, maar ik ben geen dief en van vader moeten ze niets zeggen.
Zijn moeder liet hem zijn hart uitstorten, greep eindelijk zijn hand en zei met haar zachte stem: Dankje Jaap, je bent een goeie, goeie jongen, ga nu maar gauw eten, kind.
Nu weer met een blij gezicht zette Jacob zich aan den schralen disch, aardappelen
| |
| |
met wat zure saus, en telkens glimlachend tegen moeder, begon hij te eten, zenuwachtig druk.
Verbaasd hadden de zusjes, allemaal zusjes, geluisterd en uit medelijden met 't verdriet van den grooten broer, drongen ze dicht bij hem of moeder, en Lizeke, een klein ding van vier, legde een klein stukje spek van haar bord op 't zijne - - -
Plotseling veranderde 't tooneel - de bleeke vrouw rees half overeind, de kinderen kropen bij den broer of achter moeders stoel - -
Een schorre lach, een zware stap, lang gestamp op 't straatje - een breed mannenfiguur verscheen voor 't eenige venster, een donker harig gezicht gluurde naar binnen. 't Was de vader! -
- Moeder, de centen! fluisterde Jacob gejaagd, en terwijl de werkman binnen stommelde, schoof de vrouw bevend de vijf centen in haar hand en verborg ze haastig in haar zak.
| |
| |
Zwijgend wachtte 't gansche gezin af, wat er verder gebeuren zou.
De vader smeet de deur open en angstig zagen vrouw en kinderen naar dien grooten breeden kerel, met dien geweldigen haarbos en 't roodblauw gevlekte gezicht. Zonder groeten trok hij een stoel naar de tafel, sloeg er met de zware vuist zoo hevig op, dat de borden opvlogen en schreeuwde: - Ik heb de centen gezien, geef op die centen, waar zijn ze?
Jacob keek zijn moeder eerst verschrikt aan, maar toen hij vaders oogen op zich voelde, begon hij zenuwachtig te lachen uit louter angst.
Zuchtend haalde moeder de centen voor den dag, legde ze neer en met droevige oogen zag ze haar jongen aan. Ze kon 't niet helpen, want ze wist maar al te goed, wat er volgen zou bij een weigering.
Nollus de reus hield gauw zijn handen klaar en niet 't minst voor zijn vrouw en kinderen.
| |
| |
Met een afschuwelijk grijnzend gezicht deed hij den zuur verdienden stuiver in zijn vestzakje verdwijnen en bulderde:
- Wat valt er te eten?
- Aardappelen man, met spekvet!
- Anders niets, moet ik daarvan leven, ik die werk als een paard, aardappelen! en waar heb je dan je geld aan besteed?
- Ik heb deze week nog niets van je gehad, klaagde de vrouw.
- Wel jou brutaal schepsel! wou je mij wijsmaken - ha, ik begrijp je wel, vader kan aardappelen kauwen en als hij geblazen is, beginnen moeder en kinderen te smullen, stoppen stuivers weg, jawel!
- Heusch Nollus, ik heb geen geld gehad, ik kan....
- En die stuiver dan, hè - ik had de centen buiten al zien liggen en binnen waren ze weg.
Toen in eens Jacob: - 't Waren mijn centen, vader!
Met zijn waterige oogen staarde de vader
| |
| |
zijn zoon aan, als was hij verpletterd door zooveel brutaliteit.
- Jouw centen, jouw centen!
- Ja vader!
O, 't was weer heelemaal Paljas, zoo vreemd werd dat gezicht en hij lachte.
- Jouw centen! herhaalde Nollus de reus.
- Ik heb ze verdiend!
- Verdiend, zoo - jouw centen, die jij verdient, geef je altijd aan je vader, versta je wel....
De moeder wenkte haar jongen zooveel ze kon, toch niets meer te zeggen, maar 't kookte in Jacob - hij had al te veel moeten verdragen dien dag. Hij wist, dat vader 't geld toch maar verdronk, terwijl moeder zooveel moest missen.
- Versta je wel, he, jou lammeling, jij kon al veel meer verdienen, jij luiert maar op je school, er af zal je, er af en werken, versta je wel. Denk je dat ik me dood zal sjouwen voor zoo'n luien rakker. Er af, hoor je, er af!
| |
| |
Jacob zei niets; de laatste vreeselijke woorden hadden hem zwaar getroffen en in zijn hoofd klonk 't nog: Er af! Als in doodsangst staarde hij zijn moeder aan, sprakeloos.
- Geef je vader antwoord, lummel! Morgen aan den dag ga je aan 't werk, versta je me?
Weer antwoordde Jacob niet - hij hield zich in voor moeder, maar een benauwde prop kwam in zijn keel, die er telkens uit wou schieten, gevolgd door een stroom van woorden.
't Zwijgen van zijn zoon prikkelde den half dronken vader en eensklaps sprong hij van zijn stoel op, greep den jongen beet, schudde hem ruw door elkaar en smakte hem toen in een hoek.
De moeder was opgevlogen om haar kind te beschermen, maar nu kreeg ook zij een boosaardigen stoot en met een gesmoorden gil zakte ze op den grond, terwijl de woeste kerel haar nog trapte met zijn zware laars.
| |
| |
Dat was Jacob te veel.... zijn lieve zwakke moeder te zien mishandelen, dat kon hij niet en als een gewond beest sprong hij tegen den sterken man op, heftig opgewonden en schreeuwde: Lafaard, lafaard!
Een oogenblik deinsde Nollus verbluft terug, maar toen rukte hij den woedenden knaap van zich af en sloeg hem met vuistslagen tegen den grond, hard.... bewusteloos en bloedend bleef Jacob liggen....
Voor de ruiten gluurden nieuwsgierige buurvrouwen, juist toen Nollus de deur uitstoof en ze met ruwe vloeken verdreef. Op den hoek van de straat verdween hij in een kleine kroeg: In 't vergulde haantje.
Jacob bloedde hevig en snikte hartverscheurend, nog meer van drift dan van pijn. Verschrikkelijk vertrok hij 't gehavende gezicht, wreef zich de oogen en begon telkens op nieuw.
Zijn bezorgde moeder waschte hem 't
| |
| |
gelaat, troostte den armen jongen met zachte woordjes. Overal voelde hij nu pijn, nadat zijn opgewondenheid bedaarde en willoos liet hij zich naar 't armoedige bed brengen boven op 't tochtige kale zoldertje.
- Arme jongen! je moet 't nooit weer doen, menschen die dronken zijn, weten niet wat ze doen, ik kan er wel tegen.
- Neen moeder, neen! zei Jacob driftig, - dat weet ik beter - u - u.... o moeder, laten we van vader weggaan, ik zal voor u werken.... vader zal u nog dood maken en ik kan 't niet zien.
Weer wond hij zich op en niet dan met moeite kon de goede vrouw hem tot kalmte brengen.
Zachtjes aan zakte hij in en alleen vroeg hij nog klagend: - Moet ik van school af, moeder?
- Aan mij zal 't niet liggen, jongen.
- Ziet u, 't is haast voorbij, nog een paar weken en dan krijg ik een getuigschrift en een prijs.... hoe laat is 't nu moeder?
| |
| |
Daarnet sloeg het half - halftwee, denk ik.
- Dan moet ik naar school - wilt u Mina sturen om te zeggen, dat ik ziek ben.
- Ja jongen, lig jij nu maar stil....
Ze dekte hem warm toe, en verliet 't kamertje, een afgeschoten hok.
Paljas sluimerde in - 't beweeglijke gezicht kwam tot rust, een trek van groote droefheid bleef.
Een paar uur sliep hij, toen werd hij wakker door een geweldig leven beneden. Hij spitste de ooren en duidelijk hoorde hij stemmen van vreemden, 't gestommel van stoelen en tafels, ruwe kreten....
Daarna werd 't weer stil.
Vreemd starend in de vallende schemering stond Jacob van 't bed op, kleedde zich aan en sloop 't laddertje af naar beneden. Bevend keek hij in 't kamertje en daar zag hij zijn moeder, voorover op de tafel, temidden van een geweldigen rommel.
De kleine kinderen merkte hij niet.
Met éen sprong was Paljas bij zijn moeder,
| |
| |
sloeg de armen om haar hals en fluisterde:
- Wat is er, moeder?
De arme vrouw richtte zich op en nu toonde ze haar jongen 't bedroefde, beschreide gelaat.
- Wat is er gebeurd, moeder?
- Vader is opgebracht! zei ze zacht.
Jacob keek verrast op en werd vuurrood. Dat beteekende voor hem verlossing.... maar tegelijkertijd drong dat woord opgebracht in hem door.... opgebracht!.... daarna volgde weer gevangenisstraf!.... alweer!
En eensklaps dacht hij aan 't gevecht dien dag, toen die lafbek geschreeuwd had: zijn vader heeft ook gezeten!
Nu zouden ze kunnen zeggen: hij zit weer!
Tranen van woede en spijt kwamen hem in de oogen - samen schreiden moeder en kind om 't ongeluk door den vader over hen gebracht.
- Wat heeft vader gedaan?
- Gedronken en toen gevochten!
Ja, dàt was 't altijd, drinken, drinken -
| |
| |
oneerlijk, een dief konden ze hem nog niet noemen - alleen een dronkaard, een woesteling! Waarom deed vader 't toch - hij kon maar niet begrijpen, dat de sterke kerel 't drinken niet laten kòn.
Handig begon Jacob den rommel op te ruimen, terwijl in zijn hoofd zware gedachten rondspookten. Hij zou nooit, nooit een druppel drank proeven, net zoo min als moeder. Hij wilde zoo dolgraag een braaf, kloek werkman worden, misschien nog wat meer. De meester had 't immers al eens aan zijn moeder gezegd, dat hij zoo goed leeren kon. Als vader....
En in eens herinnerde hij zich de wreede woorden: Er af, er af!
Maar nu kon hij blijven.... omdat vader opgebracht was. -
't Kleine kamertje kreeg een prettig aanzien en Jacob haalde de kleine zusjes binnen, die verschrikt en verkleumd op straat gebleven waren en toen bij een buurvrouw een schuilplaats hadden gevonden.
| |
| |
De groote broer zei zachte woordjes, bracht ze op hun gemak en zei toen tegen zijn moeder: - Ik ga naar baas Trosse, hij zal me wel werk geven en dan kunnen we wat koopen, hé moeder. Zoolang vader er niet is, zal ik voor u zorgen.
Een knik, een lach en weg was hij; 't loopen viel hem zwaar, zijn gansche lijf deed hem pijn en zijn neus gloeide, maar wat deerde 't hem, hij zou geld verdienen. Zoo snel hij kon, liep hij door, de Spoorlaan uit. Hij zag 't wel, hoe ze hem aangluurden, iedereen wist 't natuurlijk! En dan morgen op school....
Vol gedachten haastte hij zich door de helder verlichte straten, tot hij eensklaps opschrikte - Paljas!
Twee smerige straatjongens schoten op hem af, luidkeels lachende. - Jacob kromp ineen. - Paljas, ga je je vader zoeken! o, wat heeft hij schelen Tinus gebeukt! We hebben 't gezien, jammer van je vader, hè?
Jacob hield zich goed, vertrok zijn
| |
| |
gezicht op alle manieren en knipte de oogen.
- Ga je mee, dan kunnen we nog eens lol hebben.
Jacob schudde van neen en zei, dat hij naar baas Trosse moest.
- Naar Trosse, moet je je doodwerken voor een dubbeltje? Ga mee met ons en je hebt binnen 't uur een gulden! Dan geef je je moeder een kwartje en.... Jacob luisterde niet meer en toch.... een gulden, een gulden, hij zou hem heelemaal aan moeder geven.... bij baas Trosse kreeg hij misschien een dubbeltje....
- Kom jò, ze doen 't allemaal en gevaarlijk is 't niet, vooral niet met je drieën!
In eens holde Jacob weg; stelen, stelen, geld wegnemen uit een winkellade - gesnapt worden, hij, Jacob.... en ze verdachten hem nog van dien éenen cent.... weg holde hij.
Scheldwoorden vlogen hem na - hij kende die twee wel, ze woonden vlak bij de Spoorlaan en kwamen uit verschrikkelijke huishoudens....
| |
| |
In vijf minuten kwam hij bij baas Trosse, maar die was niet thuis en de knechts konden hem niet helpen, ze wisten nergens van.
Ze begonnen hem te plagen omdat hij zulke malle gezichten stond te trekken.
Toen vloog Jacob de straat op, wegslikkend zijn groote teleurstelling.
Wat nu, wat nu!
Pakjes dragen, wegwijzen, och, hij wist wel, dat daarop geen kans was.
Bedelen.... de hand uitsteken! Dat kòn hij niet, daarvoor was hij te trotsch.
Wat dan, wat dan?
Langzaam sloeg hij den weg naar huis in, waar ze hem stellig terug verwachtten met wat geld voor brood en melk.
En nu niets!
Hij sloeg den hoek om, de Spoorlaan in en uit nieuwsgierigheid bleef hij even staan voor de kroeg: In 't vergulde haantje.
Een groote lichtvlek viel op de straat - voor de deur stond een troepje menschen
| |
| |
te luisteren naar 't spektakel daarbinnen.
Af en toe ging de deur open - dan wierp Jacob een blik in 't rookerige zaaltje, zag een troep kerels door elkaar woelen en hoorde een aanzwelling van 't vuile ruwe geschreeuw.
Een vrouw naast Jacob zei schamper:
- Die mooie Gerrit viert zijn verjaars-feest, hij geeft maar rondjes, al zijn centen gaan daar weer den put in.
Jacob kende mooien Gerrit wel, al dikwijls genoeg was hij bij hem geweest en nog nooit had hij hem dronken gezien - zou die nu ook al....?
't Geschreeuw daarbinnen werd al woester en woester, alleen gedurig een dol lachen met een donderend gestamp op den vloer.
Plotseling vloog de buitendeur open en zes kerels stoven springend de straat op - de nieuwsgierige troep week eerbiedig terug, alleen Jacob kon niet gauw genoeg weg komen en raakte beklemd tusschen de halfdronken kerels, waarvan hij de meesten wel
| |
| |
kende. Eén ervan zag den jongen met lodderige oogen aan en stotterde: ‘Jij.... Paljas.... jij, jij.... dansen Paljas!
De anderen, die 't woord Paljas hoorden, dachten onmiddellijk aan iets joligs en keken Jacob aan, die van angst de afschuwelijkste gezichten trok en 't geheele lijf draaide en wrong.
- Paljas! Paljas, hé Paljassie! gilden de mannen en ze begonnen hem te stompen en te duwen, zoodat de verschrikte jongen nog zotter deed en zijn plagers 't uit bulderden van plezier.
- Allo, jij Paljassie, dansen, dansen, allo! Ze omringden hem en éen van hen, Droge Hannes, noemden ze hem, pakte Jakob beet en begon met den jongen in 't rond te springen, tot groot vermaak der anderen.
Gelokt door 't rumoer verschenen nog meer drinkebroers aan de deur en bij 't zien van 't grappige tooneel schreeuwden ze:
- Kom binnen, laat hij voor ons dansen. Komt er nou in!
| |
| |
Daar ging Jakob! Ze drongen hem 't lage benauwde zaaltje in, vol walm van slechten rook en bedwelmende jeneverdampen. Eerst verzette hij zich, maar wat kon hij tegen zooveel en dan - éen reddende gedachte drong naar voren.... hij zou voor hen dansen, den gek spelen, maar hij wilde beloond worden!
En nu begon Jakob 't avondeten voor moeder en de zusjes te verdienen.
Te midden van de woeste bende sprong hij met de zonderlingste grimassen in 't rond - al zijn kracht had hij noodig, want zijn lichaam was als gebroken, elke beweging deed hem pijn en toch lachte hij met breede grijnzen, danste tot hij in elkaar dreigde te zakken.
Aldoor vuurden de kerels hem aan met gevloek en getier, schaterbrulden om dien dwazen Paljas....
In eens kon hij niet meer, viel op den zandigen vloer - alles draaide om hem heen en hij snakte naar adem.... een
| |
| |
sprong hij met de zonderlingste grimassen in 't rond. Blz. 36.
| |
| |
hevige benauwdheid deed hem bijna sterven.... Dàt neervallen vonden de dronken kerels zoo ontzettend aardig, dat ze haast omvielen van plezier, maar toen de jongen te lang bleef liggen, begonnen ze hem te schoppen en te gooien.
- Kom lui beest, dansen, allo!
Een paar zeulden hem overeind en kwakten 't slappe lichaam op een stoel. De waard, een leelijke kerel met éen oog, bemoeide er zich nu mee en zei:
- Laat hem effentjes rusten!
Dat was maar half naar den zin en om zich toch te vermaken, riep Droge Hannes:
- Hij heeft dorst, geef hem een borrel!
Van alle kanten werd Jakob een glas jenever aangereikt, maar de vermoeide jongen lachte onwijs en schudde heftig 't hoofd.
- Kom, je neus vraagt er om!.... je vader lustze wat graag!....
Die wreede woorden riepen in eens de herinnering aan de ellende van dien dag
| |
| |
terug - hij wilde weg, naar huis en nog had hij geen geld.
- Drink eens Paljas, 't is goed voor je dat geeft kracht! en Droge Hannes probeerde hem de jenever in den mond te gieten.
Jacob stootte 't glas driftig terug, zoodat 't scherpe vocht er half uit vloog.
- Wel jou..! Een vloed van scheldwoorden en vloeken. - Drinken zul je! Droge Hannes wilde geweld gebruiken, maar gelukkig kregen een paar andere heeren ruzie, de aandacht werd afgeleid en toen er een geweldige bokspartij ontstond tusschen ‘mooie Gerrit’ en ‘witte Berie’ dreef de éenoog Jacob de deur uit, stopte hem een kwartje in zijn hand en fluisterde:
- Maak dat je weg komt!
Eindelijk!
Uitgeput kwam Jacob thuis, legde 't kwartje voor zijn moeder neer en barstte toen los in een wild huilen van overspanning.
's Nachts kreeg hij koorts en almaar doorleefde hij opnieuw dat verschrikkelijke
| |
| |
tooneel in de kroeg te midden der dronken mannen - dan slaakte hij wilde kreten en moest moeder hem gerust komen stellen...
Zijn sterke gestel bracht alles gelukkig tot een goed eind - 's morgens voelde hij zich nog wel vermoeid en zwaar in de leden, maar ziek was hij niet.
- Ik ga naar school, moeder! - zei hij en ondanks haar afraden vertrok hij, met opzet heel laat om niet te worden lastig gevallen door de andere jongens - die geschiedenis met de cent zou wel weer ter sprake komen en wie weet of ze 't al niet van zijn vader gehoord hadden.
Op de gewone zenuwachtige manier kwam hij de volle klas binnen en onmiddellijk raakten de kinderen in beweging, een gegiegel, een wijzen en fluisteren!
- Paljas, Paljas.... hoorde hij overal en onwijs draaiend, grinnekend zocht hij zijn plaats, wreef zijn rooden gezwollen neus en keek den onderwijzer onderzoekend aan.
Meneer knikte met vriendelijk oogknippen
| |
| |
en plotseling schoot de heerlijke gedachte in hem op: 't geld is terecht!....
En ja, Sandertje schoof tegen hem aan en vertelde: - De meester heeft de cent terug, gistermiddag al en toen heeft hij over jou gepraat en nou willen de jongens allemaal goed met je wezen en ze zullen je niet meer zoo plagen, leuk jò?...
Jacob hoorde zijn ooren doof - gretig slokte zijn jonge ziel 't groote geluk op. Wat een zaligheid na zooveel verdriet!
Nauwelijks was de bel gegaan, of meneer van Ungen begon er over en verhaalde de gansche geschiedenis.
- We vinden 't heel plezierig -, zei hij aan 't slot, - dat de schuldige berouw heeft getoond en zoodoende onzen besten Jacob van een vreeselijke verdenking heeft verlost.
Niets is verschrikkelijker dan onrechtvaardig verdacht en gestraft te worden. Wij mochten Jacob graag lijden en zijn bijzonder in ons schik, dat hij niet oneerlijk was,
| |
| |
zooals de jongens dachten. Jij, Anton Scheur, je hebt dus gisteren een verdiend pak gehad en reden tot klagen bij mij was er heelemaal niet. Al vind ik vechten volstrekt niet goed, want de sterkste heeft lang niet altijd gelijk, ik kan wel begrijpen, hoe Jacob er toe gekomen is jou aan te vallen.
Laten we er dus niet meer over praten en 't gebeurde in onze herinnering bewaren als een uitmuntende les. -
De jongens kenden hun onderwijzer als een uiterst rechtvaardig man, die 't heel goed met hen meende, vandaar 't plan om Jacob Schiferi te toonen, dat ze spijt voelden en meneer van Ungen, dat ze hem hadden begrepen.
Om twaalf uur buiten plaagden en scholden ze Jacob volstrekt niet, al noemden ze hem uit gewoonte nog altijd Paljas, en toen, om eens een pretje te hebben, zeulden ze hem op de schouders van een paar der sterksten en droegen hem triomfantelijk rond. Een agent kwam aanstormen, om den
| |
| |
orde verstorenden troep te verdrijven, maar Toon Adamsen, een groote leuke jongen, nam beleefd zijn pet af en zei: - Och meneer, Paljas is onschuldig en nou mag hij wel een extraatje hebben -
De man der wet vatte 't zaakje nog al goed op, lachte eens even en kommandeerde:
- Vooruit dan maar en niet te lang!
- Hoera! schreeuwden ze en trokken er van door met Jacob in 't midden.
's Middags kreeg hij een stuk blauw potlood, een pennetje, twintig knarren, een appel en van Jopie Boterman een boek te leen.
Dat laatste deed de deur toe, want Jakob was dol op een mooi boek en werkte zich alleen daarom de heele week zoo in 't zweet om Zaterdags 't eerst een bibliotheekboek te mogen kiezen.
Meneer van Ungen had schik in 't geval en zei: - Nou, ik doe voor jullie niet onder, dan krijgt Jakob van mij een boek
| |
| |
cadeau. Lieve hemel, wat ging Paljas te keer! een boek cadeau en dan van den meester, 't was niet te gelooven. De gansche klasse raakte in een opgewonden toestand en allen vonden 't eenig jammer, dat zij niet verdacht waren. Ze benijdden Jacob, die om vier uur bij meneer mocht blijven en hen allemaal grinnikend, druk bewegend naknikte.
De onderwijzer beloofde 't boek morgen te zullen meebrengen en informeerde naar 't gebeurde van den vorigen dag.
Jacob, die den meester vertrouwde, stortte zijn hart uit en 't heele verhaal van de vijf centen en 't kwartje kwam voor den dag.
Meneer van Ungen bewonderde den jongen, begreep nog beter, dat er wat inzat en nam zich voor, hem te helpen.
- Je bent een flinke moedige jongen, Jakob, zei hij, - houd vol tot 't examen en dan zal ik zorgen, dat je dóór mag leeren, zoodat je eens voor je moeder en je zusjes zorgen kunt - dan zullen ze misschien nog een prettig leven hebben.
| |
| |
Ontzie je vader, ga hem uit den weg; hij is ongelukkig, zeg nooit iets terug en doe in stilte je plicht. Reken maar op me; als je wilt, kun je 't ver brengen. -
Heerlijk gelukkig door 't geen de meester hem had gezegd, liep Jacob hard naar huis, ja, hij wilde flink zijn, hij zou vader uit den weg gaan, veel leeren, knap worden en zijn lieve moeder een gelukkig leven bezorgen en de kleine zusjes. Misschien zou vader nog wel eens beter worden...
Hoe vol moed holde hij voort, wat een warreling van stoute plannen - alle leed was vergeten, éen groot doel vervulde hem...
En toch...
|
|