| |
| |
| |
X.
In 't water!
‘Lig toch stil!’ bromde Max voor de tweede maal tegen Marius, met wie hij op één kamer lag, ‘scheelt er wat an?’
‘Ik kan niet slapen,’ fluisterde Marius.
‘Tel tot honderd! In elk geval moet je met zoo woelen. Je houdt mij ook wakker, en morgen is 't een vreeselijk drukke dag! Stil hoor!’
Marius zuchtte, kneep z'n oogen stijf dicht, maar 'n minuut later gingen ze weer open. Heel flauw onderscheidde hij 't ledikant, waarin Max lag. Ook de waschtafel en de dunne lichtstreep tusschen de gordijnen.
Marius kòn niet slapen! Hij had 't nu eenmaal in z'n hoofd gezet, morgen, den dag van 't groote tonnenfeest, een prijs te winnen! Waarom hij niet en een ander wel? Had hij zich niet bovenmate geoefend deze laatste dagen? Was hij niet lenig en vlug? En zei meneer Hibbel niet telkens: ‘Als je maar wilt!’
Welnu, hij wilde! dus moest hij winnen.
| |
| |
En toch was hij niet gerust. Er leefde een gevoel in hem, alsof 't gansche tonnenfeest niet zou plaats vinden. Aan de vrienden had hij er ook al over gesproken. Ze waren aan 't lachen en spotten getrokken. Maurits voorspelde, dat er oorlog zou komen. Marinus geloofde vast en zeker, dat ze allemaal ziek zouden zijn. Maupie trachtte Marius te overtuigen, dat de minister van onderwijs 't feest zou verbieden. Michel meende, dat er minstens twee vliegtuigen op de toeschouwers kwamen neerploffen. Marius werd geducht geplaagd. En toch blééf in hem dat vage angstgevoel alsof er iets gebeuren ging. Telkens weer zei hij tot zichzelf: ‘Je bent 'n flauw schaap!’ Het hielp niet. Hij probeerde stil te liggen om Max niet te hinderen. Gelukkig, die sliep! Hij hoorde hem rustig ademhalen.
Stilletjes stond Marius op, liep naar de waschtafel om z'n warm hoofd te betten. Toen stak hij 't even buiten 't raam, dat openstond. Daarna bleef hij in bed rechtop zitten, probeerde versjes van school op te zeggen.
Wel zakte hij na een poos weg, maar het droomen van allerhande verschrikkelijke gebeurtenissen deed hem soms kreten slaken en bewegen, zoodat Max er weer aan te pas moest komen. Eerst tegen den morgen viel hij in een rustigen slaap.
Max stond doodstil op, begreep, dat de
| |
| |
driftkop dezen slaap hard noodig had.
Meneer Hibbel ging even kijken, toen Max hem vertelde van de lawaaierige nacht. Ook hij vond 't maar beter, hem niet te wekken.
's Morgens maakten de dertien het zich niet druk meer. Alles was immers tot in de puntjes gereed. Ze bekeken telkens 't programma, ze liepen over 't feestterrein, waar nu al vroolijk de vlaggen wapperden op de hoeken van de tribunes. O nee, 't waren geen voetbaltribunes, nee, heel eenvoudige, niets dan lange planken op schragen, welwillend door meneer Hollewij afgestaan.
Ze oefenden zich nog een beetje in 't tonloopen, ze redeneerden 't honderd uit in de tent.
‘Zou die Marius nòg slapen?’ vroeg Marnix op zeker oogenblik.
‘We moesten eens gaan hooren! Misschien is hij ziek.’
Met z'n veertienen min één, trokken ze naar de slaapkamer en - werkelijk, Marius sliep nog.
Wat nu te doen? Hem wakker maken? Dat kon toch niet goed zijn. Dus lieten ze hem rustig slapen.
Fie dacht er anders over. Zij kende de driftkop veel te goed om niet te weten, hoe hij zelf 't land zou hebben als 't zoo laat werd. Ze ging naar boven, schudde hem eens flink, en daar zag ze een gezicht, zóó verbaasd en toen weer zóó dreigend, dat ze maar gauw
| |
| |
uitriep: ‘Tijd! tijd! hóóg tijd!’
Weg was ze, zoodat ze de volgende daden van Marius niet bijwoonde:
Op den vloer springen, stampen, aan z'n kleeren rukken, z'n veters kapot trekken, woedende gezichten zetten, zich niet wasschen, smijten met de dekens, om eindelijk de trap af te glijden en de eetkamer binnen te vallen.
Daar bleef hij plotseling staan, want uit dertien keelen klonk het opgewekt:
‘Word wakker!’ enzoovoort, één van de vroegere schoolliedjes.
Marius aarzelde. Wat zou hij doen? In woede of in lachen uitbarsten?
Ze trokken zulke komieke gezichten, meneer Hibbel keek hem zóó grappig aan, dat hij eensklaps een stem deed hooren, die 't lied onhoorbaar maakte. In z'n eentje zong Marius: ‘Dertien knappe flinke knullen!’ óók op de wijs van een bekend versje. Hij verzon zelf de woorden en dat klonk zóó potsierlijk, die Marius zette zoo'n komiek gezicht, dat de eetkamer daverde van 't gelach.
Marius bleek uitgeslapener dan ooit! Of 't aan z'n zenuwen lag, òf dat hij zooveel plezier in z'n leven had, hij deed allerlei zotte dingen, bracht z'n makkers telkens opnieuw aan 't lachen.
Op alles wat ze zeiden, gaf hij een rijmregel.
Toen Moos opmerkte: ‘Er is geen zon,’
| |
| |
antwoordde Marius: ‘Je denkt, dat is beter dan geen ton!’
Maurits riep: ‘Ziezoo jongens, nog twee uur!’
En Marius rijmde: ‘Die Maurits rekent niet sekuur, want 't is nu tien minuten over een, dus Maurits telt zoo knap alleen!’
Meneer Hibbel zei iets van 'n kast en dadelijk begon Marius: ‘Ik ben meneer Hibbels gast, 'k ben, als ik weer school ga, hem niet meer tot last!’
Na 't tweede ontbijt, tamelijk overvloedig, want het zou vandaag wel laat worden, eer de wedstrijden waren afgeloopen, trokken de veertien naar 't feestterrein.
Neen, er was geen zon! 'n Buitenkansje!
Langzamerhand verschenen de commissarissen van orde. Elk kreeg een witte band om z'n linkerarm. Zij hadden te waken, dat er geen ongeregeldheden voorvielen, ze moesten de plaatsen aanwijzen en op allerlei manieren hulp bieden.
Ook de kleine kooplui maakten d'r stalletjes en kraampjes gereed.
Een aantal volwassenen kwamen óók wat eerder. Zij wisten, dat ze niet veel meer hadden te doen dan toezicht houden, alleen ingrijpen als 't noodig bleek.
Buiten vóór 't toegangshek joelden al een massa jongens en meisjes, verlangend om binnengelaten te worden.
Klokslag drie uur ging 't groote hek open.
| |
| |
't Jonge volk stroomde binnen en later volgden ook heel wat vaders en moeders.
De muziek toeterde er vroolijk op los, de tribunes vulden zich met bezoekers en vooral met bezoeksters in d'r kleurige kleedjes.
Een luid rumoer steeg omhoog, een lachen en praten om de opgewekte marschen haast te overstemmen.
De jury nam plechtig plaats. Het waren vijf onderwijzers. Ook de burgemeester van Charlois en meer bekende dames en heeren kwamen 't feest bijwonen.
't Groote tonnenfeest werd op 'n alleraardigste wijze geopend! Alle deelnemers zochten bij 't afgesproken teeken, hun ton op. Ze hielden twee korte stokken in de hand.
Max, de aanvoerder, kommandeerde, en toen hij 't sein gaf, roffelden wel zestig jongens met d'r stokken op de leege tonnen.
Dat maakte me daar eventjes een spektakel. De jongens deden alsof hun leven ervan afhing. Menige moeder hield haar ooren dicht. Ziezoo! nu wist iedereen zeker wel, dat 't feest begonnen was.
Dadelijk werd de aandacht gevraagd voor 't eerste wedstrijdnummer, waaraan zeven-en-zestig jongens en meisjes deel namen.
Er werd in groepjes gestreden.
Buitengewoon was de belangstelling voor de kleutergroep: elf kleine hummels kampten tegen elkaar. Een algemeen: ‘Och!’ deed zich hooren, toen de schatjes en de snoepjes
| |
| |
van zes, zeven of acht jaar d'r ton begonnen voort te duwen, natuurlijk de kleinsten!
Het was 'n allerkoddigst gezicht, die kabouters aan 't werk te zien. Sommigen kwamen ternauwernood boven de ton uit.
Eén van de snelsten, 'n dikkerdje, verwekte algemeen den lachlust. Met vuurroode koonen, den mond open en met wijde oogen, spande dit kereltje zich geweldig in. Met driftige stapjes en nijdige duwtjes schoot Brammetje Hulson naar voren. Telkens keek hij om, of een mededinger hem soms op de hielen zat, maar neen, hij kwam als eerste aan.
De winners in elken groep moesten in den eindgroep uitkomen. Het zou natuurlijk niet eerlijk geweest zijn, als kleintjes en grooten van meet af moesten beginnen.
De scheidsrechter had de tijden opgenomen.
Brammetje kreeg een voorgift van drie meter, anderen iets meer of minder, terwijl de oudsten aan de streep moesten staan.
Dat werd nog eens een spannende wedstrijd!
Daar was Nederland - België niets bij! Tenminste, dat dacht de moeder van Brammetje. Ze deed opgewonden, toen 't fluitje klonk. Nog grappiger dan in z'n groep, streed Brammetje nu! Hij gebruikte nog driftiger z'n handen. Nu keek hij niet om, op raad van z'n groote zus. Hij was halverwege nommer één, maar Koos Bakker haalde òp, langzaam, doch zeker!
| |
| |
Iedereen zou 't leuk gevonden hebben als Brammetje had gewonnen. Het kwam anders uit. Koos werd winner en Brammetje haalde toch nommer twee! Hij won 'n automobiel! Sekuur! Ja, geen echte, maar een doos vol met onderdeelen. Nu kon hij die zelf aanpassen en zelf een auto maken!
Tot groot vermaak van de tribunes begon hij er dadelijk mee, alles om zich heen vergetende.
Nu volgde de groote kamp in 't tonloopen, tot uitbundig vermaak van 't gansche publiek. Hieraan namen de Emmen allen deel en wel in de eerste serie.
Marius, vastbesloten te overwinnen, stond klaar achter z'n ton. Zoodra 't fluitje klonk, moesten de deelnemers op hun ton springen en trachtten de streep te halen, honderd meter verder. Marius was al z'n voorgevoelens glad vergeten, behalve één: hij zou 'n prijs winnen! Meneer Hibbel had hem 't laatste oogenblik nog gewaarschuwd voor vallen. Marius vond dien raad overbodig. Hij wilde niet, daarmee uit!
Voor 't publiek, dat nooit ton had zien loopen, werd dit een kostelijk schouwspel. Al die trappelende voeten, die zwaaiende armen, die ernstige gezichten, die wanhopige pogingen, als de loopers dreigden te vallen, och, 't boeide oud en jong.
Telkens steeg er een groot gelach op, als er één van z'n ton rolde.
| |
| |
Marius deed de meesten aan Brammetje denken. Evenals deze deed hij driftige stapjes en telkens keek hij ook om. Het ging met een weergalooze vaart, alsof er een motor in hem zat. Velen wisten niet, dat Max, Matthias en nog enkele snelle loopers afgesproken hadden, Marius dit nummer als winner van een serie te doen uitkomen.
Ze wisten, dat hij bij 't vooruitloopen nooit viel, wat maar al te dikwijls gebeurde bij 't achteruitloopen.
Ze wilden Marius dus nu den kans geven!
Zoo kwam 't, dat Marius overwinnaar werd in zijn serie. Juist doordat hij in de meening verkeerde, dat de anders zoo snelle Max en Matthias hem nu niet konden bijhouden, gaf hem zoo'n snelheid. Hij trapte als 'n razenden Roeland. Hij haalde Michel in, Mijndert, en anderen, en onder luide aanmoedigingskreten kwam hij vóór, om na een laatste inspanning de streep te halen.
Van alle kanten werd hij gelukgewenscht. Het ging er nu om, de andere seriewinners óók den baas te worden.
Gelukkig kon hij een tijdje uitblazen!
In de finale kwamen vier jongens, waarbij ook de gevreesde Guus Boller, een bekend ruw en niet al te eerlijk heerschap.
Max en de vrienden, vastbesloten Guus scherp in 't oog te houden, moedigden Marius door krasse woorden aan. Deze stond klaar, naast Guus, die de hoekplaats innam.
| |
| |
't Fluitje snerpte! Joep! daar rolden de vier tonnen, snel voortbewogen door de trappende voeten. Guus was vóór! Marius volgde op hem!
Alle jongens waren op de hand van Marius. Ze gilden en schreeuwden om 't hardst. Werkelijk begon hij in te loopen. Onder groote bijvalsbetuigingen kwam hij gelijk. Toen barstten de kreten hevig los, want Marius raakte enkele handbreedten vóór. Dat dreef Guus tot een leelijke daad, eerzuchtig als hij was. Opzettelijk bracht hij z'n ton vlak bij die van Marius, probeerde die te raken en zoodoende uit de richting te brengen.
Max begreep deze poging onmiddellijk. Hij schreeuwde tegen den scheidsrechter, die blijkbaar de overtreding niet had gemerkt. Een algemeen protestgejoel brak los, waardoor de scheidsrechter halt kommandeerde.
Guus kreeg een waarschuwing. Er moest op dezelfde plek opnieuw begonnen worden, ondanks de zoogenaamde verontwaardiging van Guus.
Wéér klonk 't fluitje!
Marius, vlug als een eekhoorn, wipte op z'n ton, terwijl hij al met z'n voeten trapte. Guus daarentegen had even de grootste moeite, staande te blijven, maar toen ook zette hij met een uiterste krachtsinspanning dóór... haalde òp... kwam gelijk... raakte één tonlengte vóór...
Marius zag z'n hoop vervliegen! Hij ver- | |
| |
traagde onwillekeurig, maar... wat gebeurde? Guus stapte mis... wankelde... probeerde nog op z'n ton te blijven... toen moest hij afspringen...
Marius hoorde de naderende tonnen achter zich, nog éénmaal spande hij zich in, en... haalde als nommer één de streep!
Onder een algemeen bravogeroep en luide bijvalskreten nam Marius z'n prijs in ontvangst. Hij zette een gezicht, of hij iederen wou bijten! Zoo wàs hij nu eenmaal, maar wie hem kenden, wisten wel, hoe hij achter die schijnbare nijdigheid een uitmuntenden aard verborg.
Marius nam, haast zonder te bedanken, den voetbal aan, maar z'n jonge hart juichte en liefkoozend streek hij over den lichtgelen bal.
Toen de vrienden hem kwamen gelukwenschen, klaarde z'n gezicht op, z'n oogen begonnen te stralen. ‘Fijn!’ was 't eenige woord, waardoor hij z'n blijdschap uitte.
De verdere wedstrijden konden hem niet zooveel schelen, alleen verlangde hij er vurig naar, dat ook één van de Emmen nog een prijs won.
Dat gebeurde!
Max en Matthias kwamen beiden als nummer één in hun serie bij 't achteruit loopen. In de beslissing gelukte het Max met een halve tonlengte te winnen. Hij werd beloond met een drukdoos. Maupie en Melchior maakten een reuzekans in den strijd tusschen twee
| |
| |
op één ton. Zij samen bleven tot vlak aan 't slot nummer twee. Toen konden ze 't niet langer houden.
't Steekspel trok algemeen de aandacht. Op de allerleukste manier roeiden de ridders in hun ton op de tegenstanders af. Met de lange stokken, die dienst deden als lansen, duwden ze de tonnen achteruit, brachten ze aan 't draaien. Soms begon er één zoo hevig te schommelen, dat ze water schepte, vol liep en op den bodem bleef staan. Géén van de Emmen blonk in 't tournooi uit.
De acrobaat Jan Olm verbaasde 't publiek door z'n ongeloofelijke toeren op z'n ton.
Peter Lans, de eenige andere deelnemer aan dit nummer, was heel aardig begonnen. Draaien op één been, hurken, zelfs zitten bracht hij er zeer goed af. De toejuichingen klonken van alle banken.
Maar Jan Olm! Dat was waarlijk 'n echte acrobaat! Die deed nu letterlijk met z'n ton, wat hij verkoos. Hij wist ze om haar as te doen wentelen, zoodat 't leek, of hij zelf stil stond en de ton in d'r eentje rondtolde.
Hij liet de ton aan één zijde overhellen, door zelf vlak op den rand te gaan staan. Nu begon hij te trappen en bewoog de ton in 'n kring méér dan een halven meter van den grond.
Daarna ging hij op de ton liggen, werkte woest met z'n handen. Tot slot wekte hij de hoogste verbazing, doordat hij op z'n handen loopende, de ton voortbewoog. -
| |
| |
Na dit nummer volgde de opvoering van Tonnensmart. Hierin vervulden de tonnen zelf de hoofdrollen. De spelers hadden de beide platte bodems er uit genomen. Door middel van touwen hingen ze de resten over de schouders, behingen ze met reusachtig wijde japonnen, zetten zelf geweldige hoeden op, trokken zeemanslaarzen aan en zoo vormden de tonnen de rompen van zeer omvangrijke personen. Ook zaagden ze uit één bodem een rond gat, waar juist een hoofd dóór kon, zoodat de ton gedragen werd op de schouders door 't niet uitgezaagde gedeelte.
Opzij maakten ze twee gaten om de armen door te steken. Zoodoende kregen ze prachtige personages met zeer dikke rompen. Dit waren dan de heeren. Op de ton was een rij knoopen geverfd, een paar zakken, zoodat 't werkelijk een potsierlijke verschijning werd.
De tonnen-dames en heeren voerden nu 'n zwijgend spel uit, vreeselijk treurig, zóó treurig, dat 't publiek brulde van 't lachen.
Het was een vermoeiend werkje voor de medewerkenden, want tonnen wegen meestal méér dan een ons! Het nummer duurde dan ook maar kort.
Hierna kwam de groote pauze.
De tentjes en stalletjes werden bestormd, want al bleef de zon schuil, toch heerschte er een drukkende hitte. Sommige ouderen keken al eens bezorgd naar de lucht. Ze waren bang voor onweer. Waar moesten ze heen, hier op
| |
| |
dit open terrein? En - wat gaat 't toch vreemd in de wereld! Terwijl velen 't water van boven verwachtten, verscheen het van beneden! Eer iemand er erg in had, begon 't gras nat te worden. De meeste jongeren, die niet op de tribunes bleven, lichtten d'r voeten telkens in de hoogte. Nu pas kregen ze de vochtige plekken in 't oog, maar de algemeene pret deed ze over de oorzaak niet nadenken. Geen sterveling dacht aan een ramp!
Dicht bij 't feestterrein waren groote werken in voorbereiding. Enkele hectaren lagen afgepaald en waren omgeven door aarden wallen. Nog enkele dagen en twee geweldige pompmachines zouden 't water er binnen wegmalen. Op 't tijdstip, dat 't feest gevierd werd, leken het wel twee zwembassins.
Als nu één van die aarden wallen werd dóórgestoken, als er misschien een gat gegraven was, zou 't overtollige water wegvloeien.
Waarheen?
Dat hing af van de ligging der wallen.
Stel, dat iemand in den wal, die 't dichtst bij 't feestterrein opgeworpen was, een gang groef, dan kon 't water zeer gemakkelijk naar dit terrein vloeien. Was dit gebeurd? Wist iemand er iets van? Het gebeurde eenvoudig!
Ongemerkt siepelde 't water uit 't bassin door den wal naar 't terrein. In 't begin had geen sterveling daar erg in. Er ontstonden
| |
| |
natte plekken, dat was alles.
Maar plotseling ontstond er door de werking van 't water een gat. Nu stroomde een golf naar 't terrein, overspoelde in een ommezien de gansche oppervlakte.
Tot overmaat van ramp barstte er een hevige gietbui los. Van twee kanten werden dus de tweeduizend feestgenooten door het water bestookt.
Er ontstond een algemeen gejacht naar droge plekken. Op de tribunes vluchtten de meesten. Maar 't water bleef stroomen! Het bereikte de planken.
‘Red je! red je!’ klonk 't van alle kanten.
De ouderen trachtten zoo gauw mogelijk door 't hek, den dijk te halen.
Met groote stappen plasten ze door de modder naar den uitgang. Maar heel enkelen staken een paraplu op, wilden anderen er óók van laten profiteeren. Maar nu raakten ze 't stuur kwijt, vielen soms in 't moeras.
De jongens, toch kletsnat, maakten er een pretje van. Ze begonnen de planken los te trekken en speelden vlotje. Zelfs de tonnen vonden 't wel leuk om te gaan drijven.
Gietregen en golfstroom deden 't gansche feestterrein veranderen in één groote waterplas. De ouderen bereikten veilig den hoogen dijk, maar of ze de jongeren al wenkten en riepen, deze vonden 't spektakel te dol.
Nog nooit was er zoo'n waterballet vertoond! Met geestdrift sprongen de rakkers
| |
| |
door 't water, speelden voor redders, want ze lieten de meisjes rondvaren op een paar planken.
Heel wat kleine hummels zaten ruiter te paard op een plank.
Weer anderen legden er één op twee tonnen, om nu vroolijk rond te dobberen.
Dan leden ze schipbreuk, tuimelden in 't water, gilden van jool. Ze waren immers toch kletsnat. Troepjes sprongen dansend door 't water heen, gooiden elkander om, zwommen als kikkers. Hoe boos de ouders op den dijk ook waren, ze móésten wel lachen om het ongeziene schouwspel. Even gauw als de jool begonnen was, even snel eindigde ze ook weer.
Dat was zéér natuurlijk, want 't instroomende water uit 't bassin, liep naar de rivier!
Nu 't bassin vrijwel was leeggeloopen, hield de toevoer op. Zoo kon 't water weer snel verdwijnen.
Alsof de zon nog even de zotternij wilde zien, ze kwam kijken. De gietbui bedaarde en - langzaam aan kwamen er weer droge plekken. De planken dreven niet meer, de tonnen lagen stil.
Het gras begon weer groen te voorschijn te komen.
Alleen de natte jeugd blééf!
Kon 't feest nog dóórgaan?
Onmogelijk! Geen ton zou meer kunnen rollen! En dan - de moeders jammerden over
| |
| |
al die natte jurkjes. Moesten de jongens zoo dóórnat blijven loopen?
‘Naar huis!’ luidde 't bevel van alle ouders.
Daar trok de druipende stoet van 't feestterrein naar huis.
De meeste jongens hadden schoenen en kousen uitgedaan, ook hun buisjes. Maar toch, al was 't warm zomerweer, zóó konden ze niet blijven.
Holderdebolder ging 't den dijk af als de wind.
Er kwam de volgende dag een beschrijving van 't feest in de kranten. Een handige fotograaf had enkele opnamen kunnen doen, en zoo lachte heel Rotterdam om 't tonnenfeest.
De Emmen waren natuurlijk gauw thuis geweest, om na een snelle verkleeding, weer goed en wel na te boomen.
Dezen laatsten dag van de groote vacantie en van hun verblijf in 't huis van meneer Hibbel zouden ze niet licht vergeten.
Het groote cadeau werd hun weldoener plechtig aangeboden. Het was een boekwerk, dat alle groote ontdekkingen van de laatste jaren beschreef. Daar was meneer Hibbel bizonder mee in z'n schik.
Ook Fie werd niet vergeten!
Ze kreeg uit dankbaarheid voor haar trouwe zorgen, en onuitputtelijk goed humeur, een prachtig, echt leeren handtaschje met een portemonnaie erbij!
| |
| |
Toen de veertien een week na het beginnen van de scholen weer eens samen waren, redeneerden ze geweldig.
Wie de oorzaak van de doorbraak was geweest, kwamen ze nooit te weten.
Enkelen dachten, dat...
En Marius werd de tolk van allemaal, toen hij uitriep: ‘Wat doet 't er toe! Dat 't feest in 't water is gevallen, werd juist iets heel leuks! Ik tenminste heb nog nooit zoo'n jool gehad!’
|
|