Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den drie-en-twintigste Sondag na Pinxter. Mat. 9. Stem: Goeden Godt ick moet u klagen. Of: Onsen Heere komt nu spreken. Christus had wonder gesproken, Eenen Prins van 't land, Hem aenbad met sin gebroken, Om sijne bystand: Dat hy doch sijn hand wou leggen, Op sijn doode kindt, En doen leven door sijn seggen, Haestig en geswint. Onsen heer met sijn gesellen Is met hem gegaen, [pagina 241] [p. 241] Eenen vrouwe quam hem quellen, Met bloedgangh belaen, Die sy hadde met beswaren, En seer groote pijn, Nu gedragen twalif jaren, Sonder wel te zijn. Sy sprack stil met sachte sprake, En geheyme reen, Mocht ick maer de boort gerake Van sijn kleed alleen, Ick sou haest geholpen wesen, Ja worden gesond, Sy geraeckt, en word genesen, Op de selve stond. Onsen Heer spreeckt tot de vrouwe, Als hy omme siet, Dochter wilt dit vast vertrouwe, Het geen u geschiet, Is door u geloof gekomen, En uyt liefde puur, Is u sieckte wech genomen, Nu op dese uur. Voorts soo is den Heer gekomen In des Princen Huys, Daer heeft hy Pijpers venomen, Maken groot gedruys, Hy sprack wech, wilt van hier wijcken, Maeckt hier geen misbaer, 't Is een slaep, ick sal't doen blijcken, Dus verdreef hy haer. Als de Schare dit aenhoorden, [pagina 242] [p. 242] Hebben hem begeckt, Onsen Heer heeft door sijn woorden, Den dooden verweckt: Als hy haer haade genomen Eerst by haren hand, Dese saem is voort gekomen Door het gantsche land. Vorige Volgende