Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende Op den twaelfde Sondagh na Pinxter. Luc. 10. Stem: Treurt edel huys Nassouw. SAlig de oogen zijn, Spreeckt Godt die sien van mijn, Dat Koningen en Propheten Wel hebben willen sien, En garen wilden weten, Oock hooren neffens dien. Een Wet-geleerde sprack, Hoe sal ick met gemack Komen in't eeuwig leven? Den Heer sprack tot hem net, Wat staet daer doch geschreven, Hoe leest ghy in de Wet. Hy antwoord, Godts gebod, Dat spreeckt, hebt lief u Godt, Uyt gants u hart en ziele, Met u verstant en kracht; Soo sult ghy voor hem kniele, U naest, u selven acht. Den Heer sprack dat is waer: Doet soo, ghy sult hier naer Eeuwiglijck met my leven, [pagina 208] [p. 208] Hy antwoord metter haest, Wie sal ick gunste geven? Wie is mijn even-naest? Godt sprack, een mensch die lag Gewond op eenen dag, Van Moordenaers vervaerlijck, Een Priester en Leviet, Sagen sijn wonden swaerlijck, Hulpen hem echter niet. Maer een Samaritaen Quam over wegh gegaen, Tot medogen ontsteeken, Heeft Oly ende Wijn, In sijn wonden gestreken, Tot eenen medecijn. Hy leyt hem op sijn paert, En brengt hem by de waert, Spreeckt voor hem veel ten besten, Wie doet van drie het best, Aen desen swaer gequetsten, Spreeckt onsen Heer op't lest? Hy antwoort, die het goed Aen desen mensche doed, En vriendschap heeft bewesen; Gaet doet oock desgelijck, Spreeckt onsen Heer gepresen, Soo komt ghy in mijn rijck. Vorige Volgende