| |
Litani,
Van Godt den H. Geest. Stem: Repicava.
Christi ontfarmt u, over ons mistal,
Christi ontfarmt u, over ons mistal,
Heer ontfarmt u, ons menschen, wy wenschen,
Heyligen Geest komt hoort, wy bidden u,
God Soon verlosser deses werelts wijt,
God Soon verlosser deses werelts wijt,
Godt Heyligen Geest reene, drie eene,
| |
| |
Godt, ende Heylige Dryvuldigheyt,
Geest der rechtvaerdigheyt,
Des Wijsheyt, verstant, en der sterrikheyt,
Des Wijsheyt, verstant, en der sterrikheyt,
Geest der godtvruchtigheden, en seden,
Ghy zijt een Geest van een seer goeden raet,
U blijdschap en vrede, schenckt ons noch meer,
U blijdschap en vrede, schenckt ons noch meer,
Geest des verduldighede, nu mede,
Komt leert ons uwe goedertierentheyt,
Geest des manierlijckheyt, ick tot u loop,
Geest des manierlijckheyt, ick tot u loop,
En bid in mijn gemoede, met spoede,
Maeckt my mijn sinnen tot de suyverheyt,
| |
| |
Komt ons te hulp, ô Heyligh Geest der deugd',
Komt ons te hulp, ô Heyligh Geest der deugd',
U menichvuldige graty, ach lacy,
Ick mis; ach neemt my aen voor een kind Godts,
Regeerder van Godts Kerck,
Die hart en nier ondersoeckt met opmerck,
Die hart en nier ondersoeckt met opmerck,
Uytrijcker's Hemels gaven, wy slaven,
Wy weten dat ghy ons gedachten kend,
Die maeckt het begin van Godts dienste soet,
Die maeckt het begin van Godts dienste soet,
Sterckheyt voor den volherder, die verder,
Wil gaen soeken der volmaektheden kroon,
| |
| |
Blijdschap der Eng'len soet
Verlichtinge der Patriarchen goet,
Verlichtinge der Patriarchen goet,
Onderwijs der Propheten, wy weten,
O mond' en Wijsheyt der Apostelen groot,
Geest des suyverheyt der Maegden maegdom,
Geest des suyverheyt der Maegden maegdom,
Geeft salving der veylige, Heylige,
Zijt genadigh, spaert ons Heyligen Geest;
Vermetelheden en wanhope quaed,
Vermetelheden en wanhope quaed,
Bevechting als de waerheyt, seer klaer leyt,
Van afgunstigheyt tot mijn even naest,
| |
| |
Onsuyverheyt des lichaems, ziele meest,
Onsuyverheyt des lichaems, ziele meest,
Dwalinge der Ketteryen, bevryen,
Wilt ons doch Heylgen Geest in onsen noot;
|
|