Vis-net(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] Op den tweeden Sondagh na Paesschen. Joh. 10. Stem: Philis quam Philander tegen. ICk ben een seer goeden Harder, Spreeckt Godt van mijn schapen al; Om te hoeden eer sy varder Dwalen van mijn schapen stal; Een goed' Harder 't leven stelt, Voor sijn schapen in het velt. Maer een huurling gaet beswijcken, Die geen rechten Harder is, Komt den wollif hy gaet strijcken, Want hy veel benarder is En seer weynig sorge draegt; d'Harder trouw sijn leven waegt. Den Wolf die verstroyt de Schapen Van den huurling met gewelt, Dat niet zijn by een te rapen, Want veel worden neer gevelt, Of van den Wolf wech gehaelt, En de gantsche kudde dwaelt. Maer de mijn, mijn stemme hooren, Ick een goeden Harder ben, En ick laetse niet verlooren, Al die ick de mijne ken 'k Ken den Vader, hy kend mijn, En al die de mijne zijn. [pagina 140] [p. 140] Ick heb noch meer ander Schapen, Die niet zijn van desen stal, Die sal ick hier med' by rapen, Brengen by dit meer getal, Dan sal het een schaep-stal zijn, Ick een Harder van de mijn. Ick bid u mijn goeden Harder, Leyt my mede in u stal, Laet mijn sinnen niet verwarder Doolen, gints en over al, Bestiert my in mijn gemoed, Ick stel my in u behoed. Vorige Volgende