Vis-net
(1676)–Lambert de Visscher– AuteursrechtvrijBevangende eenige Geestelycke Liedekens, Passende op alle de Sermonen der Sondagen en geboden Feestdagen, Door het gantsche Jaer
[pagina 81]
| |
Der suyv'ringh souden geven;
Mosten soo de Wet voldoen,
En off'ren daer beneven.
Sy brengen mee
Twee jonge Duyven kleene,
Om te voldoen de Wet:
't Welck op die stee
Als een slacht-offer reene,
Was tot een tart geset;
Of wel een Lam,
Na de gestelde dagen,
Van een vrouw haer kindtjen quam,
Tot suyveringh Godt op dragen.
Als sy nu set
Haer voeten op den drempel
Des plaets van Heyligheyt,
Om haer gebedt
Te doen in desen Tempel,
Met groot aendachtigheyt;
Een oprecht Man
Die Symon was geheeten,
Nam dit kind met blijdschap an
Sijn droefheyt was vergeeten.
Hy looft den Heer,
En prijst hem met Lof-sangen,
Als hy den Heyland sagh,
Want sijn begeer,
En alle sijn verlangen
Was al na desen dagh,
Die hy seer langh
Verwacht had, als een waker,
| |
[pagina 82]
| |
Dies soo prijst hy met gesang,
Sijn Godt, en Saligmaker.
Want hy in rouw
Seer langh had moeten beyden,
En wiste wel misdien
Dat hy niet souw
Van deser werelt scheyden,
Voor hy had eerst gesien,
Ons Heere soet
Een Heyland daer ter stede,
Dus sprack hy (seer wel gemoet)
Nu laet u knecht in vrede.
Maria schoon,
En onbevleckte Moeder,
Wilt my doch gunstigh zijn:
Bid uwen Soon
(Met Joseph u Behoeder)
Nu, en altijt voor mijn,
Dat 'k sijn aenschijn
Hier namaels magh aenschouwen;
Hy my wil genadigh zijn,
Op hem staet mijn betrouwen.
|
|