Hij sloot de deur achter zich en zij namen plaats bij het open raam. Enkele minuten sprak geen van beiden een woord, maar zij ondergingen elkaars nabijheid als een grote, zuivere en duizeligmakende kracht.
‘Ik heb zin om nu eindelijk eens behoorlijk te gaan werken,’ zei hij, ‘ik heb het gevoel, dat ik jaren verprutst heb met snobistisch literair gedoe.’
‘En ik heb zin om te gaan studeren,’ zei Mieke, ‘ik zou graag Frans doen. Dat is altijd een hartewens van mij geweest. Ik kan het me nu permitteren, of denk je, dat ik daar te oud voor ben?’ Zij keken elkaar aan. Zij hadden zeer belangrijke dingen van hun leven gezegd en toch was er voor het ogenblik iets nog belangrijkers te zeggen. Maarten wendde de blik van haar af, maar toen hij voelde, dat ze hem aan bleef kijken, sloeg hij zijn ogen weer naar haar op. Alle moed ontzonk hem. Als zij toch eens niet voor hem voelde, wat hij hoopte, wat hij begeerde met hart en ziel... Hij zou het nooit te boven komen. Hij moest het weten, hoe haar beslissing ook uit zou vallen.
‘Mieke,’ zei hij en greep haar hand. Hij kon geen andere woorden vinden en drukte haar hand aan zijn lippen. Zij trok haar hand terug en geschrokken keek hij op. Ze was nu heel dicht bij hem met haar gezicht.
‘Zou je mij niet liever een zoen op mijn mond geven?’ vroeg ze. ‘Dat vind ik prettiger.’
Er werden geen woorden meer verspild. Het was niet nodig Toen hij later de kamer verliet, zei ze tegen hem: ‘Dit huis staat, meen ik, op jouw naam?’
Hij knikte en zij vervolgde: ‘Ik zou hier toch niet graag blijven wonen. Hoewel wij elkaar hier gevonden hebben, zijn er te veel nare herinneringen aan verbonden.’
‘Ik heb daar ook al over nagedacht,’ antwoordde Maarten. ‘Ik heb zelfs al een besluit genomen. Ik wil Villa Lucie aan de een of andere weldadigheidsinstelling schenken, misschien kunnen ze er een vacantietehuis voor arme, zieke kinderen van maken. Vind je dat een dwaas, sentimenteel idee?’
‘Ik vind het een prachtig idee,’ zei Mieke, ‘en ik zou er nog iets aan toe willen voegen. We moesten in dat geval zien te bedingen dat mevrouw de Groot dan leidster of directrice van dat tehuis voor kinderen werd, met een jonge assistente natuurlijk, anders gaat de boel scheef. Maar ik heb medelijden met haar. Ze staat tenslotte alleen en zonder middelen op de wereld.’