De verbroedering
(1823)–L.G. Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
cornet.
Wat het eerste betreft, zoo was het raadzaam om voor de overmagt onder te doen, en wat het laatste aangaat, zoo heb ik den al te stouten spreker het zwijgen geboden.
ernst.
Dan daarmede kunnen wij het evenwel niet laten berusten. Neen, de Heer Damas is een landgenoot, en in de omstandigheden waar in hij zich bevindt, is het een pligt geworden om mij zijne belangen aantetrekken.
gregoor.
En ik dacht dat de Heer Damas een Brabander was, en gij een Hollander waart.
cornet.
Wij zijn Nederlanders, Mijn Heer!
ernst.
Ja, edelmoedig jongeling, mijn hart heeft dit nooit beter gevoeld dan in dit oogenblik. Eene onregtvaardigheid als deze brengt mij eensklaps alle die geweldenarijen voor den geest, welke wij van de Fransche overheersching verduurd hebben, en zoo ik daar bij den tegenwoordigen toestand van ons vaderland vergelijk, dan waarlijk is onze vrije en herbergzame grond het gelukkigst land der aarde. | |
[pagina 39]
| |
cornet.
En hoe veel gelukkiger zou het nog zijn, indien wij onderling elkander beminden, en alle verdeeldheid voor eeuwig afzwoeren?
ernst.
Ongetwijffeld, mijn vriend, en daarom zullen wij het aan onze kinderen zoo vroegtijdig zoeken in te prenten als immer mogelijk is. Ja, Cornet, ik begin met mijzelven, en vergeet al die kleinigheden en beuzelingen, die de inwoners van onze gewesten elkander te verwijten hebben. Eindelijk toch moet het vooroordeel plaats maken voor de rede. Ik heb uwen vader leeren kennen als een braaf en weldenkend man. Hij is mijn vriend geworden, en, die omstandigheid alleen noodzaakt mij om hem bijtestaan en te redden. Wij zullen te zamen
Den regter beschamen,
Hem toonen dat hij zich bedroog.
En wil hij niet hooren,
Dan breng ik te voren,
Een middel dat altijd bewoog.
|
|