De verbroedering
(1823)–L.G. Visscher– Auteursrechtvrij
[pagina 33]
| |
niet in orde waren, en hebben hem op dien grond gevangen genomen.
gregoor.
Dan heb ik 't maar fijntjes overlegd met mij uit de voeten te maken, want zoo zij er om gedacht hadden, had het mijn beurt ook wel eens kunnen worden; de wet immers verbiedt, op zware straffen, lieden te huisvesten die niet behoorlijk van eenen reis-pas voorzien zijn.
cornet.
Doch men zou u dan toch wel spoedig weder vrijgelaten hebben. De beambten der politie zouden wel begrijpen dat zulks niet toepasselijk kan wezen op een eerlijk en bekend burger, die, zonder oogmerk in overtreding der wet komt, en zulks te meer, daar zij zich omtrent de zaak zelve vergist hebben, en mijn vader wel degelijk van papieren voorzien is.
gregoor.
Ondertusschen zal Mijn Heer uw vader op zijn minst veertien dagen achter de tralien zitten.
cornet.
Doch zoo ik u verzeker dat hij onschuldig is.
gregoor.
Zoo hij onschuldig is dan mag hij God danken, indien hij met een maand vrij komt. | |
[pagina 34]
| |
cornet.
En hoe verklaart gij dat?
gregoor.
Dat is, schoon ik het zeker stel,
Niet maklijk te verklaren;
Maar ieder-een die weet dat wel,
Of kan het ras ervaren;
Want schoon gij stondt in aller gunst,
Kan m'u gevangen maken,
Doch weinig lien verstaan de kunst
Om dan weer los te raken.
cornet.
Hoe veel gelukkiger is men dan niet in Nederland?
gregoor.
Hoe zoo? Is daar welligt geene politie?
cornet.
Ja, mijn vriend, daar is wel degelijk eene besturing der openbare veiligheid, daar is eene justitie, die allen gelijkelijk beschermt, doch die niemand drukt. Kortom een inwendig pestuur, dat tot voorbeeld kan dienen voor geheel Europa.
gregoor.
Welligt dat men er zeemanschap gebruikt.
cornet.
Met niet het minste dat strafbaar is. | |
[pagina 35]
| |
gregoor.
En gebeurt het niet dat de overheid uit eene al te groote bezorgdheid, wel eens te ver gaat? Of dat de vrees haar somtijds onschuldigen voor schuldig doet houden?
cornet.
Neen, Mijn Heer, die groote bezorgdheid komt in ons vaderland niet te pas; wij hebben voorzigtige Regenten en rustige burgers.
gregoor.
Intusschen heb ik wel gehoord dat jijlui alles behalve rustig zijt, en zoo het waar is, dat men zich in de koffij- en bierhuizen zoo stout durft uitlaten als men mij gezegd heeft, zoo men daar vrijelijk mag spreken over den Staat en het Budjet, dan geloof ik toch dat je Koning zelden zonder gevaar en altijd vol angst moet zijn.
cornet.
En echter is hij geruster op zijnen troon, dan uw Gouverneur op zijn kussen.
gregoor.
En geen wonder, hij heeft voor zeker eene talrijke ruiterij, die hem omringt en aan iedere deur een paar honderd man soldaten.
cornet.
Hij heeft noch het een noch het ander, maar hij | |
[pagina 36]
| |
regeert met gematigdheid en overleg, hij is meer nog dan een vader over zijne kinderen, hij bezit de achting en het vertrouwen van geheel de natie. Het volk is de lijfwacht en zie daar, zie daar zijne veiligheid.
gregoor.
In zijne plaats evenwel zou ik het op die veiligheid maar in 't geheel niet voorzien hebben. Ik zou, zoo 't mijne zaken waren,
Zoo ik als koning moest gebien,
U heel iets anders doen ervaren
En 't niet vertrouwen op uw lien.
Neen 'k zou een heirwagt van soldaten
Steeds om mij hebben in het rond;
En zoo men dan te veel mogt praten,
Dan fluks de tong maar uit den mond.
cornet.
Doch gij vergeet dat wij Nederlanders en gevolgelijk een vrij volk zijn.
gregoor.
Een volk. - Ja. - En vrij ook, zoo-je wilt. Maar die vrijheid toch, geloof ik, dat-je redelijk duur betalen moet.
cornet.
Uwe onbeschaamdheid gaat te ver. - Veel te ver, Mijn Heer. - Wij Nederlanders kunnen ons voor groote weldaden ook groote opofferingen getroosten. - | |
[pagina 37]
| |
Dat is onze zaak, en niet de uwe. Ik verdraag zelfs van geenen vreemdeling de minste aanmerking op dat punt, en gebied u te zwijgen. Ja houden wij het steeds voor oogen,
'T zij of het wel of kwalijk gaat,
Dat vreemden ons altijd bedrogen,
Als zij zich moeiden met den Staat.
Zij zoeken, vaak hun gift te spreijen,
En mengen 't in den besten wijn,
Op hoop van ieder te verleijen,
Om ontrouw aan zijn pligt te zijn.
Dat is het doel waar naar zij streven;
En waar men dit nog niet bevat,
Daar zullen zij het lesje geven
Dat Neerland eenmaal heeft gehad.
|
|