Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 289]
| |
[pagina 291]
| |
Gedichten van Constanter.Ad BarlaeumGa naar voetnoot1).Annuit, an tacet, et sic consentire videtur?
Nescio. Signa tamen prospera prospicio.
Invida rivali bilis commota poetae est.
De Vidua quiddam virginitate timet.
5[regelnummer]
Et rubet, et pallet, et frendet, et ardet et alget,
Et faciem diri quid meditantis habet.
Parcite, Mudiadae saturi; satis ardua solo
Sic mihi cum Viduo res, quin cum Vidua, est.
Ibid. postrid. (13 Sept. 1644). Constanter. Tessela febricitat? Praesto est medicina. CaloremGa naar voetnoot2)
Praeter naturam discutit iste calor.
Ib. tum. Constanter. | |
Brief van Tesselschade.Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot3)Myn Heer. Mijn Neef SammerGa naar voetnoot4) verwacht ue, doch met de moeyten van wachten. Het gedicht is gemaeck[t], doch op tweederley manier; | |
[pagina 292]
| |
het sal u komst verbeyden, om gekoerenGa naar voetnoot1) off gewra[e]ck[t] te werden. Ick docht, dat die questyGa naar voetnoot2) al lang doot was,
Want soo door Godts genaed de keur niet aen ons staet,
Soo is 't vergeefs gepreekt: doet goet en laet het quaet.
Die tot pre[e]cken bequaem is, die vadt dit wel.
Maer by 't gelovich volck, wat raet te maecken Iock,
'T geen waer heit is verklaert by Testament van HocGa naar voetnoot3) et[c].
En soo veel Jae en neen,
Myn Hooft en lyt het niet te brengen overeen.
Een ijder kerck kint kent zyn Vaeder, soo het seyt, maer dat syn vaeder en moeder kent, en isser niet qualyck aen, want een moeder en kan geen bastaert maecken nae de gemene wet. Hier wach[t] ick u oorde[e]l aff, ten waer wy beter te swygen koeren. Groet mijn Heer Hooft en al de vrinden van u huys; gelieft myn vrouw Hooft haer man van mynen t weegen te voorseckerenGa naar voetnoot4) voor een tyt, want de korts van haer beminde, naer myn wedervaeren van man en vaeder, is moeyelyck, maer niet dootelyck, en seght dat al het bitter, dat ick van zyn hant heb ingenoemen op MuydenGa naar voetnoot5), my nu vergolden is met een volkoemen gesontheyt, die ick hem van herten ock toe wens, ende blyf u e beyder vrindinne Tesselscha Roemers. | |
Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 23 Nov. 1644Ga naar voetnoot6)Tessela me Alcmariam denuo invitat, et litteris petit ut illi perscribam iudicium meum de matre Ecclesia Verba ejus ingeniosa satis haec sunt: Een ieder kerck-kint enz. | |
[pagina 293]
| |
Puto sacerdotis alicuius aut sacrificuli instinctu illam scribere, ut me in arenam cum muliere pertrahant. | |
Gedicht van Constanter.Aen den H.r Caspar Barlaeus, Doct.r in medicine, op de vierdaegsche cortse vanden Heer Hooft, Drost van MuijdenGa naar voetnoot1)Barlaee, dienstigh vriend in oorboor en vermaken,Ga naar voetnoot1
Wat lydt ghij aenden Drost? vier dagen, twee aan tweeGa naar voetnoot2
In Storm en handsaem We'er verdeelt? in wel en wee?
Oh, laet u in dat wee ons aller lyden raken,
5[regelnummer]
En heelt het waerde Hoofd, door Woorden, of door Saken;
Door saken van uw' Konst, of woorden uijt der zee
Van uw' hooghwaardicheid. Van 'tvetste Goijer vee
Sult ghij u 't autaer-lamm danck-offerlick sien blaken.
En, dat u beter lust, twee Weêwen, Ick en Ghij,
10[regelnummer]
Wij sullen 't Muijder huijs ter venster uyt gaen werpen;
En ghy sult Tessels penn, ick Annes keeltjen scherpen.Ga naar voetnoot11
Soo sullen wij op 'tslot, Wij, lang ontwijfde Wij,
Wij, weer-gepaerde Wij, Wy, dobbeld Room in vieren,Ga naar voetnoot13
Het vierdaeghs doode vier vier vier-dagen langh vieren.
In 't Henmeer, 2. Decemb. 1644. Constanter. | |
Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 12 Dec. 1644Ga naar voetnoot2).De Tessela item infatuata gryphilis pontificijs coram sermo erit. | |
[pagina 294]
| |
Gedichten van Constanter.Tesselschades vraegh nopende de kerck.
| |
[pagina 295]
| |
Brieven van Tesselschade.Tesselschade aan HooftGa naar voetnoot1).Myn Heer Hooft..... Siet hier metter haest beantwoort u E staetlyck swygen ende ons Vastaerts revelkalGa naar voetnoot2). Jck meen, hy my dees vuyle dranck toe sendt om u E daer mede te genesen, doch t en schaet niet, als t u E maer baet doet. Laghter maer eens om en schudt de korsGa naar voetnoot3) van u lever, het is genoech aen ue vrindinne Tesselschade Roemers.
Adres: Myn Heer || Myn Heer Hooft, drost || van Muyden op de Key || sersgracht || Tot Amsterdam. || port. | |
Tesselschade aan BarlaeusGa naar voetnoot4).Myn Heer. De wyl ick klaer gevoel door u duyster schryven, dat myn Heer den Drost sich qualyck gevoelt, om dat hy u e geen oorloff en wil geeven om ons neef Sammers verlangen te voldoen, soo send ick hier de vaersen, daer ick my schier aen vertilt he[b, o]Ga naar voetnoot5)m dat het myn werck niet en is kerken te stoffen en schoon te maeckenGa naar voetnoot6); doch willighe last en valt niet swaer voor ue vrindinne Tesselschade Roemers.
Adres: Aen Mijn Heer Caspar Barleus || Professor || Tot || Amsterdam. Postscriptum van een brief van Barlaeus aan WicquefortGa naar voetnoot7). Saluta Nobil. Zulechemium, cui scribam crasGa naar voetnoot8), et una mittam bilem quam in ipsum evomuit bona (scilicet) Tessela. | |
[pagina 296]
| |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 17 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).Vide, mi Hugeni, quam feliciter tibi cesserit audacia tua, aut ut mitius loquar, παϱϱησια. Tessela minus aequo animo videtur accepisse responsionem tuam; rotundius enim respondisti me; nec mirum; tuas quippe offensas placabiles puto, meae implacabiles forent. Etiam viduae, prout homines sunt, iras cereas vel plumbeas gerunt. Dant veniam corvis, columbas censura vexant. Non respondet tibi, verum apographum responsi tui ad quaestionem sacram misit ad Satrapam, ut amariore hac potione quartanae suae mederetur. Etenim solitus est Satrapa vomicas pontificias acriore apud illam scalpello pertundere et sale non fatuo refricare. Quare astutissima illa, ut se de duobus ulcisceretur, una fidelia duos parietes non dealbavit, sed denigravit. Mitto quae scripsit SatrapaeGa naar voetnoot2). Ego, nescio quo fato, inter has tabulas salvus enavigo. | |
Uit een brief van Barlaeus aan J. Wicquefort, van 19 Jan. 1645Ga naar voetnoot3).Respondet Tessela ad responsionem Zulechemij, non huic sed HoofdioGa naar voetnoot4); misi responsum ad Zulechemi dominum; vellem te legere. | |
[pagina 297]
| |
Gedicht van Constanter.Aen TesíelschadeGa naar voetnoot1).Mijn' Tong en was noijt veil, mijn' Penne noijt verkocht,
Mijn' Handen noijt in strick van Goud of Diamanten,
Mijn' Vrijheid noijt verslaeft, om met fluweele wantenGa naar voetnoot3
De waerheid aen te gaen, en anders dan ick docht.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ia, Tong, en Penn, en Hand, en Vrijheid zijn verknocht
Aen 't Vorstelick bevel dat onse Vrijheid plantten,
En tegen 't Spaensch geweld sijn weer-geweld dorst kanten,
En Babels (lijdt noch eens mijn' rondheid) vuijl gedrocht.
Maer 't Wereldsche gesagh en gaet niet aen de wortel
10[regelnummer]
Van 't heilighe Gewiss. 'Ten is geen' strydigh' eer.Ga naar voetnoot10
Een eeuwigh' God t'ontsien, en een bescheiden' Heer,
Die lyden kan, en moet wat uyt de Waerheid bortel'.Ga naar voetnoot12
Dus eisch ick V strengh recht; geen' gunste, geen' gena'.
Beroemde, maer, eilaes, beRoomde Tesselscha.
22 Ian. 1645. Constanter. | |
Uit een brief van Wicquefort aan Barlaeus, van 23 Jan. 1645Ga naar voetnoot2)Vidi hodie epistolam et versus Tesselae ad Zulechemium scriptos et simul huius responsionem, quam propediem ad te mittet. | |
Gedicht van Constanter.Ad BarlaeumGa naar voetnoot3Vicimus, et vidui viduis impune lienem
Rasimus, et verum Tessela, blanda, tulit.
| |
[pagina 298]
| |
Sic sapere audendum est; corrumpunt vulnera mites
Chirurgi; cum res exigit, ure, seca.
5[regelnummer]
Vin' tu discere, vis verbo, Barlaee, doceri,
Quâ rigidi tuto conditione sumus?
Quantum Lance bilanx, bipes a pede distat, ab ira
Distamus. Lis est denique, bilis abest.
24 Ian. 1645. Constanter. | |
Uit een brief van Barlaeus aan Wicquefort, van 25 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).Aveo videre, quid Zulechemius responderit Tesselae. Haec labrum mordet et indignanti similis est, mansuetissima licet sit et sine bile. | |
Uit een brief van Huygens aan Barlaeus, van 25 Jan. 1645Ga naar voetnoot2).De Tessela quid sentis? Ut animum superstitiunculis, stilum quotidie pluribus pluribusque tenebris implicat, intricat, involvit. Dictionario ad haec opus esset, quanquam videmus, nunc plura assequi. Rogavi hisce mensibus hybernis ad me excurreret, neque enim Amstelodami aut Mudae conventurus isto vere, prout ingruere rei bellicae tempestatem video. Expecto, quid ab animo tuo impetratura sit. | |
[pagina 299]
| |
Uit een brief van Barlaeus aan Huygens, van 28 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).Cum Tessela commissus es: Egregiam vero laudem, si lactea possit
Tessela constanti succubuisse viro,
Et mater cessisse Patri; expectamus amici
Praemia, quae victa de Babylone feres.
Respondisti apte ad epistolam, sed nondum ad viduae epigramma acre satis et salsum. Non est ἄχολος, quicquid tandem de lite sine bileGa naar voetnoot2) glorieris. Ego extra teli iactum in vestra pugna nolo esse a partibus secundus, ne utrique vapulem; malim ego viduam istam amare innoxie, quam stylo pungere. Duo cum faciunt idem, non est idem; albae gallinae filius es apud Tesselam et a Jove nutritus; uris illam et secas, et illa te, et mutuo palpum obtruditis. Pelias hasta estis uterque; profitemini amicitias, officia et utilitates, quales ex hostibus petunter, et eadem linea caeditis inque vicem praebetis crura sagittisGa naar voetnoot3). Sub mellitis verborum globulis miscetis aconita. Breviter, comoedi estis, et peruncti fecibus oraGa naar voetnoot4); alij estis, alij videmini. | |
[pagina 300]
| |
Uit een brief van Barlaeus van Wicquefort, van 28 Jan. 1645Ga naar voetnoot1).Tessela pungit et meretur pungi) sed allegorice, etiam citra allegoriam. | |
Gedicht van Constanter.Aen Ioffr.w Tesselschade Visscher, met myn' Heilighe daghenGa naar voetnoot2).Komt, Tessel, uyt de Miss en uyt het misverstand.
Ick weet een rechter pad naer het beloofde Land.
Wij sullen onder weegh oock Brood en Wijn genieten,
Maer in ons' eighen maegh. Die maer Brood eten siet, en,Ga naar voetnoot4,5
5[regelnummer]
Wyn drincken, sterckt syn hert niet anders vanden geur
Dan off hij nuchteren voor aen des Backers deur,
Voor aen den kelder stond. Men sal ons niet doen vasten
Als vreemden; maer, als weer en weer genoyde gasten,
Spyt onse vyanden, ter volle maeltyd aen,
10[regelnummer]
Ten vollen beker, dorst en honger doen verslaen.
Wy sullen op de reis oock peisteren en rusten;Ga naar voetnoot11
En houden Heiligh dagh, maer niet in luije lusten.
De rust sal spoedigh zijn, en spoedigher dan 'tgaen,Ga naar voetnoot13
En toe-pad van den wegh; en altijd God voor aen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Altijd de Sterr in 't oogh, niet die de wijzen leidde,
Maer die te Bethlem rees; die uyt den Hemel scheidde
Om blinde reisighers te lichten vanden grondGa naar voetnoot17
Tot daer sij, eewigh licht, voor alle Eewen stond.
Lust u meer tijdverdrijfs in 'treisen? 'tsal Gods woord zijn,
20[regelnummer]
Ons Vaders Testament, dat dien die van geboort' zijn
Syn' echte kinderen met list verduijstert werdt,
Met laster werdt ontleght. Die fackel van ons hert,Ga naar voetnoot22
| |
[pagina 301]
| |
Die Leid-sterr sal ons eerst ons' Vader leeren kennen,
Dan onse Moeder toe, en ons aen haer gewennen,
25[regelnummer]
Maer naeckt en maskerloos, gelyck de waerheid is,
OntRooment en ontPaept. Daer sullen wij 'tgewiss,
'Tontwijffelicke recht van ijeders erfdeel lesen,
En wat ons staet te doen, en wat ons voeght te vreesen,
En waer de wyde poort, en waer de nauwe gaet,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En hoe verr Libanus van Babilonien staet.Ga naar voetnoot30
Vindt ghij daer dan een blad, een woord of eenen tittel,
Een stippeltjen dat maer uw achterdencken kittel'
En naerden Tiber treck' en Siloë schouwen doe;Ga naar voetnoot33
Van nu af segg ick uw myn voll betrouwen toe,
35[regelnummer]
En volgh u voet op voet naer Roomen, de gewijdde,
En late Basel en Geneven op een' zijde.
Vindt ghij daer twijffeligh ijet dat ons noodigh schijn'
En niet van elders licht t'ontduijsteren soude zijn;
Of vindt ghy daer een' wenck daer door u dunck' ons Vader
40[regelnummer]
Syn' Leste will ontdoe, en wijs' ons op yet naderGa naar voetnoot40
By menschen toegedicht, die met ons sterven gaen,Ga naar voetnoot41
En, op het schoonst gesett, niet als voor erven staen.Ga naar voetnoot42
Of vindt ghij daer een woord dat onse Moeder-talen
Voor God ontheilighe, en heet' ons Woorden halen
45[regelnummer]
Uijt Roomens oude puijn en Heidensch overschot,Ga naar voetnoot45
Om daer, en daer alleen, als in een blindling lot,
Ons lofdicht, ons versoeck, ons' danckspraeck in te voeren,
En doen Godt lyden wat gheen' redelicke Boeren
Van ons te lyden staet, een' bedelaer genae
50[regelnummer]
Te hooren eischen die syn selven niet verstae;
Of vindt ghij daer een' spreuck, die ons meer Heiligheden
Dan een' te soecken leer' en eischen van de Leden
De hulpe die het Hoofd alleenigh eischen hoort,
Alleen d'ellendighe belooft heeft op syn woord.
55[regelnummer]
Of vindt ghy daer een' Maeghd daer ijemand oyt voor buckte,
Die oyt haer eenigh Kind sijn eighen' eer ontruckte,
| |
[pagina 302]
| |
Die oyt het Coninghryck des Hemels aen haer nam,
Om dat de Godlickheit door haer ter Aerde quam;Ga naar voetnoot58
Of vindt ghij daer een beeld, van yet dat God mocht heeten,Ga naar voetnoot59 en 60
60[regelnummer]
Van ijet dat niet en mocht, ter Majesteit geseten,
Ter bede van Gods volck, om dwars door hout of steen
Te hooren, en voor God te voeren ons gesteên;
Of vindt ghij daer een' Wett die ons een ander vasten
Dan matigheid beval, en ons de macht toe pastenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Van veertigh daghen spijs onbeering, van een' dagh
Die meer als andere den vleesdagh heeten magh;
Of vindt ghij daer een' less die ons verbie te leven
Van onser handen werck, en een gekloostert leven
Voor deughde-plichten stell', die yeder syn Gewiss
70[regelnummer]
Syn' eighen nood-druft en sijns Broeders schuldigh is;
Of vindt ghy daer een' keur die 't heilighe vereenenGa naar voetnoot71
Van 't echte Bedde-paer de kladde schijn' te leenen
Van onbesneden lust, en maeck mij hoere-kind,
Om dat myns vaders vleesch myns moeders heeft bemint,
75[regelnummer]
En duyde lasterlick uws Salighmakers goedheid,
Om dat een bruylofdmael syn' menschlickheid gevoedt heit;
Om dat hij niet en riep, Bruijd, Bruygom, siet op mij,
'Tis beter dat de mensch op aerden eenigh zij;
Of vindt ghij daer een' vloeck den sweerer toegedreven
80[regelnummer]
Die syn besworen woord, den ketter self gegeven,
Te wederroepen dwing, en Israel verklaegh',
Om dat het Gabaon mijneedeloos verdraegh';Ga naar voetnoot82
Of vindt ghij daer een' schatt van onbevolen Wercken,
Van overtolligh goed, daer uyt de rijcke Kercken
85[regelnummer]
Der armen schuld voldoen, daer door ghij vrij en vlugg
Uw' schouderen ontlast op uwes naesten rugg;
Daer uyt een sondigh mensch afgodelick verdeeleGa naar voetnoot87
Dat uwe ziel verquick' en haere wonden heele,
En vulle soo de maet van Gods verdiensten op,
90[regelnummer]
Die syn gehoorsaemheid vervulden tot den topp;
Of vindt ghy daer een' macht een schuldigh mensch gegevenGa naar voetnoot91
| |
[pagina 303]
| |
Om synen medemensch de boete te vergeven
Die hy God schuldigh is, en seggen, mensch, gaet heen,
Eet visch drij weken langh, ghy hebt genoegh geleen;
95[regelnummer]
Of vindt ghy daer wat Broods met een' getapten BekerGa naar voetnoot95
Die God en mensche zijn, soo levendigh, soo seker,
Soo tegenwoordigh als God inden vleesche was,
Die sich nu sluyten laet' in meer of minder kass,Ga naar voetnoot98
En alle daegh ontdoen, en alle daegh hermaken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
En vinden sonder sien, en voelen sonder raken,
En scheuren sonder breuck, en eten sonder smaeck,
Die hier en zeffens daer, en teecken zij en saeck,
En een vyf woordens God, een God van meel, voor muijsen,Ga naar voetnoot103
Een God die waer ghij wilt moet huijsen en verhuijsen;
105[regelnummer]
En vindt ghy by gevolgh ('tgevolgh is even wiss)
Dat God een' Poort, een wegh, een ware Wijngaerd is;
Of vindt ghy daer een vier dat zielen af kan vaghen,Ga naar voetnoot107
En zenghen uwen Geest, en doen dat Gods verdragen
Niet af en hebb' gedaen; Soo segg en sweer ick hier
110[regelnummer]
'Kwill niet te soecken zijn, 'kwill met u in dat Vier,
'Kwill koken neffens u, tot dat wij gaer gebrouwen,
Als afgebluste Calck, in koeler lucht verkouwen,
En dienen stichtelick ten bouw van 'theiligh werck
Van Scherpenheuvels Cluijs en van Lorrettos Kerck.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Of gaen uw' oogen op, en voelt ghij onderweghen
Vw aengesteken hert ter rechter zij beweghen,
Als of Hij ongesien naer Emaus met ons quaem
Die geern is tusschen tween vergaert in synen naem?
Gebeurden u 'tgeluck, gebeurde mij 'tvermaken
120[regelnummer]
Van uw' mismaeckticheid door mij te sien vermaken!Ga naar voetnoot120
Vermaeckelicke reis die ick soo geeren sagh',
Wat maeckten ick van v een' niewen heil'ghen dagh!
Maer ons gety verloopt, 'tgetij van onse jaren,
| |
[pagina 304]
| |
Wij moeten flux van land, soo ghij meent mé te varen.
125[regelnummer]
Eij! meent het. Siet, ick meen 't, hier is mijn hert en hand;
Komt, Tessel, uijt de Miss en uyt het misverstand.
3 Febr. 1645. Constanter. |
|