Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Opdracht van Bredero's Lucelle.Toe-eygeningh aen de Eerbaare, Kunst-Rijcke Tessel-Scha Roemers DterGa naar voetnoot1)Onder de ghebreken der Redelijcke Schepselen en bevind ick ter Werrelt geen onmenschelijcker, dan de Ondanckbaerheyt. Want dese Beestighe onbekentenisseGa naar voetnoot2) vertoorent menichmael God en de goede Persoonen, waar op de Wijsheyt der vorigher Eeuwen de sulcke wel ten rechte straft en doemt met dit Rijmpje:
Hij is niet waardt dat hy Broot eet,
Die Oude Deuchden licht vergeet.
Nu dan, waarde Joffrouw, om u de gedachtenisse der bewesene goeddaadicheden te toonen, mitzgaders, om my van dese Vloeck en Laster te ontledighen en te vrijen, heb ick langhen tijdt gelegentheyt gesocht, dan doch mijn nydige Fortuyn is soo kaarigh geweest, in my te begiftigen met middelen om u te vergelden de beleefde Jonsten, kunstighe handt-reyckeningen en behulpsaamheyden, datse my niet anders heeft ghelaaten, als dit Bly- en Truer-Spelletje, het welcke by my nuwelinxGa naar voetnoot3) uyt de Fransche Prose in Neder-duytschen Rymeghe- | |
[pagina 4]
| |
stelt, en by de Oudste Kamer van mijn Vaderlijcke Stadt AmstelredamGa naar voetnoot1) gespeelt is. Hoe wel of qualijck dat dit gevoecht en ghevolcht is, laat ick spreken der ghener, wiens Harsenen gesuyvert en rijck van oordeel zijn, en dien, diens harten minst met verwaantheyt en neuswijsheyt zijn beseten. Voor my sal 't loons genoech zijn, so ick maar weynige, en de Verstandige mach behagen, en dat ick soo gheluckich mach werden, dat ghy dese mijne vriendelijcke (maar doch geringe) Vereeringe int goede an-nemen, ende des Gevers vrymoedicheyt ten besten duyden wilt. U selven vry versekert, dat de Grootheyt van mijn Gunst, gheen goede wille om u meerder dienst te doen en mangelt, maar dattet my alleenlijck schort aan vermoghen van bequaamicheyden daar toe noodich. Wilt dan, Minnelijcke Maacht, dit lieve Minne-Spel overstraalen met die blinckende Starren, die inden Hemel van u Voor-hooft staan en tintellen. En gebiedt de Luyt-slagerGa naar voetnoot2) van u lieffelijcke mont, mijn harde woorden wat te maatighen en versachten, soo sal ick u mijn leven lang danck weten. Gelijck ick van harten doe, overmits het u belieft heeft dit selvige Spel met u waardicheydt te vercieren, en de sit-stede met V.E. tegenwoordicheyt te ver-eerlijckenGa naar voetnoot3), ons verleenende een soo aandachtige en nechtigenGa naar voetnoot4) gehoor, dat de beroerelijcke redenen, door yemant beweeglijck uytgesproken, ter nyverer siele inne braken, sulcx dat de weerslach vande wint der droever woorden ten blyen oogen met sulvere Parlen uytborsten. O goedicheyt des Geestes! O krachtich na-bedencken der menschelijcker quellinghen! het medelijen van u Even-naasten trock oogenschynnelijck door Zinnen en Zenen. Wederom by wylen mengde de grillicheyt der boerterijen, dat kostelycke en Koninglijcke Purper, onder 't Leliwitte vel van u Maachdelijcke wanghen. Kort om, het hoogh-draghende ghelaatGa naar voetnoot5) uws volmaakten Aanschijns verwisselde sich na de verscheydenheden der dinghen. O waardige opmerckentheyt! waarlijck ick sie, so lief, daar thien die u ghelijcken, als al de malle pracht der overdwaalscheGa naar voetnoot6) Rijcken. Ick ben vyandt van die onbevoelijckeGa naar voetnoot7) steene Menschen, en van dat houte-volck, die de | |
[pagina 5]
| |
uytnementheden der Schryveren niet en verstaan, en 't uytbeelden der frayicheden dickwils lasteren, om dattet juyst met haar murruwe en misselijcke sinlijckheytGa naar voetnoot1) niet over een en stemt. Maar ghy, ô Eere van onse Stadt! Ghy roem van onse tijdt! sijt van een eerwaardiger Geslacht, en zijt oock met ander voetsel opghequeeckt, niet met Melck noch met Wijn, maar met het schrandere Merrech van u gheestige Vaders Breyn; dies draacht de Somer van u Jeuchdige Jaren nu de waardige vruchten van alle Eerlijcke en prijsselijcke wetenschappen. O vriendinne van Boecken en van goede Letteren, of hier eenige misslagen (door snelheyt of door onvoorsichtigheyt) waren ingheslopen, wilt die met u bescheydenheidtGa naar voetnoot2) verschoonen, wetende dat ick het ghemeene volck ten gevalle, in de houwbollicheydenGa naar voetnoot3), te met eenighe straat-sproockjesGa naar voetnoot4) en woorden heb moeten ghebruycken, want die Lieden meer met de slordichste als met de beste zijn vermaackt. Is hier voor de sindelijckeGa naar voetnoot5) of scharpe berispers niet ghenoegelijx in, 't is my ten minste leet. Ick heb mijn best gedaan, en 't geleyde pat meest nagetreden, doch somtijts uyt vryposticheyt een sprong uyt des Frans-mans wech ghesprongenGa naar voetnoot6), waar aan (dat ick hoop) dat de Nakijckers, Lesers en Hoorders geen mis-noegen hebben sullen. Voorts, waardige Dochter, op het vertrouwen van u Deuchdelijcke goedheyt, heb ick dit mijn Boexsken in uwe gheleyde laten uytgaen, Verhopende dat uwe Naam my een Scherm en Schilt sal verstrecken, om te keeren al de Pylen der bitterder Achterklappers, en dat het selve Spelletje te meer by vrome Vryers en Vrysters sal ghewilt worden. EndelingGa naar voetnoot7), ontfangt dan de slechte Eerstelingen van mijn ongeleerde Rijmerijen met sulcken gunstighen Hart, als sy u uyt grondelijcke Gemoeden werden geoffert van uwen hartswilligen en gheheelen G.A. Bredero. | |
[pagina 6]
| |
Liedjes van Bredero.Liedt.Stemmen: Belle qui m'ave blesse d'un traict, Ce doux etc.Ga naar voetnoot1 O Parl! en puyck der vrouwen!
En bloem van onse tijd!
Twee steden sijn om u in strijd,
Elck wil hier houwen
5[regelnummer]
Den lof van uwe deucht,
Van u vermaertheyt, en u jeught.
2.
Drie en vier Griecksche steden
Die streden oock aldus
Om de eere van Homerus,
10[regelnummer]
Yder had syn reden
Dat hij wiert, bleef en quam.
Soo Hoorn heeft en Amsterdam.Ga naar voetnoot12
3.
Ghij Hoorn meught wel noemen
Als dat ghy hebt gheteeld
15[regelnummer]
Een wel besneden suyver beeld;
Wy sullen hier roemen,
Door 't heele Amstellandt,
Van haer vermaert, verlicht verstandt.
4.
Sappho door u ghedichten,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En vorsen, vol vernuft
Sijn veel verwondert, en versuft.
En door u ghesichte
Ghy blixemt ende gheeft
Het vier daer in mijn ziele leeft.
5.
25[regelnummer]
Wat soete sachte vlammen?
Wat walen van ghemoet?Ga naar voetnoot26
Wat schielijck wandelen van bloet?Ga naar voetnoot27
| |
[pagina 7]
| |
Wat lieffelijck vergrammen
Ontsetten myn ghedaent,
30[regelnummer]
Als ghy my moeten onbewaent?Ga naar voetnoot30
6.
Te swack soo sijn myn sinnen,
Of heb ick te veel stof
Om van u deughd, om van u lof,
En oock om myn minnen
35[regelnummer]
Te uyten met bescheyt,
Soo schort mijn, laes, welsprekentheyt.
7.
Natuur heeft u ghegheven
Het beste dat ick weet;
Wilt ghy niet sijn vernaamd voor wreet?Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Soo neemt, o mijn leven!
Al mijn bittere smert
Uyt mijn verteerd verliefde hart.
't Kan verkeeren. | |
Liedt.Stemme: Ick kan nu niet bedwinghen mijn uytgelaten vreught, enz.Ga naar voetnoot1 Hoe lustigh is 't te spreken
Met verstandighe Lie'n!
Die geen ooghen gebreken,Ga naar voetnoot3
Noch kennis om te sien
5[regelnummer]
Op yder dingh soo sonderling
Als 't mooghlijck kan geschie'n.
2.
Want die gemeene wetten
Van een scherp-sinnigh hooft,
Is, met op merck te lettenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Eer 't toe-stempt, of gelooft
Der boosen vond of loosen mond,
Die 't sot hart licht gelooft.
| |
[pagina 8]
| |
3.
De kloeckaarts onderscheydenGa naar voetnoot13
Het wesen vande schyn;
15[regelnummer]
Geen schaduw kan haar leyden
Van het waarachtigh zyn,
Haar oordeel sift het schilt, het schift,
En schuymtet grof van 't fyn.
4.
Naar een beslepen schrand 'reGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Heb ick alt'sins bespeurt,Ga naar voetnoot20
En, onberoemt, uyt and 're
Een sulcken een gekeurt,
Die mijn gemoed so heel voldoet
Als 't nau van duysent beurt.
5.
25[regelnummer]
Myn Sappho kan stracx mercken
De grontvest, en het wit
Van alle ed'le wercken,
De zenuwen, en 't pit,
En waar de kracht van het gedacht
30[regelnummer]
In rauwe bolster sit.
6.
Haar snelle geest kan dringen
Tot in het ingewant
Van d' alderfynste dingen
Die men op aarden vant,
35[regelnummer]
Of vinden sal 't Sy van wat stal,
Sy kleynstet door 't verstant.Ga naar voetnoot36
7.
O spits-zinnige zinnen!
Geleerd, en op-gevoed
Om zielen t'overwinnen
40[regelnummer]
Van 't alder-klaarste bloed.
Hoe haast naamdy u heerschappy
Over mijn swack gemoed?
8.
U gesicht doet beswymen,
Men sach 't aan mijn geschie'n;
| |
[pagina 9]
| |
45[regelnummer]
Ghy toovert met u rymen
De voor-barighste lie'n,Ga naar voetnoot46
Die ghy versuft als zy 't vernuft
Van u besinningh zien.
9.
Ghy puft de school-geleertheydGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Met u vloeyend gedicht,
Want 't is niet dan verkeertheyd
Dat dwinght, en niet en sticht,
U Poësy of rymery
Is innerlijck verlicht.
10.
55[regelnummer]
Ons vriend'lijck redeneren,
Vol heusheyd, sonder maat,
Dat sal, noch Kan ver keeren,
Het gaat hoe dattet gaat.
Maar siet, dat ghy o Sappho! my
60[regelnummer]
U Phaon niet verlaat.Ga naar voetnoot60
't Kan verkeeren. | |
Klaegh-liedt.Stem: Van d'Engelsche FortuynGa naar voetnoot1 Edele siel verheven, groots en schoon,
Die u cieraet en huysingh stelt te toon,
Voor 't brave volc van ongemeen verstant,
Dat u aenbidt, als Goddin van ons Lant.
2.
5[regelnummer]
Gheluckich, ach! gheluckich zijn de lien,
Die u schoon heyt gestadich moghen sien;
Niet salich slecht, maer heylich was de dach,
Doen ick u geest eerst door syn vensters sach.Ga naar voetnoot8
| |
[pagina 10]
| |
3.
Diens Godlijckheyt heeft my terstond ontroert
10[regelnummer]
En uyt zyn troon myn ziel tot slaaf vervoert,
Ja gansch berooft, daer en bleef niets in mijn
Als d'yle romp of d'uyterlijcken schijn.
4.
Mijn siel-loos lijf dat eerst te voorschijn quam,
In 't Graefrijck groot vermaerde Amsterdam,
15[regelnummer]
Leyt nu gescheept recht voor de schans, en beeft,
Vermits mijn siel so arm in 't Tessel leeft.
5.
Wat ist of elck het schip-rijck Eylandt prijst,
Myn arme sielen wert daer met gespijst
Als slechts met sien; oft nauwelijcx ter noot
20[regelnummer]
Met water brack, en sober daeglijcx broot.
6.
De Vader grijs, den grooten Oceaen,
Komt ongevraecht myn schip aen stucken slaen;
Daer is geen hoop; ick wend' 't wel vande wal,
Maer ick ben, laes! aldaer ick sterven sal.
7.
25[regelnummer]
Een ander lijt schip-breuck van gelt en goet,
Dan ick laet meer, ick laet haer myn gemoedt;
Tijd'lijcke schat daer geef ick weynich nae,
Want siel verlies is wel de grootste scha.
8.
Daer sinck ick del, gebooren is myn tijdt,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ick raack mijn siel, mijn lijf, mijn leven quijt,
Helaes! ick smoor, mijn adem gaet so flauw,
Van anxst en sorgh syn nu mijn hayren grauw.
9.
Ghy Visschers, die de dooden pluyst op 't strant,Ga naar voetnoot33
Vindt ghy mijn lijf geworpen op het landt,
35[regelnummer]
Wascht my van 't sant, en graeft my inden schoot,
In 't Tessel self, de oorsaeck van mijn doot.
10.
Vint ghy mijn rif, of d'uytgebrande asch,
Soo 't yet ghelijckt van dat ick voormaels was,
En brenghdy 't voor niet datelijck by heur,
40[regelnummer]
Soo sal mijn geest staech waaren voor u deur.
| |
[pagina 11]
| |
11.
Goddinnen rijck van 't schreyer hoec en Ty,Ga naar voetnoot41
Verhaelt myn doot aen al de werelt vry,
't Sy waer ghy treckt, het sy met schip of vloot,
Vereert myn lijck ten minsten met een schoot.
12.
45[regelnummer]
Velt-Nymphjens die ten Burrich op de plaetsGa naar voetnoot45
Te samen singht u deuntjens met de Maets,
Ghedenckt myn doot, gedenckt myn groote pijn,
En hoe dat ick verscheyden doch moet syn.
't Kan verkeeren. | |
LiedekenGa naar voetnoot1Stem: Als ick uyt wandelen gae, etc. Goddinne die de naam van 't schip-rijck Eylant voert,Ga naar voetnoot1
Die met geen Tooverkracht Hemel en aart beroert,
Maar die met u ghesicht en Goddelijcke kunst
De grootste man beweegt doet snacken naar u gunst.
2.
5[regelnummer]
De grootheyt van u macht ick noyt soo hooch en hiel,
Als ick de hoocheyt doe van u verheven ziel,
Die op den top des Lofs ten pronck des werelts staat,
Sulcx dat de Zon beschaamt syn ooghen neder slaat.
3.
Als hy eerbiedich u eerwaerdicheyt aenschout,
10[regelnummer]
Hy schimmert en hy staart, en 't ciert syn hooft met goutGa naar voetnoot10
En bromt soo voor u deur, daer hy een lonckje pracht,Ga naar voetnoot11
Waar met dat hy volnoecht voldoet syn groote jacht.Ga naar voetnoot12
4.
Smorgens voor dauw, voor dach, en in den dagheraat,
Wanneer hy opghetoyt uyt syn slaepkamer gaet,
| |
[pagina 12]
| |
15[regelnummer]
Als ghy noch legt en slaapt met al u Huysghesin,
Dan komt den brallert aan door glazen vensters in.Ga naar voetnoot16
5.
Hy kyckt, hy wederkyckt en siet u schoonheyt door,
U silverblancke vel vergult hy met syn gloor;
Ghy voelt de luwte van syn straalen soet en sacht,
20[regelnummer]
En toont hem al het t' gunt hy meest op Aarden acht.
6.
Hij doet al wat hy wil en wat hem best behaaght;
Dan gaat den snoepert deur; hy schent soo menich Maagt,
Maer dat die Vrouwe Man maer steelwys eens insluypt,
Hy vindt gheen Vrouwtje, die hy niet in slaap bekruypt.
7.
25[regelnummer]
De leste reys, Goddin, als hy u wel besach,
Doen ghy in diepe rust en onbekommert lach,
Doen stal hy uyt u Hooft, op 't aardichst dat hy kon,
U ooghen en hy liet voor elcken Ooch een Son.
8.
Soo komet by, Goddin, dat ick en alle lien,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die dese Majesteyt vol Heerlijckheden sien,Ga naar voetnoot30
Door 't blincken van u snel en weesselijck ghesicht,Ga naar voetnoot31
Waar met dat ghy myn siel inwendich noch verlicht.
9.
Dit is myn hooghste vreucht, daer ick my in verbly,
Dat ghy u ooghjens slaet uyt goetheyt eens op my;
Als u ghenade my eens vriendelijck aensiet,
Ick ruylden dat gheluck om al de Werelt niet.
't Kan verkeeren. | |
[pagina 13]
| |
Uit B. Gerbier's Eer ende claght-dicht.Ter eeren van.. Henricus GoltiusGa naar voetnoot1).'t Welck my de streeck mijns vaert doet wenden na deGa naar voetnoot+ Cust,
Waer menigh Lootsman cloeck soeckt synen heyl en rust,
Doet sijn vierigh ghebet, doch schouwt het landt te naecken,
Om in gheen schip-breucks last op 'therde sant te raecken.
't En is gheen schippers cost, maer wel een visschers vreught,
Der Godtheyts schepsel reyn, en spieghel van de Deught,
Waer voor dat CirceGa naar voetnoot2) swijght; had'ick Orpheus snaren,
Soo moght ick haren Naem, en loff alhier verclaren;
Den wil eensdeels voldoet, soo mijn Lier niet en stuyt,
Dees' mijn yv'righe Pen sal zijn Vterpes'Ga naar voetnoot3) fluyt.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
O Nimph der teecken Const, dees' dien ick oversloegh
Van haer Crib' af denck ick u soete veeren droegh
Vol Eele wetenschap die de Deught haer doet leeren
Sal sij dijn staet, haer Naem. en haer gheslacht, vereeren.
Sy mint en viert u hooch; ghy haeckt dat ick haer noem,
En denckt, hoe can een Cust uytsetten mijnen Roem.
De naem van eender Ree en Custe met behaghen
| |
[pagina 14]
| |
Mach een goede Mannin als een Emblema draghen,
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hier vindt ghy Const-Goddin, hoe Tessel u can minnen,
En hoe den Naem haer post; ghy sult oock claer'lijck vinnen,
Dat Anna Tessels t'saem twee Nymphen sijn in 't cort,
In wien den Hemel heeft de Gratien al ghestort.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
| |
Gedicht van Huygens.Aan den Heere Drossart Hooft, ende de Ioff.wen Anna ende Tesselschade Visscher, op 't overlijden van haer' vaderGa naar voetnoot1).De Visscher diemen roemt dat nemmer niet en miste,
Die uyt den Poppen-sinn de Sinne-poppen viste,Ga naar voetnoot2
De Roemer daer Natuer haer schatten jn verschonck,
Daer all dat mondigh was siel-wateren uyt dronck,
5[regelnummer]
Was eindelijck gevoelt, en die Oraclen sweghen,Ga naar voetnoot5
Met als den Tempel bouw ter aerden was gelegen;Ga naar voetnoot6
Wijse Anna sagh bedroeft, schoon' Tessel stond verbaest;
Ach! seyde d'een, dus vroegh! en d'ander, ach! dus haest!Ga naar voetnoot8
Dus jong en Vaderloos! O myn' bestorven dichten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Waer js de Sonne nu die u behoort te lichten?
Waer js 'tbegeerigh oogh dat uwer voeten pass
En altydt vierich volchde, en altydt gierich las?Ga naar voetnoot12
En ghy gepresen Stift, en ghy vernaemde Naelden,Ga naar voetnoot13
En ghy beroemde Pen die myn' gedachten maelden
15[regelnummer]
By tyden op den Doeck, by buyen op 'tgelas,
By beurten op 'tpapier als 't ernst en yver was,
Waer js de blyde handt die lievers niet en raeckte
| |
[pagina 15]
| |
Dan daer van uwer dry yet bleeck, yet blonck, yet blaeckte?Ga naar voetnoot18
Troostloose Weesen-hert, waer js de wyse mondt
20[regelnummer]
Die t'uwer onderwys noyt toe, noyt still en stondt?
Waer is. De voorder klacht wierdt schielyck wedersproken,
De diepst geschapen sucht in synen traen gebroken
Door een bekende Stem, het droeffelyxste woordt
Soo tydelyck gestopt als minnelyck gesmoort.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Der Princen taelman Hooft (die 't Nederlant ter eerenGa naar voetnoot25
Den Koninghen syn' spraeck, den Keyseren doet leeren,
Roept eewen achterwaerts, brenght landen jn syn landt,Ga naar voetnoot27, 28
Sleept steden in syn' Stadt, dwinght scepters jn syn' handt)
Beweeghde dit gekerm. Stelpt die verloren tranen,
30[regelnummer]
O een' en ander Maeght (begon hij te vermanen)Ga naar voetnoot30
Vermeestert uwen rouw. Wat schaet een ancker quyt
Zoo langhe 't schip ter zee noch op een ander rydt?
De Vader die ghy mist belett jck V te derven,
Mijn leven zij voor V in plaetse van sijn sterven,
35[regelnummer]
In 's Werelds drooghe diep, en ongebaeckte sandtGa naar voetnoot35
Belov' ick V myn hulp myn' herssenen, myn' handt.
De daghen myner jeughd en onbevleckte nachten,
In deughden toe gebroght en ernstighe gedachten,
In weten giericheyt sorchvuldichlyck besweet,
40[regelnummer]
In tael en wetenschap geluckelick besteedt,
Bested' jck weer voor V, de langh verleden jaren
Van 's Werelds maecksel aff, en zoo veel holle barenGa naar voetnoot42
Als zedert tot op nu daerover syn gejaeght
En zyn mij niet ontkent, jck hebb' het al doorknaeght,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
En all tot uwer baet, zoo verr' v lust te maeyen
My lust soo goeden grondt van 'tmijne te besaeyen.
Op 'tsluyten van een Sin jn rijmende gedicht
(Hoewel daerin v handt voor niemant niet en swicht)
Verstaen jck ruym mijn deel, en mogelick wat vouden
50[regelnummer]
Wt mijnen koker v by wylen sullen monden,
Wy konnen 't al niet all, de groote Ghever geeft
| |
[pagina 16]
| |
Aen eenen menighmael dat ijeder niet en heeft.
'Twas te gewilder waer om langer aen te prijsen,
Der maeghden blij gelaet begonde te verrijsen,
55[regelnummer]
De droeve Wolck verdween, de Sonne scheen verheucht,
Strack schreyd'er twee van rouw, strack loegh'er 3. van vreught.
O meer als echte knoop geluckelyck gebonden!Ga naar voetnoot57
O drijhoeck vande Deughd van boven aff gesonden!Ga naar voetnoot58
Volmaeckste Sielen-bandt van all die Phoebus siet,
60[regelnummer]
Wat vruchten wachten wy, wat vruchten van v niet?
Geluckich Hooft-Poeet van all die Hollandt baerde
En Hollandt baren sal, O! onder de vermaerde
Vermaerste Sophoelist, waer was 't V mogelyck,Ga naar voetnoot63
'Ten hadde hier geweest, te vinden Ws gelijck?Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ten hadde hier geweest, waer was het V te radenGa naar voetnoot65
Dat swanghere vernuft zoo mildelyck t'ontladen?
Geseghent Suster-paer, der Amstel-nymphen eer
Verarmt den Hemel V, off seghent hij v meer?
Neen, hy ont-oudert v, maer wil v niet ontrieven,
70[regelnummer]
Dus moet ghij t'eener tydt verliesen en verlieven,Ga naar voetnoot70
Dus gheeft hy nemende (dat 's hemellyck gerooft)
Hier zoo verwaerden kop, daer zoo vermaerden Hooft.Ga naar voetnoot72
170 Kal. Ian. 1620Ga naar voetnoot1). Constanter. | |
Sonnet van Hooft.Aen Heere Constan tijn HuighensGa naar voetnoot2).Men voede' Achilles op, met mergh wt Leeuweschoncken,
Dies siedende' oorloghsucht reed door sijn leeden rap.
Van rusten wierdt bij mat, van woelen frisch, en schrap
Stondt hij veel liever dan hij stack in lust versoncken.
5[regelnummer]
Maer Huighens inborst, die voor sogh heeft opgedroncken
| |
[pagina 17]
| |
Der eedle konsten klaer en sinnesujvrend sap,
Vlamt op het eerlijck' fraey. Waer nae sijn vrijerschapGa naar voetnoot7
Wt allen ijver rent, geprickt van heilghe voncken.
Dies luistren nu sijn lujt, sijn stem, sijn streelend dicht,
10[regelnummer]
Nae wetten van die geest op alles afgericht.
Nae dese schickt sich 't pujck zijnre' wtgeleesen zeeden.
Doch dit's maer voorspel. T' hans de welvaert van sijn landt
En vrijgevochten volck, aenstellen wil haer trantGa naar voetnoot13
Op maetslagh eener siel soo vol van rijm en reden.
Jan. 1621. Omnibus IdemGa naar voetnoot1). | |
Sonnet van Tesselschade.Noch op denselven trantGa naar voetnoot2).Hoe wel ick noijt en soock pit wt der Leeuwen schoncken,
Soo voel ick even wel mijn geesten werden rap,Ga naar voetnoot2
Gemoedicht door v Rijm hun krachten stellen schrapGa naar voetnoot3
Om kanten teghen 'tluy dat d'yver hield versoncken
5[regelnummer]
V suijglinck als vermindt lagh overstalligh droncken
In weeldens vette schoot, En sooch het suchtich sapGa naar voetnoot6
Wt Coppers boesem daer de quickxe vrijerschapGa naar voetnoot7
| |
[pagina 18]
| |
Wt blusten met hun vier als water uwe voncken.
Noch hielt ghij d'overhant, dies stel jck v gedicht
10[regelnummer]
Veer boven Helterij ten oorloch affgericht.Ga naar voetnoot10
Die dwingen met gewelt, ghij met beleefde seeden.Ga naar voetnoot11
Moetblasers alle beij vant luckich Nederlant,
Al wat van voeten weet moet dansen nae v TrantGa naar voetnoot13
En wel getroffen galm op sleutel van de Reeden.Ga naar voetnoot14.
| |
Gedicht van Hooft.Een Majeboom.
| |
[pagina 19]
| |
Brief van Hooft.De Majeboom
| |
[pagina 20]
| |
dat hij de PaleyGa naar voetnoot1) ontgaen moghe, ten aensien dat der geesten gewoonte is binnens monds te spreecken. En 't gedenckt mij der geweetenGa naar voetnoot2) te hebben, die de duisterheidt van de DuitsheidGa naar voetnoot3) voor wtspraeck verkooren om te beeter geesten te schijnen. Maer vraeght U.E. hoe ick dus bekent met de geesten koom, dat ick haar praetjens weet nae te vertellen. 'T is dat ick dat geselschap ten naesten bij onder de ooghen gesien heb, door 't gevaer van mijn vrouwGa naar voetnoot4) die nu beter is, God heb lof en U.E.E Me Joffren in sijn heilighe hoede, nevens welcke wensch ende eerbiedighe groetenis jck t'haerwaerts bevele U.E.E. Gans verbonden P.C. Hooft. Van den Huyse te Muyden. XX Junij 1621. | |
Gedicht van Huygens.Muydsche reis.
| |
[pagina 21]
| |
Can jck missen,
Naer het gissen
Uijt het pissenGa naar voetnoot23,24
Van om hoogh;
25[regelnummer]
V voor 'tleste,
V voor 'tbeste,
Groeyich Weste,Ga naar voetnoot27
Roep jck aen,
Leent v laeuheyt,
30[regelnummer]
Dat gheen' graeuheyt
'S hemels blaeuwheyt
Mach beslaen.
Ingevallen
Gheen' van allen
35[regelnummer]
Can bevallen
Myn gebedt;
Valt aen 'tblasen,
Valt aen 'trasen.
Als vier dwasen
40[regelnummer]
Zonder wet.
Al v coelen
Al v croelen,Ga naar voetnoot42
Al v woelen
Over 't Y,
45[regelnummer]
Al v buyen
Voert mij huyenGa naar voetnoot46
't Hooft van Muyen
Niet voorbij.
Hooft beloert mij,
50[regelnummer]
Lust beroert mij
Liefde voert mij
Over Zee,
Zijnder Winden
Die mij bindenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Van mijn vrinden
Een, en twee?
Aeol hoordenGa naar voetnoot57
Dese woorden,
En ontstoordenGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
Sijnen sinn,
Huygens ruste,
Waer 'them luste,
Op de cust, te
Muyen jn.
65[regelnummer]
Maer hij naeckte,
Maer hij raeckte,
Daer hij haeckte,
Niet soo ras,
Hij en leerdeGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Wat de weerde
Van der eerde-
Vreuchden was.
Soete uren
(Ghinck hij truren)Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Mocht ghij durenGa naar voetnoot75
Sonder vaert;Ga naar voetnoot76
Wat begheerdeGa naar voetnoot77-80
Onverseerde,
Overweerde,
80[regelnummer]
Nutten waert!
| |
[pagina 22]
| |
Maer, verblijden,
Ghij sijt lijden,
Nu ghij glijdt, en
Staende gaet,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Can hij leven
Sonder beven
Die beneven
't Sterven staet.
Langh verbeyden,
90[regelnummer]
Schielijck scheyden,
Een van beyden
Waer te swaer,
Waerom gaet ghij,
Waerom laedt ghij,
95[regelnummer]
Waerom slaet ghij
Bey te ghaer?
Moet jck suchten
Nae genuchten,Ga naar voetnoot98
En noch duchten
100[regelnummer]
Daer se sijn,Ga naar voetnoot100
En myn wijnen
Sien verdwijnen
In fenijn, en
Scheyn asijn?
105[regelnummer]
Moet jck haecken
Nae 'tvermaeckenGa naar voetnoot106
En geraecken
Taey daer jn,Ga naar voetnoot108
En 'tgenieten
110[regelnummer]
Zien vergieten
Zien vervlieten
Eer jck 'tvinn?
Meer en conden
Scheydens-wonden
115[regelnummer]
Niet verkonden
Sonder pijn,
Hoe 't begoste,
Suchten coste,
Suchten moste,
120[regelnummer]
'T ende zijn.
Tessel-schaetgie,
Cameraedtgie,
Die dit praetgie
Uyt mijn hert,
125[regelnummer]
En van binnen
Uyt het spinnenGa naar voetnoot126,127
Van mijn sinnen
Hebt ontwert.
Hebt het, hout het,
130[regelnummer]
Sluyt, ontvouwt het,
Siet, aenschouwt het
Als belooft;
Maar, bewooghen
Uyt medooghen,
135[regelnummer]
Zonder d' ooghenGa naar voetnoot135,136
Van v Hooft.
Amsterd. Augto. 1621. Constanter. | |
[pagina 23]
| |
Uit een brief van Huygens aan zijne ouders, uit Londen, van 17 Maart 1622Ga naar voetnoot1)Il y a cy joint un mot pour ces filles à AmsterdamGa naar voetnoot2); qu'on en vueille un peu avoir soing à cause d'une enclose qu'il y a pour le drossart HooftGa naar voetnoot3), touchant certaines sienes affaires qu'il m'avoit recommandées par decà. | |
Brief van Hooft aan Anna RoemersGa naar voetnoot4Me Joffrouw, U E. suster heeft mij eenighe vaerssen gesonden om te beteren. Jck sendse wat ergher weder over danse gecomen waeren. Wat kond jck anders als de toortsen in den oven leggenGa naar voetnoot5), gebeden werdende vande geene die gebieden magh, ende dat wt driederleij naem, als Tesselschae, als Roemers dochter, ende als U E. suster? Een kabel van sulcke drie strengen bindt te vast om sich t'soeck te maecken, al waer'er oock vercleening te haelen met gehoorsaemheidt. Maer een krancke gehoorsaemheidt ist, als zij gebiedt te beteren, en jck verslim. Nochtans salse ergens toe goedt zijn, hoop jck; ten minsten om haer echterGa naar voetnoot6) de moejte te doen spaeren van mij te verghen dat boven mij is. Maer immers hoop jck, dat dese mijne brabbelingenGa naar voetnoot7) geenen dagh sullen sien, ende dat haer wanschaepenheit sal gesmoort worden voor haer doopsel. Want al droegen se eenigh swijmselGa naar voetnoot8) van mij, mij water leedt dats'er den naem afdroeghen. Die wijsheidt beveel jck U E., ende nevens wensching alles | |
[pagina 24]
| |
goeds van Gode, mitsgaeders groete ende hartlijcke gebiedenis, in haer jonste U E. verplichten dienstw,en P.C. Hooft. Van den Hujse te Mujden, den 27en April 1622.
Adres: als boven. | |
Gedicht van Huygens.Aende Ioffrouwen Anna ende Tessel-schade Vischers ende de Heere P.C. Hooft. Drost van Muyden.Ga naar voetnoot1)Van over 't Noorder Nauw, daer Roomen buyten slingherGa naar voetnoot1
'T vervloeckende gedreygh van sijn gelasen vingherGa naar voetnoot2
Voor doove deuren sendt; daer aenden Heyl'gen disGa naar voetnoot3
On-overlichaemt Broodt der Zielen voetsel js,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Besoeckt v dese groet; vereert haer met den opslagh
Van een goetwillich oogh; al waert dat Roemer op sagh,
Getrouwer vrienden-handt en reyckten hy v niet
Dan daer ghij jn dit witt het pennen-spoor af siet.Ga naar voetnoot8
Is v de jnct ontkent, vertwijffelt u de schrijver?Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
'Tjs Huygens die 'tgeswell van lang-vergaerden ijverGa naar voetnoot10
Comt perssen daer hij gist van sijn gedachtenisGa naar voetnoot11,12
Off weynich overschots, off gheen gedacht en js.
Die Huygens, die 't geluck van metgenoot van jaren
Groot, Heins en Cats te zien niet all end all derft parenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Met uwer vrientschaps gunst; die Huygens, die de printGa naar voetnoot15
Van uw drij-waerdicheit affwesende bemindt,Ga naar voetnoot16
Affwesend' bij sich droeght affwesende doet vieren
Door all dat nae de doodt soeckt leven jn LaurierenGa naar voetnoot18
| |
[pagina 25]
| |
Die Huygens die den topp van 'tconstig hoeven-vochtGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Soo menichmael besucht, soo selden heeft besocht,
Soo menichmael den randt van uw' verheven pluymenGa naar voetnoot21,22
Verslaghen heeft staen sien het wolcken-water schuymen,
En mogelijck het vier ontleenen van een sterr,
Wt aller veeren reyck, uyt aller ooghen sperr,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Terwijl gij, worm gelijck, met sijn gewicht verleghen,
Neerlastich, wieckeloos, de diepe slobber-steghenGa naar voetnoot26
Van 's Werelts slijck doorcroop, en bij uw vlijtich hooghGa naar voetnoot27
Niet wist te naerderen als met een spijtich oogh,
Heeft noch vergetelheyt jn gheene van uw' borsten
30[regelnummer]
Het vriendelijcke murw soo dick-diep doen vercorsten
Off 'tvragen naer uw' Vriendts hoe, wat, waer en wanneer,
Verstreckt u noch een vreucht; hij leeft, en, vrij noch meer,
Hij voert een rappe ziel, een onverlemde redenGa naar voetnoot33
In 't onverroest gespan van lemteloose leden;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Besitt sijn volle jeught, en midden jn 'tgedrangh
Van jeughts verdorvenheyt, en midden jn 't gesang
Van menighmalen meer betreckende mallootenGa naar voetnoot37
Dan daer de Grieksche Vos jn 't oor van syn pilootenGa naar voetnoot38
Het stopsel voor bedocht, en selver jn een bastGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Sijn wanckelmoedicheyt ded' steunen op syn mast,
Doet stadigh dat hy doet, streeft stadigh door het stooten
Van Ebb' en Vloets gemoet, en als de minder Booten
Gecabelt metten rugg van die haer vorens gaen
Beslaet als metgesleept een eerlijck achter-aenGa naar voetnoot44 45
45[regelnummer]
Bij 's Vaderlandts pinas, dat aende Teemsche stranden
Drij en twee reysen nu den maenringh sien ontranden,Ga naar voetnoot46
Vijff reys sien vullen heeft, en onverduldich wacht
Op 'teyntelyck en wel ontladen van sijn vracht.
| |
[pagina 26]
| |
O 'sGravesander spits, ô Brielsche boet en baecken,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Wat soeter Aeols kindt zal syn beleefde caeckenGa naar voetnoot50
Ontswellen met dit zeyl, en jn uw Mase-mondt
Doen kiesen op de Ree den ouden ancker-grondt?
O Schevelingher duyn, ô Haeghsche boter-weyen,
O voor en achter-hout, mijn mijrt, mijn lauwer-meyen,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wanneer sal Huygens weêr ontballast van 'tgewicht
Van hooffs-becommeringh, jn uw gewenscht gesicht
Sijn sorgeloos gemoet doen baden jn gepeynsen
Daer van wraeck, van bedroch, van dubbelsin, van veynsen
De smett niet aen en cleeft, maer vré, maer eerbaerheyt,
60[regelnummer]
Maer jock, maer gulden eews herboren slechticheyt?Ga naar voetnoot60
Wanneer sal wederom 'tgerammel van syn snaren
Verdommelt met syn keel tot over Haerlems baren,Ga naar voetnoot62
Tot over 't prachtich Veen, tot voor de blauwe poortGa naar voetnoot63
Van Hollandts Zuyder-diep te Muyden syn gehoort?
65[regelnummer]
Te Muyden, daer hy weet de Meer en min der boden,Ga naar voetnoot65
Het schuymende gevolgh van Wint en Water-goden,
Soo menighmael om herr te luyster syn geweest
Om Floris droeve spoock en Velsens wrevel-geest,Ga naar voetnoot68
Op Amstel-landts thooneel gevoordert en beschrevenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Door Hoofts geleerde cracht, van niews te sien herleven,
Van niews te sien betrapt, belicht, beloont, geslacht,
Den eenen jn syn cuyp, den and 'ren jn sijn gracht.Ga naar voetnoot72
Te Muyen, daer de Gheest van Hoofts gesoghen lessen
Gevatt wordt en gegaert jn suyvre Roemer-flessen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En Anna toebetrouwt, die 'tgeestelijcke nat,
Vermaeghdt, verlieffelyckt, de wereldt over spatt;
Te Muyden, soet vernacht, daer op de dicke dijckenGa naar voetnoot77
Die Goeylandt borghe staen voor 'twijcken en beswijcken
De jongher Visscher-meyt het drijvende gedruys
| |
[pagina 27]
| |
80[regelnummer]
Van menich Amsteldamsch van huys gesonden huysGa naar voetnoot80
Beseghent en bewenscht, en, Vaert wel, vlugge rompen,
Vaert, seyt, gevareloos; van kerven en van pompen
Houd'u den Hemel vrij, en merghen off van daegh
Van 'tschadelijck gevall daer jck den naem of draegh.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Drij zielen, drijmael drij, en noch drij drijmael waerdigh,
Die 't wijs en 'taengenaem, die 'tletter-rijck en 'taerdigh
Te trouwen hebt gebrocht, en selver hand-gemeenGa naar voetnoot87
V drije hebt verwandt met all' end' ijeder een,Ga naar voetnoot88
Dit 's d' opgehoopte som van uws Vriendts t'achterheden;Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Boogh uw medooghen oyt voor ongeveynsde reden,
Buyght, soete Willen, buyght, rept uw rotz-roerens cracht,
Vw steenen slepens const, uw Orpheus-lycke macht;
Hij kneede 'tharde hartt van d'emmer onbewoghenGa naar voetnoot93
Besitters vande siel, en 't onder-aerdts vermoghenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Vermocht gheen weygeringh op 'tsmeecken van syn snaer,
Wat can v hinderen de milder Goden-schaer
Van 't hoogh' en middel-huys naer uwen toon te draeyen,Ga naar voetnoot97
Die 'twinden windaes dwinght, mijn zeyl te doen bewaeyenGa naar voetnoot98
Met een West-achter-in; die 'tWater-werck beleyt,
100[regelnummer]
En al dat boven drijft en al dat onder leydt,
Mijn kielen gae te slaen, mijn ancker-tandt te hechten,
Mijn roer te redderen, mijn baren-baen te slechten;Ga naar voetnoot102
Gheen onversiene golff, gheen onbetrouwich slijckGa naar voetnoot103
Te rollen daer jck vlot, te schuylen daer jck strijck.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Die 't Wapenhuys bestiert, mijn vlagghen te verschoonen,Ga naar voetnoot105
Mijn laecken en mijn touw, Oostende niet te croonenGa naar voetnoot106
Noch met mijn packs gewin, noch met mijn levens buyt,Ga naar voetnoot107
En al om 'tsoet gewelt van uw geleert geluyt?
| |
[pagina 28]
| |
Wat can v hinderen 't vreedsamighe begheeren
100[regelnummer]
Des Britschen Israels tot Hollandts baet te keeren,Ga naar voetnoot110
Tot Hollandts vrienden vré, tot Hollandts haters trots?Ga naar voetnoot111
O murruwt ons dit stael, ô roert ons dese Rots.Ga naar voetnoot112
De Griecksche hoeren-zoon die singhende den steen dwongh,Ga naar voetnoot113
En 'tvrolijcke gebouw van Thebaes muer aen een songh,
115[regelnummer]
Sal eewelijck den lof verdienen van sijn liedt,
Maer boven den laurier van uw' verdiensten niet.
Londini, Id. (15) Maijs 1622. Constanter. | |
Brieven van Huygens.Uit een brief aan zijne ouders, uit Londen, 23 Juni 1622Ga naar voetnoot1)Je m'estonne de ce que je ne reçoy aucune responce de ces poëtes d'AmsterdamGa naar voetnoot2). | |
Aan TesselschadeGa naar voetnoot3).(Een fraai afschrift van Huygens' vers Susanna un jourGa naar voetnoot4), gevolgd door een dito van het vers Sur un brasselet d'ambre blanc de Mad,lc Anne van der NootGa naar voetnoot5), beide met de onderteekening Constanter en het jaartal 1623Ga naar voetnoot6). Daaronder staan de woorden:) Soo Tesseltgien dese beuselingen komt te verwaerdigen met een Copije van haer konstige handt, sij wordt vriendelyck versocht deselve in alle hare tuttelen betuttelijck nae te betuttelenGa naar voetnoot7), al soude sij onse Annetgie te hulp halen. | |
[pagina 29]
| |
Gedicht van Vondel.Slot van ‘Het Lof der Zee-vaert’Ga naar voetnoot1).457[regelnummer]
Ick vind my onder land. Wy sien de Loodsluy naren,Ga naar voetnoot457
Een volck dat kennis heeft aen gronden, wind en baren.
Sy leggen ons aen boord, die wel ervaren maets,
460[regelnummer]
En Tritans van het meyr ons sturen binnen gaets.Ga naar voetnoot460
Wij krygen in 't gesicht den hoogen Burgh van Muyen,
Daer Hoofd der Rymers hoofd met veersen streelt de buyen,
De Nymphen vande Vecht op 't strycken van sijn Veel
Met Glaucus leyd ten dans. Wy sien het Zee-prieel,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
De marckt van Christenrijck, daer weelde in haren zetel,
En trotsgewelfde Beur ten sterren vaer vermetel
Wy naecken Schreyers hoeck, daer lieffelijck en bly
Een Waterlandsche Rey, de Juffertjens van 't IJ,
Met ongehuyfde pruyck, en kletten geestig singen,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En na den toon van sang, en spel hun treden dwingen.
Twee Diertjens inden hoop aenminnig groeten ons:Ga naar voetnoot471
d'Een volght met soet musijck des anders violons,
En hebben toegewijt haer kuysheyd Phoebus suster.
Laet vallen 't ancker, strijck. Hier is de vloed geruster.
475[regelnummer]
Hier gaet noch eb noch ty. Hier hoort-men geen geruys.
Hier open ick mijn reis in 't saligh Roemers huys:Ga naar voetnoot476
Wiens vloer betreden word, wiens dorpel is gesleten
Van Schilders, Kunstenaers, van Sangers, en Poëten.
| |
[pagina 30]
| |
Brief van Hooft aan Anna RoemersGa naar voetnoot1).Me Joffr.e Jck en weet niet oft U E. gaeren besoeck heeft van lieden die koomen de meester maecken Ende nochtans ist mij daerom tegenwoordelijck meest gedaenGa naar voetnoot2). U.E. Susters brief vindende in Italiaensch geschreven, heb jck mij niet konnen onthouden van de berisper te speelen, op hoope van Jooltjen licht diets te maecken, dat men voor verbetert aensien moet, 't geen jck misschien verslimtGa naar voetnoot3) heb. Vande devijs, daer haer E schrijvens op loopt, heb jck niet gerept, om dat wij mondeling deese stoffe gehandelt hadden, en VE., 't zij wt oordeel, 't zij wt genegenheit, 't zij wt heusheidt, de vondt van 't kransvlechten goedt vondt. Wie soude waeghen ijets te hervatten dat in de vierschaer van U E gesuyvert vernuft heeft te recht gestaen, ende sich aen die gerustheidt niet laeten genoeghen? Gelijck jck vrees aldaer ijet te doen verschijnen, alsoo verblijde mij, als 't gevaer over ende de proef gedaen is. Ende oft reden oft hartstoght, die V E hebbe doen oordeelen, en kan niet anders als eere doen aen de geene die 't vonnis voor hem heeft. Gemerkt de roem gebonden is aen V E. wtspraeck, in veughen als 't noodlot aen de woorden Jupyns, daer de Poeet af zeidt: OnwickelijkGa naar voetnoot4) gewight steeckt in sijn woordt beklemt, En 't noodtlot past op al het geene dat hij stemt. Vreesen magh hij dan, die een scherpe rechtsterGa naar voetnoot5) aen V E. vindt; ende jck wel hoopen dien last t'ontgaen, door V E. goede gunste, in de welcke ick mij, ende haer in die van God almaghtigh, bevele, neven hartelijcke groete ende gebiedenis t'haerwaerts van V E Hooghlijck verbonden P.C. Hooft. Van den Hujse te Mujden, den 11en Julij 1621.
Adres: Aen mijn Joffrouwe, || Mijn Joffr.e Anna Roemer || Visschers, bij de Hooftbrug, || tot || Amsterdam || bodeloon. | |
[pagina 31]
| |
Liedjes van Tesselschade.Stem: l'OrangeéGa naar voetnoot1)Hoe crachtigh ick verpyn,
Door de waarheyd of door schyn,
Te smooren met een coude praet
't Geen vierich in mijn hartje slaet.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Het suyent slaapen doet vermaen
't Sluymerich en 't soet.
Een genuchje
Een geduchje,
Een suchje alssem bitter suycker soet.
10[regelnummer]
De Min my leeren wou,
Hoe ick best vergeten sou
Het geen ick niet vergeten cost,
Dat icker staeg om dencken most;
Jae muurt en metst in u gedacht'
15[regelnummer]
En soo ghy enckel wroet,
Om het smertje
Uyt u hertje
Te weeren, seyd hy, dits de beste voet.
Wel luste my de daet
20[regelnummer]
Van het stoocke-viertje quaet,
'k Behielt datick wou royen uyt;
Dit is het aertje vande guyt,
| |
[pagina 32]
| |
Die met slimme, met loose treecken
Dwingelantjes gril
25[regelnummer]
Door sijn crachjes
In gedachjes
Wil woonen, daer men hem niet hebben wil.
Tesselschade R. Visschers. t'Amo mia vitaGa naar voetnoot1).
Mijn Lief, ick min uw. Dus mijn lieve leve seyde,
Mit dat mijn lippen van haer lieve lippe scheyde.
Geen meerder soetigheid ter voren inne quam,
Dan als sy my dat gaf, het geen ick haer ontnam.
5[regelnummer]
Onthout die toontjes, ey! ick bid uw, Cupidootje,
Gy kleyne Sielen-vooght, gy machtigh wonder Goodtje,
En steltse in mijn borst op sulken even maet
Dat daer op pols en mild, hert, longh en lever slaet.
Gebied hier door mijn Siel aen 't Lichaem 't sijn te geven,
10[regelnummer]
En stadigh dat te voen met sulk een lieve leven,
En seggen dan: mijn lief, ik min uw, liefste mijn;
Gy sult altoos, ô lief, mijn lieve leven sijn.
Tesselschade. | |
Request van Constanter.Request aen Anna en Tess. Visschers door nicht S. van Baerle te presenteren, om twee beschreven ruytenGa naar voetnoot2).Suster-paer, groot huysgesin,
Meyssjes, mannelick van sin,
Sijn je hartjes onbewoghe
Teughens mijn versoecks vermoge,
| |
[pagina 33]
| |
5[regelnummer]
Doet wat om de moye Maeght,
Die je dit Rekessje draeght;
Off se sijn van stael egoten,
En uyt klippe-key esproten,Ga naar voetnoot8
Off die soete Vrijer-knippGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Selse buyghe mitter lipp.Ga naar voetnoot10
7o. Septemb. 1623, Hag. Constanter. |
|