Een onwaerdeerlycke vrouw. Brieven en verzen van en aan Maria Tesselschade
(1918)–Maria Tesselschade Roemer Visschersdr– Auteursrecht onbekend
[pagina II]
| |
[pagina III]
| |
Laet niemand sich vermeten, | |
[pagina VII]
| |
Voorbericht.Waarschijnlijk is de verzamelaar van dezen bundel niet de eenige, die zich er dikwijls over heeft verwonderd, dat in de laatste halve eeuw niemand zich ooit geroepen heeft gevoeld, om eens alles bijeen te brengen, wat er van Tesselschade bekend is, en daardoor het beschaafde publiek in de gelegenheid te stellen iets meer te weten van eene der beroemdste Nederlandsche vrouwen, dan thans het geval is. En zeker was hij niet de eenige man van het vak, die een bedenkelijk gezicht zette, telkens wanneer hij iets over Tesselschade moest nazien. Want dan moest men bladeren in de Brieven van Hooft en in de bijlagen, waarin brieven van Barlaeus aan Huygens en aan Wicquefort zijn opgenomen, in het aardige boekje van Van Vloten, Tesselschade Roemers en hare vrienden, in de gedichten van Hooft, Vondel, Huygens en Bredero, in de Epistolae en Poemata van Barlaeus en in verscheidene zeventiende-eeuwsche bloemlezingen. Dan had men rekening te houden met ongedateerde, of verkeerd gedateerde brieven, die uiterst moeilijk op hunne plaats waren te brengen, omdat men geen overzicht had over het geheel, en werd men verwezen naar een groot aantal tijdschriftartikelen, die of spoedig weerlegd bleken te zijn, of op louter fantasie te berusten. Om het beschaafde publiek kennis te doen maken met Tesselschade en tevens den beoefenaar van de geschiedenis onzer letterkunde een kleinen dienst te bewijzen, ziet dit boekje dus het licht. Toen men in het begin der 19de eeuw tot de ontdekking kwam, dat er in onze bijna geheel vergeten zeventiende-eeuwsche letterkunde veel moois was, en tevens begon in te zien, dat letterkundige geschiedenis ook eene wetenschap is, was Tesselschade eene der eersten, die de aandacht trokken van de Nederlandsche geleerden van dien tijd en schreef Mr. J. Scheltema Anna en Maria Tesselschade, de dochters van Roemer Visscher (1808), een aardig boek, in | |
[pagina VIII]
| |
weerwil van vele gebreken. Na hem bleef de studie van Tesselschade jaren lang rusten. Maar in 1851 gaf M.D. de Bruyn, zonder zijn naam, de Gedichten van Anna Visscher en Maria Tesselschade Visscher uit.Ga naar voetnoot1) In 1852 volgde Tesselschade Roemers en hare vrienden door Dr. J. van Vloten, die ook in de vier deelen van P.C. Hoofts Brieven (1855-1857), verscheidene onuitgegeven brieven en gedichten van Tesselschade opnam, en ook door eene nalezing op de Latijnsche brieven van Barlaeus aan Huygens menige bijzonderheid over haar aan het licht bracht. Thans volgde eene periode van tijdschriftartikelen, die aan onze kennis van Tesselschade niets hebben toegevoegd. Dat kan men eveneens zeggen van het werk van een paar vreemdelingen, hoe verdienstelijk overigens ook, van Edmund W. Gosse's A Dutch Poetess of the Seventeenth CenturyGa naar voetnoot2) en Gustave Derudder's dissertatie De Tessela Romeria (Calais, 1898). Aan den Heer J.F.M. Sterck komt de eer toe, de studie van Tesselschade opnieuw aan de orde te hebben gesteld en haar door het publiceeren van vele nieuwe gegevens in tijdschriftartikelen, geschreven in de laatste jaren, heel wat verder te hebben gebracht. Een enkel woord over de wijze, waarop deze bundel wordt uitgegeven. Het boekje geeft meer dan de titel belooft, want niet alleen zijn de gedichten en brieven van en aan Tesselschade hier bijeen gevoegd, maar ook die gedichten en fragmenten van brieven, waarin haar naam wordt genoemd. Alles is naar tijdsorde gerangschikt en veel moeite en zorg aangewend, om wat ongedateerd is, op zijne juiste plaats te brengen; toch was meermalen eene min of meer waarschijnlijke gissing niet te vermijden. Brieven en gedichten, in de laatste jaren naar het handschrift uitgegeven, zijn niet op nieuw gecollationneerd; dat is dus niet geschied met de Gedichten van P.C. Hooft door Dr. F.A. Stoett, met De gedichten van Constantijn Huygens en met de Briefwisseling van Con- | |
[pagina IX]
| |
stantijn Huygens door den ondergeteekende. Alle andere brieven en gedichten, nl. die van Tesselschade zelve, van Hooft, van Barlaeus, enz. zijn opnieuw met het handschrift vergeleken, wanneer dit zich in ééne onzer openbare boekerijen bevindt; is dat niet het geval, zooals bij eenige gedichten van Tesselschade en van Van Baerle, dan is de tekst der eerste uitgave in eene zeventiende-eeuwsche bloemlezing overgenomen. Voor de gedichten van anderen dan de twee zoo even genoemden is de tekst der laatste uitgave gebruikt, dus voor de verzen van Bredero die van De werken van G.A. Bredero, door Dr. J. ten Brink, Dr. H.E. Moltzer, enz., voor die van Vondel de uitgave van Unger.Ga naar voetnoot1) Om het werkje voor iedereen leesbaar te maken, is al het Latijn vertaald en die vertaling aan den oorspronkelijken tekst toegevoegd. Bestond er reeds eene vertaling, zooals dat het geval is met eenige gedichten van Barlaeus door Bilderdijk en A. van der Hoop, dan is zij overgenomen; de andere verzen zijn in proza overgebracht. Om dezelfde reden zijn enkele woordverklaringen aan den tekst toegevoegd, waarbij ik een dankbaar gebruik heb gemaakt van hetgeen anderen op dat gebied gegeven hebben, Ten slotte breng ik een welgemeend woord van dank aan Juffrouw C.E. Bruining, Adjunct-archivaris van Alkmaar, die met onuitputtelijk geduld navorschingen deed naar de leden der familie Crombalgh en naar allen, die in Alkmaar met Tesselschade in aanraking kwamen, en aan den Heer J.F.M. Sterck, die niet alleen de grootste belangstelling heeft getoond voor het tot stand komen van het boek, maar mij ook verschillende nog onbekende bescheiden en aanteekeningen over Tesselschade ter hand heeft gesteld. Huis ter Heide, 15 Maart 1916. J.A. Worp. |
|