| |
| |
| |
Les auteurs ne nous peuvent pas bien dire les mouvemens de l'amour de leurs héros: il faudroit qu'ils fussent héros eux-mêmes.
blaise pascal
Discours sur les passions de l'amour
There are some of us so cowardly that you can't even make heroes of us, not even if you frighten us to death. We know too much, maybe.
henry miller
Tropic of Cancer
Nous sommes tous des lâches, puisque nous acceptons de vivre; mais peut-être sommes nous des héros, parce que nous vivons.
robert margerit
Les Amants
| |
| |
| |
Viktor
Langzaam groeit de wereld. De herinneringen die het verst teruggaan, komen in een lichte kamer terecht. Er staat een witgelakt ledikant met roze en blauwe dekens, er hangen cretonne-gordijnen met figuurtjes van spelende kinderen.
Viktor zit op de grond en speelt met een teddybeer, wang aan wang. Een jaar later zijn de ogen uitgerukt, langzamerhand verdwijnt de wollen boezemvriend onder in de kast tussen ander afgedankt speelgoed. Dan komen de eerste ontdekkingen, houten en ijzeren meccano, forten van lucifersdoosjes gebouwd, boeken met gekleurde illustraties, die in de droom terugkomen, de afbeeldingen gegroeid tot duizelingwekkende afmetingen. Padden en mollen, die donkere gangen graven in tuinen en parken.
De wereld is groter geworden, de kamer maakt deel uit van een huis, keuken en woonkamer beneden, een trap met een kokosloper gaat naar boven. Slaapkamers, een tuintje, een voordeur en andere gelijke huizen in het gelid. De eerste mei hangen overal de vlaggen uit, rood is de kleur van de toekomst, jonge mensen trekken in rijen langs, blauwe korte broeken en rokken dragen ze, ze zingen. ‘Het morgenrood der zege, genoten, kleurt de lucht.’ Vader leest een partijkrant, moeder stopt partijsokken.
| |
| |
Vader werkt voor de gemeente, Viktor ziet hem zelden. Wanneer hij thuis is, de vader, heeft hij vrienden bij zich, kameraden zegt hij. Ze discussiëren of studeren gezamenlijk, Esperanto b.v.
Viktor groeit op, langzaam en dan vlugger, eerst uit de kousen en schoenen, dan uit het ondergoed en de bovenkleren. Dan komen de eerste klassen op school met de juffrouw en het leesplankje. Zijn woonplaats is een deel geworden, de voorstad van de hoofdstad, waar hij zondagsbezoeken aflegt met zijn moeder. De familie keurt hem goed of af, met op- en aanmerkingen. Zomers is hij een maand ziek omdat hij altijd opnieuw gedwongen wordt in de zon te spelen; na een week is hij zo verbrand dat hij het bed moet houden, zijn benen en armen zijn omzwachteld, een gele zalf is op zijn pijnlijke huid vol blaren gesmeerd.
De leesboeken uit zijn vaders boekenkast, in serie-verband uitgegeven, geven hem een roze-rode indruk van de wereld: er is dus een heilstaat, de Sovjet-Unie, terwijl in Amerika de sinaasappelplukkers en de Italiaanse metselaars van honger en ontbering omkomen. De boeren ploegen in de boeken, de natuur verzoent de mens met de mens, machines bouwen een betere toekomst, goudgeel golft het graan. Zwart goud. Blanke duinen. Schoolmeesters en dienstweigeraars, grijze kinderen en in Duitsland slacht men joden.
Ver houdt zijn moeder hem van de relletjes die regelmatig uitbreken tussen de zwarthemden van
| |
| |
het zwarte zand (duivels) en de verschillende rode partijen met hun eendere liederen (bouwers). Hij is een zwakke jongen, Viktor, hij heeft geen vriendjes behalve het achterlijke zoontje van de buren met wie hij uren soebat om de vliegende hollander te berijden, een vierwielige wagen die met hefbomen wordt voortbewogen, de armen voor je uitgestrekt en inhalen, uitstrekken, inhalen.
Voor later heeft hij vele plannen die hij vergeet. Wanneer hij enkele jaren later over straat loopt, wordt hij door een leger vazallen vergezeld: trouwe handlangers die zijn onhoorbare bevelen gehoorzamen en hem beschermen voor de aanvallen van onzichtbare vijanden. Zij gaan voor hem door vuur en water en zij krimpen van schaamte ineen wanneer hij hun hun lafheid verwijt. Als Viktor wakker wordt, kijkt hij allereerst vanuit zijn raam op de straat waar de vrouwen hun matten kloppen. Hij kijkt naar het plantsoen, waar de vijand zich in het struikgewas verscholen houdt. Hij ziet het schijnheilige prikkeldraad dat de kleren scheurt en pijn doet. De vijanden wachten tot hij naar school gaat en achtervolgen hem, zij komen steeds nader, hij moet vlugger lopen, steeds vlugger, tot hij ademloos rent. Soms wendt hij een ziekte voor, hij moet opstaan en eten. Kom, zie je wel, het gaat al beter, en eenmaal op straat altijd de angst dat zij hem zullen inhalen, dat zijn vazallen niet sterk genoeg zijn, zich laten overmeesteren. Altijd de angst dat zij toch eens door het raam naar binnen zullen
| |
| |
komen wanneer hij slaapt, om hem te wurgen of dood te steken.
Koude douches, raadt de dokter aan, en we zullen hem voor zes weken naar een vakantiekolonie sturen, in de bossen. Hij wordt in een teil gezet en zijn moeder stort koud water over hem heen, twee, drie avonden, dan vindt zij het te lastig en houdt ermee op. Drie maanden blijft hij weg, tussen anderen ligt hij in een klein en onbekend bed en huilt onhoorbaar. Het jaar daarop zes weken naar zee, fris in de storm, dat doet een Hollandse jongen goed, hartje winter, de sneeuw ligt hoog tegen de duinen opgewaaid, hij moet spelen, blijft drie maanden weg. Hij huilt niet meer.
Ongelukkig. Afkeer van lever en levertraan, waarvan hij moet overgeven. De aansteller. Voor straf dit, voor straf dat. We zullen je leren. Niet het ouderworden kunnen tegenhouden, later naar bed gaan, meer en meer lezen maar er is niets te lezen... Geen onderscheid meer kennen tussen goed en kwaad, angst en schaamte. Geen veranderingen merkbaar, zijn karakter weigert zich te vormen, de tijd is in afwachting, grote dingen zullen gaan gebeuren. De revolutie komt, hoera, zijn schooljaren brengt hij door in afwachting, zijn ouders trekken zich terug in de partij, de werkloosheid valt over de stad, waarheen zij zijn verhuisd, goedkoper gaan wonen. Op straat praten de mensen opgewonden, hij speelt nu alleen in het donker, voor de ramen zitten zijn ouders, sigaretten glimmen,
| |
| |
theelichtjes branden. Soms klinkt een helle lach vanuit een portiek, kindergeschreeuw van een bovenverdieping. Viktor heeft zich nog verder teruggetrokken, nadat hij voelde dat meisjes om hem lachten. Hij kan niet tegen ze praten, hij weet niet wat er achter hun lachende gezichten verborgen ligt, hij gelooft ook niet in de verhalen van schoolvriendjes. ‘Mijn vader en moeder niet,’ denkt hij verontwaardigd, tot hij zich de geluiden herinnert en hij luistert aandachtig. ‘Mijn vader en moeder ook,’ ontdekt hij wanhopig. Hij ontwijkt ze, durft ze niet meer aan te zien en valt ruw tegen zijn moeder uit. Zij denkt even: ‘Wat heeft die jongen nu weer?’ en gaat verder met partijboodschappen voor het partijhuishouden.
De witgekalkte kamer lijkt een clublokaal met de affiches aan de muur, van jonge mannen die een vlag met onleesbare letters schuin voor zich uit in de hoogte houden, boven een branding van hoofden. We missen de wandkrant met instructies en mededelingen. Bezoek van vrienden 's avonds tussen de houten en rieten stoelen, de stapels pamfletten en oproepen. Omringd door lage kasten met aardewerk en groen, tussen rode gordijnen, praten ze over werkloosheid, economische depressies, de stuiptrekkingen van het kapitaal, de solidariteit van het proletariaat. Frontberichten uit Spanje, speldeprikken op een kaart met vlaggetjes, ‘de reactionaire internationale pers’ argumenteert iemand luid, ‘het imperialistische grootkapitaal’. Er
| |
| |
wordt instemmend geknikt. Ze bekijken de ambulance die naar het front zal vertrekken, langzaam de buurt rondgaat. Thuis zit Viktor bij de porseleinen koffiepot, hij staat op en schenkt de koppen vol. Hij luistert naar de discussies, de kranteberichten op de lippen van de kameraden. Suiker, melk, koek, uit de coöperatieve winkel. Hij loopt rond, zijn vingers branden, een grage straf voor het aanwezigzijn tussen volwassenen. Hij moet luisteren, op de grond met gespreide benen, geen boeken of speelgoed meer, leren, het woord richten tot, lachen met.
Toen hij veertien jaar oud was, brak de oorlog uit en maakte een einde aan de gesprekken over werkloosheid en burgeroorlog; de ambulance was nooit aangekomen. Verloren spaarcenten en collectegelden, de vrienden durfden niet meer langs te komen, of alleen 's avonds laat, geheimzinnig hoor! Zeven maanden later trok de vijand uit het oosten het land binnen en in vijf dagen waren de gevechtshandelingen afgelopen. Medespelers: onbekwame officieren, verwarde soldaten ‘die als helden vochten’, onze jantjes hoezee, een gestoorde berichtgeving over spionnen die als priesters en verpleegsters verkleed per vliegtuig neergelaten werden, een regering die in paniek het land verliet, een gecompromitteerde regering, een hecht en standvastig koningshuis, driewerf hoera.
Viktors ouders wisten wat hun te wachten stond, er hoefden geen boeken meer verbrand te worden.
| |
| |
Toch hadden ze niet verwacht dat de man, Viktors vader, bij het begin van de oorlogshandelingen, de eerste dag al, gearresteerd zou worden en de week daarna aan de vijand overgeleverd. Hij werd weggevoerd en Viktor bleef alleen met zijn moeder achter.
Hij mocht dat jaar uit logeren, zijn moeder was overspannen en moest bij een zuster rusten. Hij werd naar een tante gezonden die met haar dochter, enkele jaren jonger dan Viktor, op het land woonde. In plaats van op het erf, in de zon, met het meisje te spelen, liet hij zich in haar kamer inwijden in de familiegeheimen van haar poppen. Op zolder speelden zij spelletjes waarbij zij niet mochten spreken, dat was de afspraak. Ze durfden geen kik te geven, hij keek haar lang aan met de hand voor de mond en zij begreep zijn staren niet. Samen zaten zij op de schommel, de lijven naar elkaar toegekeerd, en zij schommelden. Hij raakte opgewonden door de op- en neergang, de nabijheid van het meisje en zijn hand op het ruwe touw om de hare geklemd. Hij had haar graag willen zoenen, maar durfde nooit de wens uit te spreken en hij kwam niet tot de daad. Naderhand, aan tafel, zeiden zij nog steeds geen woord, als medeplichtigen wisselden zij soms een enkele blik en hij voelde zich mateloos betrapt en onzegbaar gelukkig.
Hij bleef er niet lang, op een dag stond opeens zijn moeder voor hem. Hij stond op en werd on- | |
| |
stuimig omhelsd, ze huilde en hij huilde mee, met een vreemd gevoel van opluchting. Hij zou het nichtje nooit meer weerzien, hij dacht nog wel eens aan haar zoals je denkt aan een figuur uit een sprookje, dat tegen bedtijd wordt voorgelezen door een oud-oom die zijn bril niet wil opzetten. Een sprookje waarvan de naam alleen al, Doornroosje, Assepoester, Sneeuwwitje, sombere kleuren en beeldschone meisjes oproept in je verbeelding, bergen en rotsen, paleizen en diepe, diepe wouden. Op school stelde Viktor zich de geschiedenis op deze wijze voor, in een ver land werd Floris de Vijfde door de Edelen vermoord. Bij Nieuwpoort sneuvelde hij in een film vol kleuren en bonte klederdrachten, terwijl door zijn aardrijkskundeboekjes slechtgefotografeerde riviertjes stroomden.
In het najaar van 1941 ontving zijn moeder bericht dat haar man overleden was; ze trok donkere kleren aan en huilde de hele middag. Toen Viktor van school kwam, trok ze hem naar zich toe en hij moest meehuilen. Daarop droogde ze haar tranen, streelde hem over het gezicht en zei, nog nasnikkend: ‘Je mag binnenkort wel een scheermes kopen.’
Enkele weken daarna trad de eerste strenge winter in, de brandstoffenvoorziening werd moeilijk, Viktor woonde met zijn moeder in één kamer waar ze ook samen sliepen, in hetzelfde bed.
De luidspreker-propaganda van de vijand onderging Viktor zonder wrevel of verzet, woorden zijn
| |
| |
woorden, hij herkende ze van vroeger. Niemand sprak met hem over politiek, ook niet zijn moeder die sinds de dood van haar man in een schijnwereld leefde. Zij hield Viktor bij zich in warme tederheid, zodat het huiselijk geluk hem als langzaam bloed door hoofd en ledematen kroop. Urenlang zat hij op de vloer bij de kachel en luisterde naar de radiodistributie die van 's morgens vroeg tot sluitingstijd de kamer met geluid-surrogaat voor warmte-vulde. In zijn schoolschriften maakte hij doelloze krabbels, tekeningen van lange, uitgerekte figuren, bommenwerpers en pantserwagens. Hij had boze dromen, die zijn moeder beangstigden, hij woelde in zijn slaap en sprak hardop. Telkens opnieuw trok zij de dekens over hem heen en kon niet in slaap komen wanneer hij bewoog. Zij luisterde gespannen naar zijn ademhaling als zou zijn mond hem verraden, hij kwam weer bloot te liggen en ontwaakte. Hij schoof zich weer tegen haar aan, zij deed alsof zij sliep en hij viel van warmte in slaap.
Hij hing als een enorme vlieg tegen het plafond, hij zag schuin voorover met duizenden ogen naar de vloer, die ver aan de horizon als een steeds golvende lijn op en neer bewoog. Zijn benen waren zo ver onder hem uitgetrokken dat hij ze moest bewegen om gewaar teworden dat het de zijne waren. In dit landschap zonder einde kon hij niet vallen, een duizeling behoedde zijn hoofd voor het verlies van evenwicht zodat hij weer werd leegge- | |
| |
zogen, ontnuchterd, leeggebraakt. Tegen de horizon zag hij miljoenen mieren uit hun gaten kruipen, ze morrelden met papier, takjes, lucifers en bladeren. Ze liepen doelloos rond, woestijnzand stoof langzaam op en verdween tussen de ogen. Viktor wilde meegaan in de storm, steeds onderuitzinken, maar als een opgeprikt insekt bleef hij hangen. Zijn hoofd reisde alleen, zijn armen groeiden achter zijn onderlichaam aan, onbeweeglijk. Het liefderijke lichaam naast hem verschoof en hij schrok wakker van angst en opwinding.
1942: zeventien jaar, de laatste klasse. ‘Ik wil van school af, schoolgaan verveelt me. Ik wil niets meer leren, wat voor zin heeft het nu nog domme dingen van vroeger te onthouden?’ vroeg hij zichzelf af en zei het tegen zijn moeder. Ze gaf hem, als in alles, gelijk. Zij merkte hoe de nachten hem uitputten, maar durfde niet een dokter te raadplegen uit angst dat hij weer naar buiten zou worden gestuurd. Zijzelf bloeide op, werd zo mooi en aantrekkelijk als tijdens de beginjaren van haar huwelijk; de buren die haar eerst links hadden laten liggen, kwamen koffiedrinken en maakten opwindende grapjes. Uren bracht ze voor de spiegel door en schrok op wanneer ze stap van haar zoon op de trap hoorde. Zij voelde zich als op een huwelijksreis, in eigen huis doorgebracht, met de ondervindingen van een verre tocht. Toch was Viktor geen moederszoon die aan zijn moeders rokken hing, zijn ge- | |
| |
dachtenleven was gekerkerd in de oorlogsactualiteit. Hij merkte de opbloei van zijn moeder niet op, haar materiële moeilijkheden ontgingen hem, de halfslaap en zijn droomwereld van onwerkelijkheid stelden onophoudelijk nieuwe eisen. Hij slenterde dagelijks over de markt en sloot zich aan bij een paar buurjongens die op diefstal en inbraak uitgingen; hij stond voor zijn moeder in de rij voor eten en werd op het laatste ogenblik door haar afgelost, waarna hij zich weer uit de voeten maakte.
Hij bleef 's morgens lang op bed liggen wanneer zijn moeder al was opgestaan en de stofzuiger voor zich uit door het huis liet razen. De radio speelde en zij zong aria's mee. Het toestel stond vlak bij het bed, zij verwende hem en bracht hem het ontbijt. Vaak liet zij ook de middagboterham achter wanneer zij uit werken ging, de was doen of schoonhouden. Met aarzelende stem sprak zij op een dag over haar moeilijkheden, nu de familie van haar man geen geld meer zond. ‘Jij bent nu eigenlijk de kostwinner in huis,’ zei ze, ‘nu het geld van je vader op is.’ Viktor zocht dus een bezigheid die geld zou binnenbrengen, zonder te veel moeite. Hij stal nu met de bedoeling er geld op over te houden, maar moest in een gevecht met de buurjongens het onderspit delven, zij stootten hem uit hun gesloten groep en alléén durfde hij niet op pad te gaan. Daarna hielp hij in een drukkerij, waar hij de degelpers leerde bedienen; langzaam vergingen de dagen. De nachten waren als voorheen. Zijn moe- | |
| |
der had ondertussen een ander probleem, waarover zij zich bezorgd maakte: zij was zwanger, de ongesteldheid was uitgebleven en alles wat zij probeerde om er van af te komen, het hielp niet. Zij kon er met Viktor niet over spreken; hij voelde echter, zonder zich rekenschap van een verandering te geven, dat zijn steeds weerkerende dromen (die hij dromen achtte en waarvan hij nauwelijks het verloop besefte) geen uitweg meer waren: zij brachten de werkelijkheid niet nader en de betekenis werd hem hoe langer hoe minder duidelijk. Hij dreef af en voelde dat hij doelloos leefde, hij stond volkomen onverschillig tegenover de dingen, hij zonk weg in een loom en drukkend moeras. Hij kende lichaamsgeuren als vanzelfsprekend, intieme handelingen van het opstaan en zich ter ruste begeven hadden geen geheimen meer voor hem. Toen hij de onderbreking van een regelmatig maandelijks verloop, het bloedend geheim, ging beseffen, lag hij 's nachts
klaarwakker en haalde de spinnewebben uit zijn hersens weg. Tegen haar aan liggend vroeg hij zich af: ‘Wat doe ik eigenlijk?’
Hij liet het begrip en de oplossing niet tot zich doordringen, maar viel onmiddellijk in een diepe, dit keer niet door dromen onderbroken, slaap.
Viktor stond op, een ander mens (zoals men zegt), de vermoeidheid van de laatste tijd was van hem afgevallen. Hij begreep dat er veranderingen op til
| |
| |
waren, zonder zich af te vragen waaruit deze zouden bestaan. Hij at de boterhammen niet op die als gewoonlijk naast de theemuts op een tafeltje bij het bed stonden, hij trok zijn kleren aan en peinsde na over de redenen van zijn veranderde gemoedsgesteldheid. Hij kon zich ook niet herinneren wakker te hebben gelegen; zonder aarzelen ging hij de straat op en sprong op een tram die naar de binnenstad leidde.
Op het ogenblik dat de conducteur zijn kaartje kwam vragen, liep hij naar het voorbalkon en sprong van de tram toen de conducteur de tussendeur opengooide. Hij liep verder, in een uitgestorven straat riep iemand uit een openstaand raam tegen hem: ‘Kijk uit!’ Een razzia, dacht hij, en liep door. Op de volgende straathoek reed een grote groene vrachtwagen weg; bij de ingang van de met zeildoek bespannen laadbak zaten drie of vier soldaten met korte geweren, die zonder zich te bewegen naar hem keken, terwijl de auto zich verwijderde. Hij liep door een buurt zonder bewoners, achter de ramen bewogen de gordijnen al sinds lang niet meer, hier en daar had men het houtwerk van de benedenverdiepingen al gesloopt. Gele borden hadden aan de ingang van de wijk gestaan, die hem in het Duits en het Nederlands waarschuwden voor de besmette atmosfeer: Achtung! Judenviertel!
Bij het grote plein aangekomen, werd juist met veel gekraak een marsplaat opgezet die uit drie of
| |
| |
vier luidsprekers schalde. Hij liep het gehele plein heen en weer, bekeek aandachtig alle winkelruiten: een confectiezaak, een nutteloos reisbureau dat spoorkaartjes verkocht, een ijswinkel, een bank met roerloze gedaantes achter de betraliede loketten, een rijwielzaak. Tenslotte bleef hij staan voor de etalages van een hoekperceel, waar foto's en affiches van vrolijke soldaten, die in keurige uniformen onder een stralende zon marcheerden, lagen uitgestald, tussen boekjes en kranten. Hij liep naar binnen en keek in een halfdonker zaaltje naar een paar korte films. Bij het weggaan nam hij propaganda-brochures en formulieren van een tafel bij de uitgang mee. Hij liet zich weer door zijn voeten leiden, door een zijdeur in een steegje kwam hij een bioscoop binnen waar hij door twee voorstellingen van een oorlogsfilm heenzat, die hem in opwinding bracht. Hij nam twee trams naar huis, met het gegier van de Stuka's nog in de oren, met de korte bevelen die in de U-booten gegeven worden, waarna het dier zich bevallig vooroverbuigt en de diepte inglijdt.
Thuis ging hij op bed liggen en las de brochures, de radio meldde overwinningen, want V is Victorie en Duitsland wint voor Europa op alle fronten. Toen hij zijn moeder de sleutel in het slot hoorde steken, verborg hij de boekjes onder een stapel papieren. Zij was geïrriteerd en sprak bijna niet tegen hem. Tijdens het klaarmaken van het avondeten zat zij op een stoel in de keuken voor zich uit te
| |
| |
staren; zij had die dag overgegeven en klaagde over pijn in haar knieën. Vroeg gingen ze naar bed, hij hield zich muisstil van afgrijzen, een verstikkende golf warmte overspoelde hem en hij viel in slaap.
De volgende dag toen hij wakker werd - zijn moeder was weer vertrokken - voelde hij zich als uitgemergeld; toch kwam hij tot opstaan en ging weer niet naar zijn werk: hij bezocht het adres van de vorige dag en liet zich uitvoerige inlichtingen verschaffen voordat hij zijn handtekening zette. Hem werd meegedeeld dat zijn ouders zouden moeten tekenen, maar toen men zag dat hij aarzelde, gaf men hem een ander formulier: het maakte geen verschil, het hoefde niet. In elk geval zou hij nader horen, en indien hij het verkoos, kon hij zich hier binnen drie dagen vervoegen en tegelijk vertrekken met een konvooi dat naar een opleidingskamp ging. Hij verkoos dit inderdaad, en incasseerde het geld dat men hem gaf. Thuis wachtte hij de hele middag op zijn moeder. Hij verscheurde schriften en papieren en gooide ze in de kachel. Onder het eten liet hij haar weten wat hij gedaan had: ‘Binnen drie dagen ga ik weg, wees niet boos, ik houd het hier niet langer uit.’
Tot zijn verbazing huilde zij niet, zij keek hem als verstomd aan, beroofd van woorden en gevoelens. Toen verstrakte haar gezicht, de mondhoeken trokken omhoog, de ogen werden vochtig en zij barstte in lachen uit. Hij wist niet of hij haar moest
| |
| |
troosten; onhandig stopte hij haar het geld toe dat zij niet scheen op te merken en liep het huis uit.
Zij bracht hem niet weg, het was geen zoon die zij verloor, zij stond in geen enkele verhouding meer tot hem, het was alsof zij voor een andere meer aantrekkelijke minnares had moeten plaatsmaken. Zij luisterde niet naar de raadgevingen die haar zoon haar gaf, knikte afwezig toen hij de beschikkingen uitlegde die hij inzake geld getroffen had. Zij leek opgelucht toen hij eindelijk vertrok, zij deed hem niet uitgeleide maar staarde hem na vanaf de tafel waar zij bleef zitten. Hij draaide zich om en knikte geruststellend.
In het opleidingskamp trok Viktor onmiddellijk het uniform van die jaren aan, hij kreeg onderricht in nauwlettende wetenschappen en nieuwe lessen in oude geschiedenis. Het was alsof hij weer op school terug was, de dagen dat hij voor het eerst trots in lange broek rondstapte; hier echter was geen meisje waarop hij in stilte verliefd kon worden, hier werden al zijn gedachten versneden en zijn leven door anderen geleid. Hij ging op in de kameraadschap en zwoele vriendschappen van zeventienjarigen, de mystieke haat en verering van superieuren en de minachting voor eigen ondergeschiktheid. Hij leefde overigens in volkomen afzondering, hij was ook door zijn dagindeling te uitgeput om zich zorgen te maken over het feit dat zijn moeder zijn wekelijkse, gedrukte briefkaarten
| |
| |
en geldzendingen niet met een enkel woord beantwoordde.
Hij werd in het bureau van de kampcommandant geroepen, voordat zijn opleiding ten einde liep. Stram in de houding luisterde hij naar het nieuws, dat hij als een man moest dragen, zei men hem: ‘Je moeder is in een ziekenhuis aan de gevolgen van een operatie overleden. Er is ons niets naders bekend. Zij is wegens besmettingsgevaar begraven. Wil je drie dagen verlof om zaken te regelen, of niet?’ Hij zei: ‘Neen, mijn commandant,’ en zijn stem klonk onverwachts luid, als een schot in het wilde weg tussen de meubelen, kaarten en papieren gelost.
Zijn opleiding was achter de rug. Hij sliep niet meer, niettegenstaande zijn uitputting. Zijn superieuren hadden de diepe angst voor het onbekende, die nog in hem knaagde, niet kunnen wegvlakken en met vreesachtige ogen ging hij op de lange reis, die op de buitenoefeningen, de parademarsen, scholing en inwijdingsceremoniën volgde. Vaak stond de trein, die hem en zijn kameraden naar het front bracht, urenlang stil. Dan moesten zij, zwetend onder hun zware uitrustingen, schuilen in de kelders van stations of in greppels langs de spoorbaan wanneer vliegtuigen waren gesignaleerd die hoog overvlogen, witte strepen achter zich latend, of soms ook laag langsscherend, gevolgd door het nijdasserig blaffen en kuchen van mitrailleurs en luchtafweergeschut.
| |
| |
De rekruten kregen enkele dagen om uit te rusten, eenmaal op de plaats van bestemming gekomen. Bepaalde routes waren te onveilig geweest, de reis had lang geduurd, met omwegen, onklaargeraakte spoorbanen vermijdend. Zij kregen hun frontuitrusting en zouden binnenkort de vuurdoop ondergaan. Geen doop door onderdompeling, tenzij in de witte klederdracht van de winterse dood, of in het ijzeren harnas van de angst. Het vroor vele graden, in hun lage zware laarzen bewogen de soldaten zich voorzichtig wanneer zij vanuit hun barakken over het gladde terrein liepen, op weg naar de veldkeukens of latrines, nagescholden wanneer zij de deur niet onmiddellijk dichttrokken.
Zij brachten de dagen op bed door, zo ook Viktor, opgeschrikt door de appèls en de maaltijden, wanneer zij zich luidruchtig (hun misbaar gedempt door de diepe sneeuw en het donderen van de kanonnen aan de horizon) met hun gamellen naar de keukens begaven waar de koks in een stoombad van zuur, versgebakken brood en soep als geesten rondwaarden. Na de zware maaltijd rustten de mannen weer uit, sommigen kaartten - en dan braken korte gevechten uit - of rookten op hun bed gezeten uit korte pijpen, bladerden onverschillig door de geïllustreerde tijdschriften die van huis werden gestuurd. Ook schreven ze verveelde, leugenachtige brieven naar hun families, die, naar zij wisten, toch niet intact zouden aankomen: de blauwe vingertoppen van de censuur haalden al- | |
| |
les, behalve de meest oppervlakkige en hitsige gevoelens uit de regels die zij met onbekwame handen aaneenrijden. Heet blakerden de grote kachels in de halfondergrondse barakken, buiten kraakte de Russische winter, die van elke verdwaalde een dode maakte. De eersten vielen al de dag van aankomst, zij stierven aan onherkenbare, ongrijpbare ziektes. Soms sprong een man 's nachts halfontkleed van zijn legerstede, liep naar buiten en verdween in het donker om de volgende dag als zwartbevroren sneeuwpop op een baar weer binnengebracht te worden, tenzij de wolven hem hadden stukgescheurd. Anderen waren minder ongelukkig en liepen al dadelijk tegen een schildwacht op die hen neerschoot nadat zij aan zijn sommaties stil te staan geen gehoor hadden gegeven.
Ook Viktor moest zich vaak aan zijn bed vastklampen, zijn tanden in de dekens zetten, om niet naar buiten gedreven te worden, een donkere dood tegemoet. Dan verviel hij in ijlen, zag zijn geboortestad weer voor zich en liep door de zonbeschenen straten met hun huizen van drie verdiepingen, hun bomen, water, spiegelende winkelruiten en opgewekte mensen. Hij zag ook zijn moeder weer, hij herinnerde zich al haar manieren en gewoontes, altijd bezig het huis schoon te maken of Viktor vragend wat zij nog voor hem kon doen. Of was zij nooit zo helder geweest, deed zij niets voor hem, was zij met haar man verdwenen, tegelijkertijd, al ver voor de oorlog? Hoe had ze eruit gezien? Don- | |
| |
ker, blond, dik, mager, goed of slecht gekleed? Een wederkerende droom ondermijnde hem nog het meest, al zou hij deze nachtmerrie zonder uiterlijke schade overleven. Het was de herinnering aan de tijd dat hij klein was, een onschuldig brok heldhaftigheid, helemaal alleen roverhoofdman en brandweercommandant die de felste branden bluste, mensen redde of doodde, al naar het uitkwam, gruwelijk vrouwen sloeg of teder lief had, acht jaar oud was hij.
Hij bezat een blikken sigarettendoosje vol geldstukken, wekenlang opgespaard geld, gebedeld bij de buren of gestolen uit zijn moeders portemonnaie. Al voor het betreden van het grote, met glas overdekte, withouten gebouw klonk de muziek tot hem door. Zijn hart sloeg over en hij verhaastte zijn passen: militaire marsen en slepende walsmuziek, jazz van Louis Armstrong en zelfs Glenn Millers ‘American Patrol’, maar dateerde die uit het jaar van de machtsovername door de karikatuur van een dictator? Maar wie zag ook ooit Wurlitzers - the name that means music to the millions - en pin-ballmachines in de loopgraven? Het af- en aanlichten van vrouwenborsten en heupen, het verspringen van grote getallen, drie-vier-vijf-honderd-duizend-miljoen punten, steeds meer doden en slachtoffers? Wie richtte ooit juist en met overleg de ballen, verloor het spel, won de vrijheid, gaf zich over aan heidense verveling? Wie sliep met koorts temidden der sterren?
| |
| |
Het is moeilijk ons los te rukken van de werkelijkheid, het spel neemt onze aandacht volkomen in beslag, wij komen tot niets anders meer. Binnen werd Viktor overweldigd door het lawaai van de draaimolens, de gierende spookhuizen en andere vermakelijkheden. Het eerste kleingeld in zijn doosje (tot aan de rand gevuld) was aan entreegeld uitgegeven, hij hield het stevig in zijn handen (zijn korte broek had geen zakken) en hij nam zich voor, eerst de hele zaal te doorlopen en dan pas met overleg te beslissen waaraan hij zijn geld zou uitgeven. Maar nadat hij enkele meters blij en vol spanning de zaal was binnengelopen, zich een weg door de menigte vrolijke mensen banende, stond hij vlak voor de vreemdste machine die hij ooit gezien had. Twee verdiepingen telde het houten gevaarte, dat schudde en schokte. Over loopplanken met leuningen zag hij verontrust gillende meisjes en hun begeleiders met behoedzame passen gaan, stevig moesten ze zich aan de balustrades vasthouden om niet gierend van het lachen omvergegooid te worden. Glijdend bewogen zij dan weer voort en verdwenen in het diepst van de machine. Er ging een steile trap met grote, bewegende treden naar boven. Er was één uitgang die de mensen weer uitspoog, een helper ving hen op wanneer zij weer te voorschijn kwamen, onthutst en nog nagierend. Bij de ingang zat een dikke dame in een klein, vierkant glazen kamertje die hem toelachte, en voor hij het wist, had hij zijn doosje geopend, een kaartje gekocht en
| |
| |
hij werd naar voren geduwd door de mensen achter hem. Hij moest zijn linkerbeen op een blok zetten dat op en neer ging, met de hand greep hij zich aan een leuning vast om met zijn rechterbeen in de lucht te wachten tot een ander blok, dat ook op en neer ging, op een niet gesynchroniseerde wijze, binnen het bereik van zijn voet kwam. Toen hij zijn rechterbeen weer gezet had, zocht zijn linkerbeen weer houvast en zo klom hij, door anderen gestuwd, naar boven, op en neer gaande, toegejuicht door de mensen achter hem die dezelfde beproeving met graagte wilden doorstaan.
Het geluid van de rutschbanen en zweefmolens achter hem verstomde. Zijn bloed ruiste en zelfs dat geluid werd onduidelijker, hij hoorde alleen nog het mechanisch tandenknarsen van de machine waarin hij zat opgesloten en waaruit hij niet meer terug kon. Gillen en lachen van anderen in de ingewanden van het beest gingen hem voor, het kwam ook over hem, de stuipen door de draaiende tunnels, de trappen af die zich tot glijbanen ontpopten, over de schokkende brug. Zo hevig is de herinnering dat Viktor zich op zijn legerstede omgooit en hardop kreunt, zo'n pijn doet het denken.
De schokken worden op dat ogenblik zo hevig, dat het doosje met zilvergeld uit zijn handen wordt gegrepen en het verdwijnt rinkelend in de diepte, ver ver weg in de darmkanalen van de machine. Radeloos, geschokt en misselijk probeert hij zijn verloren gegaan bezit na te zien, het is verdwenen
| |
| |
en hij kijkt neer van de hoge machine op de feestvierende menigte in de lichte ruimte, de reuk van patates frites en suikerwaren trekt in zijn neusgaten, onbereikbaar, tranen schieten in zijn ogen. Hij wordt weer vooruit gedrongen en hij laat zich willoos door de machine mishandelen. Als hij wordt opgevangen bij de geul aan de uitgang huilt hij hardop en trekt aan de arm van de man: ‘Zet het ding, stil, mijn geld is gevallen, het ligt eronder, het is van mij.’
De man lacht meewarig, verwijst hem naar een andere man, de baas, die naar boven kijkt en ongeduldig omkijkt, wanneer Viktor huilend aan zijn arm trekt en zijn verhaal vertelt. ‘Je moet vanavond laat maar terugkomen met je moeder, jongetje. Ik kan nu de machine niet stoppen, met al die mensen.’
Viktor begrijpt het, hij begrijpt alles, hij laat zich doelloos door de menigte meenemen, de man geeft hem nog een bemoedigende klop op de schouder voor hij hem van zich afduwt, maar het geeft geen moed meer, de wereld heeft hem laten zien dat ze van zijn goede gaven niet wilde. Viktor is opeens nutteloos geworden, slachtoffer, hij mag in geen schiettent op de roos schieten, geen noga-zaak wil zijn klandizie, hij kan geen draaimolen bestijgen en in geen enkel autootje klimmen. Hij is nooit terug geweest om zijn geld te halen; hij durfde thuis het verhaal niet te doen. ‘Heb je je geamuseerd?’ - ‘Ja.’
| |
| |
Viktor stond wankelend op, hij voelde zich misselijk. In het donker tastte hij naar zijn grijze, zware jas en zette de gebreide bivakmuts op, die alleen zijn ogen vrijliet, terwijl hij naar de latrine strompelde die naar lysol stonk en waar een ijzige koude heerste. Na te hebben overgegeven, met een misselijke galsmaak nog in de keel, leunde hij voorover tegen de muur met zijn hoofd op zijn armen.
Langzaam, behoedzaam kauwende op zijn tong, krampachtig slikkend, durfde hij de ogen weer te openen en hij zag aan zijn voeten een man gehurkt zitten, die ingespannen zijn behoefte deed. Viktor had de man nooit eerder gezien en de man scheen hem niet op te merken, hoewel hij zijn blikken in de richting van Viktors gezicht hield. Hij had hetzelfde uniform als Viktor aan, dezelfde zware laarzen droeg hij, maar in plaats van een veldmuts of andere reglementaire hoofdbedekking droeg hij een rode papier-maché feesthoed en voor zijn gezicht had hij een lange feestneus gebonden. Hij scheen de koude niet op te merken, neuriede een vrolijk melodietje en sloeg met zijn vingers de maat op de vastgetrapte aarde. Toen de man klaar was, verhelderden zijn trekken, opgelucht en met zwierige gebaren nam hij een roodbonte zakdoek uit zijn zak, veegde er zijn billen mee af en stond op. Hij trok zijn broek over zijn magere benen, stopte de zakdoek terug, zette zijn punthoed recht en herstelde de stand van zijn neus. Daarop liep hij zingend en zwaaiend het hok uit, de koude in. Vik- | |
| |
tor wilde de man tegenhouden, riep hem enkele woorden na, toen hij over zijn verbouwereerdheid heen was, maar vóór hij een vraag kon stellen, zag hij de man in de duisternis al niet meer en de wind die langs de geblakerde en verkoolde bomen joeg, vervaagde elk geluid, behalve het doffe donderen van het front in de verte, waar een nieuw morgenrood zich aankondigde.
Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
Viktors oorlog was een ieders oorlog: een gebed om vrede. ‘Laat mij leven of in leven blijven. Ik zal het leven volgen, zoals het me zal leiden, zonder dat ik hindernissen in de weg zal stellen, zonder voor of tegen, maar laat me leven,’ bad hij tot onbekende goden. Bezweet achteroverliggend, probeerde hij zijn gedachten te verzamelen tijdens een stilte in het gevecht, dat maandenlang duurde en waarin hij werd vermorzeld om nooit meer tot bezinning te komen.
En hij leefde, werd beul en moordenaar, maar leefde. En toen het getij keerde en de glansrijke opmars gestuit werd, nam hij de vlucht, vlugger dan de anderen, niet eerder.
En hij verborg zich als een bedelaar, in de hooi- | |
| |
schuren van boeren en hij stal hun kleren van de waslijn en hij at het voedsel van hun akkers. Als een pauper met maar enkele herinneringen, die van een hinkende verwonde kat die hij had moeten doodschieten. Hij had gezworen nooit meer een wapen aan te raken, liever nog liet hij zich op zijn beurt neerschieten. ‘Geen bloedbad zal mijn bloedbad zijn, geen slachtoffer zal meer vallen door mijn schuld.’
Maar de schuld achtervolgde hem tot in de dromen, vlammenwerpers van koorts en een vrouw met een handgranaat die uit de grond rees en weer viel. Een beeld dat op zijn netvlies stond gegraveerd, zij of ik, maar Viktor wilde leven en het meisje bloedde dood. Langzaam viel ze over haar wapen voorover, binnen enkele seconden sloeg het projectiel haar uiteen. Hij overschreed een grens en moest Frans leren spreken. Hij werd door de maquis gevangen genomen en bracht maanden in de bossen door, met geheugenstoornissen en ijlkoortsen. Een landgenoot hielp hem, maar kon hem nauwelijks aan het spreken krijgen. Nadat hij enigszins was hersteld, gaf hij een naam op en verzweeg zijn verleden. Onder deze naam werd hij na de oorlog weer op straat gezet, onder deze naam verkreeg hij de vrijheid en reispapieren op een prefectuur waar kennissen uit de maquis, die hem voor simpel dwangarbeider hadden aangezien of voor een concentratiekampbewoner die zijn verstand had verloren, het bewind voerden.
| |
| |
Hij leefde verder met Franse papieren, het deerde hem niet of men hem in zijn vaderland dood waande, of vermist. Hij had geen behoefte terug te keren, hij zou een verweerschrift kunnen opstellen, maar verweer waartegen? Zou hij al bij verstek veroordeeld zijn? En nu dan? Leefde hij, of was hij een schijndode?
De vrijheid. De bevrijding. Viktor leerde het land beter kennen, dat Frankrijk wordt genoemd. Hij kwam in Parijs terecht, waar iedereen belandt, die geen havens heeft. Niets vindt plaats dat de aandacht trekt. Een ieder heeft gelijk. Iedereen is alleen. Alles is anders en gelijk. Alles is niets.
De goedkope wijn is hitsig en snelverzadigend, Amerikanen zijn goedgeefs, gemakkelijk te benaderen, slachtoffers van een sob-story, en als het te moeilijk werd, l'auto-stop bracht hem naar het golvende heuvelland met de wijngaarden, waar in de nazomer de druiven werden geplukt onder een verzengende zon, of naar de Rivièra in de zomer waar de hoteleigenaars handen te kort komen, het gemakkelijke leven aan het strand en de weg is altijd eender, vrachtwagens rijden langs verveloze huizen, van elkaar gescheiden door ijzeren hekken en bijtende heggen en honden.
De winters in Parijs zijn ijzig of zacht, zij worden doorgebracht in kleine, slechtverlichte en onverwarmde hotelkamers met roodplavuizen vloeren. Soms geen stromend water. ‘How shocking,’ zeggen de voortvarende Amerikaanse vrouwen, met
| |
| |
Kleenex en een vorstelijke houding op zoek naar viriele echtgenoten, ‘schön’ glimlachen de obscene Scandinaafsen met hun lange blonde haren.
De armelijke en zwoele refugieetjes uit Midden-Europa konden uren voor zich uitstaren in de kleine cafés, zij letten niet op de mannelijke blikken die beantwoord wilden worden. Viktor herkende hen allen, hij zag ook de berekening in de ogen van de Franse vrouwen, die alleen durven te lachen wanneer zij zich juist hebben opgemaakt, een wereld van kunstmatige zintuigen gaat verborgen achter een masker van maquillage. Hij werd stamgast in een grauwe en vormloze wereld, at frites in de achterzaaltjes van kleine Rive gauche restaurants, opgenomen zonder vragen, kleurloos levend van de dag in de nacht.
Soms schoot hij wakker 's nachts, alleen in zijn hotelkamer, rondom hem bliksemden elektrische ladingen van de ontspannen paring door de atmosfeer, vuurwerk voor blinden. Viktor durfde niet de vrouw naast zich te hebben die alle wensen beantwoordt en geen vragen stelt, met haar handen vleit of troost in het donker, de klamme lentenachten of de hete zomer. Hij was niet zijn gedachten getrouw, hij wilde verder, wilde méér. Hij wilde opgejaagd worden en verstoten, veroveren en verliezen kunnen, in tranen uitbarsten of onbegrijpelijk lachen. Wat hij voelde, was leegheid en verveling, zelfs geen tranendal van ellende, maar een wereld waar de mannen geen mannen zijn en vrouwen geen ge- | |
| |
liefden. Het geslacht verstompt en spreekt van koude oorlog, de verschillen in de gebluste organen worden opgeheven, liefde is liefde. We zullen elkaars rollen blijven spelen, en onbewogen blijven als we horen van slachtoffers, hongersnood, vruchtbaarheid.
Viktor herkende de apathie die zich ook van hem had meester gemaakt, overal om zich heen. Vaak goeide ze uit tot geweld en wreedheid, sprak tot hem in de kunst die hij, lopend door smalle straten, niet kon vermijden. Hij herkende de Amerikaanse muziek, die uit de juke-boxes kwam en hij had zijn kennissen zien roken aan slechtgedraaide kif-sigaretten, die hem niet helpen konden. Voor hem geen bedwelmend gehijg en vriendelijk wiegen, hij kon niet glimlachend afwezig zijn; hij zag zijn eigen toestand onhoudbaarder in dan wanneer hij wakker en nuchter was.
Het leven bleef nuchter en elke dag leek op de andere. 's Morgens vroeg kwamen de melkauto's langs en hij stal flessen voor de nog gesloten winkels, iets later stonden de vuilnisbakken buiten en hij vierde zijn nieuwsgierigheid bot: uit te vinden waaruit het uitschot en vuil van de mensen bestond. Ook wist hij uit ervaring in de slaap en wakker een grage prooi te zijn voor alle propaganda, die zijn richting uitkwam, zodat hij een muur tussen zichzelf en het leven had opgetrokken. Alleen de meest primitieve publiciteit bereikte hem, die hem in zijn allereerste behoeften trof: Laat dat be- | |
| |
lachelijke vooroordeel los, margarine is even goed als roomboter, persil wast witter, witte tanden en frisse adem, het bier is weer best. Het opvolgen van deze aanwijzingen was meer dan genoeg om Viktor in de vrije tijd die hij tot zijn beschikking had, bezig te houden. Het was in deze gesteldheid, tijdens de periode die men de koude oorlog noemde, dat hij zich om het adres van een zijner vroegere kameraden tot een bij toeval ontmoete landgenoot wendde. Deze had de wens geuit, het voornemen gekoesterd, na afloop van de oorlog naar Zuid-Amerika te vertrekken, welke ook de uitslag mocht zijn. Hij verkreeg na enige moeite zijn adres, ergens in Argentinië, in de provincie Buenos Aires, en hij schreef een brief in haperend Duits, die hij meermalen herschreef, waarover hij dagenlang zweette alsof zijn toekomst ervan afhing. Wat zijn de gevoelens van iemand die men in meer dan vijf jaar niet heeft gezien, die niet weet dat de brief een flessebrief is en zwaar weegt; is het nog dezelfde persoon of heeft de ander met zijn verleden gebroken? Viktor bleef nog een week met de brief op zak lopen, dichtgeplakt, gefrankeerd, totdat hij eindelijk - even beduimeld en wanhopig als zijn afzender - de weg naar een brievenbus vond.
Voor Viktor bleef elke dag aan de andere gelijk, al was er een nieuw perspectief bijgekomen (‘Ik kan breken wanneer ik wil’) dat de dichtgevroren wereld kon opendooien. De laatste kans zich vrij te kopen, was met de brief op reis gegaan, dit leven is
| |
| |
verraad omdat het gemeenschap is en uit woorden bestaat. Woorden die antwoord verlangen, of wederwoord, de illusie dat waarde aan ze wordt geschonken.
De brief die als antwoord uit Zuid-Amerika kwam, las hij verscheidene malen. ‘Je kunt komen,’ schreef Robert H. ‘Ik kan je wel aan een verblijfsvergunning helpen. In Europa zal binnenkort wel weer gevochten worden en al zijn wij nergens anders meer goed voor dan voor doodgaan en stinken, ik denk dat ook jij er wel uit wilt blijven. Zo heb ik je brief opgevat, maar ik waarschuw je: de eerste tijd zul je moeilijk wennen hier. Ik beheer een grote estancia, gespecialiseerd in het africhten van paarden en betreur Europa niet meer. Kom hierheen en ik maak een gaucho van je! Zelf heb ik hard een vakantie nodig en de eerste tijd kan ik je dus de omgeving laten zien, bovendien heb ik voor twee of drie maanden zaken af te handelen in Buenos Aires. Daarna kunnen we je aan het werk zetten. Ik wacht op spoedig antwoord, dan zetten we de machine in beweging.’
Viktor nam afscheid. Afscheid van een leven, een stad, een werelddeel. Een afscheid voor altijd, zonder wroeging, zonder haat. Hij leende geld links en rechts (over drie dagen zou hij terugbetalen) en kon zich daarop een reis per vliegtuig permitteren. Niemand wist dat zijn afscheid definitief zou zijn, hij had geen plekjes opgezocht voor de laatste keer,
| |
| |
en de weinige bezittingen die hij meenam, overschreden niet het maximumgewicht.
Hij was er zozeer van overtuigd dat het leven niets nieuws meer inhield dat hij zich op de stopplaatsen, 's nachts in Dakar en 's middags in Bélem, in Brazilië, niet van het vliegveld verwijderde. Hij stapte uit de wachtkamers-eetzalen naar buiten, snoof het klimaat op en ging weer aan tafel zitten wachten totdat de stewardess zou komen waarschuwen dat de reis werd vervolgd. De vreemde maaltijden nam hij tot zich alsof hij in een bekend restaurant tussen bekende gezichten zat, achter een bekende schandaalkrant. Pas in Rio de Janeiro waar de reizigers van vliegtuig wisselden en hun een langere wachttijd was toegestaan, liep hij met enkele anderen naar de baai, die dicht bij de vlieghaven lag. Hij zag uit over de oceaan die hem van het werelddeel scheidde dat hij voorgoed achter zich had gelaten. Hij voelde zich ongemakkelijk in zijn Europese kleren en knoopte zijn das los, zijn broek klemde om zijn benen en zwaar wogen hem zijn schoenen. Bezweet en geïrriteerd liep hij alleen terug naar het vliegveld, liep door de ruime hall met boekenkramen, koffiestalletjes en vele loketten. In de eetzaal waren de stoelen te groot en luxueus, hij stond weer van zijn tafel op en ging op het terras staan, van waar hij een uitzicht over het vliegveld had. Voor hem stegen en daalden de vliegtuigen, geüniformeerde ambtenaren en werklieden in witte overalls waren met papieren, lorry's
| |
| |
en benzinewagens aan het werk, de trappen-op-wielen die elk vliegveld met de lucht verbinden, reden af en aan. Hij duizelde van de activiteit en ging in de schaduw, in een ligstoel rusten. Soms opende hij zijn ogen wanneer iemand voorbijliep, hij wachtte tot de luidspreker hem zou oproepen zijn reis te vervolgen.
|
|