Weergaloos
(1968)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 280]
| |
René Daumal: De grote tovenaarEr was eens een machtige tovenaar die in een zolderkamer in de Rue Bouffetard woonde. Hij woonde daar in de vermomming van een kleine oude kantoorbediende, netjes en punktueel, en hij werkte in een filiaal van de Araganais-bank aan de Avenue des Gibelins. Door te zwaaien met een tovertandestoker had hij alle dakpannen in gouden platen kunnen veranderen. Maar dat zou immoreel geweest zijn, want hij geloofde dat het werk de mens mens adelt. En - tot op zekere hoogte - zelfs de vrouw, zou hij er aan toevoegen. Toen zijn tante Ursula, een oude vrekkin, pas geruïneerd door de ineenstorting van de Servisch-Bulgaarse aandelen, bij hem kwam inwonen en van hem eiste dat hij voor haar zou zorgen, had hij haar naar eigen wil in een prachtige jonge prinses kunnen veranderen, of in een geharnaste zwaan voor zijn toverwagen, of in een zacht gekookt eitje, of in een lieveheersbeestje, of in een bus. Maar dat zou gebroken hebben met goede familie-tradities, de ruggegraat van samenleving en moraal. Dus sliep hij op een stro-mat en stond om zes uur op om voor tante Ursula croissants te kopen en koffie te zetten; waarna hij geduldig luisterde naar haar dagelijkse volle laag van klachten: dat de koffie naar soep smaakte, dat er een kakkerlak was meegebakken in een van de croissants, dat hij een onwaardige neef was en onterfd zou worden. ‘Onterfd van wat?’ zou je je kunnen afvragen. Maar hij liet haar maar doorpraten, wetende dat als hij maar wilde... Maar tante Ursula mocht nooit vermoeden dat hij een machtige tovenaar was. Dat zou gedachten aan gewin geboren kunnen doen worden en haar de poorten van het Paradijs voor eeuwig toesluiten. Naderhand zou de grote tovenaar dezes trappen af dalen, soms bijna zijn nek brekend over de moordzuchtig gladde treden. Hij zou zich telkens weer slim glimlachend oprichten, denkende dat als hij het maar wilde zich in een zwaluw kon doen veranderen en op de vleugels van het daglicht vliegen. Maar de buren zouden het kunnen zien, en zo'n wonderbaarlijk gebeuren zou aan de fundamenten zelf van hun eenvoudig maar gezond vertrouwen schudden. Als hij op straat belandde, veegde hij het stof van zijn alpacajas, er voor zorg dragende niet die woorden uit te spreken die het kledingstuk onmiddellijk zouden doen veranderen in een brocaten | |
[pagina 281]
| |
mantel. Zulk een daad zou een sinistere twijfel in de harten van de voorbijgangers hebben opgewekt en hun onschuldig geloof in de onveranderlijkheid van de natuurwetten doen schudden. Hij at zijn ontbijt aan de toonbank van een café, met alleen maar wat namaak-koffie en wat oud brood. Ach, als hij maar wenste... maar teneinde zichzelf tegen te houden van zijn bovennatuurlijke krachten gebruik te maken, sloeg hij snel vijf cognacjes achter elkaar naar binnen. De alcohol, die de uiteinden van zijn magische krachten verdoofde, bracht hem terug tot een heilzame ootmoed en het gevoel dat alle mensen, hijzelf inbegrepen, broeders waren. Als de cassière hem weerstond wanneer hij haar probeerde te zoenen, voorgevende dat het om zijn vieze baard was, vertelde hij zichzelf dat zij geen hart had en niets begreep van de geest der evangeliën. Kwart voor acht zat hij in zijn kantoor, zijn mouwbeschermers om, een pen achter zijn oor, en de krant voor zich uitgespreid. Met slechts een kleine poging tot concentratie zou hij onmiddellijk alles geweten hebben van het heden, het verleden en de toekomst van de hele wereld, maar hij weerhield zich ervan deze gave te gebruiken. Hij bleef de krant lezen om het kontakt met de gewone taal niet te verliezen; het stelde hem in staat met zijns gelijken - in schijn - te kommuniniseren, en hen in de juiste richting te leiden. Om acht uur begon het krassen op papier, en als hij nu en dan een fout maakte was het teneinde de reprimandes van zijn superieuren te rechtvaardigen, die zich anders schuldig zouden maken aan de ernstige zonde valse beschuldigingen te uiten. En zo bleef de hele dag de grote tovenaar, vermomd als een gewone kantoorklerk, zijn taak als gids van de mensheid vervullen. Arme tante Ursula! Toen hij eens tussen de middag huiswaarts keerde en vergeten had wat peterselie te kopen, zou die lieve dame, inplaats van hem met een pan de schedel in te slaan, anders gehandeld hebben als zij werkelijk geweten had wie haar neef was. Maar dan zou ze ook nooit de gelegenheid hebben gehad om uit te vinden in hoeveere kwaadheid een ogenblik van krankzinnigheid is. Als hij maar gewild had... In plaats te sterven, in een ziekenhuis, op een nauwelijks christelijke manier, aan de een of andere onbekende ziekte, niet méér sporen op aarde achterlatend dan een door de motten aangevreten jas aan de kapstok, een oude tandenborstel, | |
[pagina 282]
| |
en wat spottende herinneringen in de ondankbare harten van zijn kollega's, had hij een pasja kunnen zijn, een alchemist, een tovenaar, een nachtegaal, of een Libanese ceder. Maar dat zou tegen de geheime plannen van de Voorzienigheid geweest zijn. Niemand sprak een woord boven zijn graf. Niemand vermoedde wie hij was. En wie weet - misschien hij zelf niet eens. Toch was hij een heel machtig tovenaar.’ | |
Ontwaken en begrijpenRené Daumal (1908-1944), frans-schrijvend dichter en filosoof, vertaalde o.m. uit het Sanskriet, publiceerde met Roger Gilbert-Lecomte het tijdschrift Le Grand Jeu, schreef het ‘récit véridique’ Le Mont Analogue, en publiceerde ‘essais et notes’ onder de titel Chaque fois que l'aube paraît. Wat uitgever Gallimard zegt over de laatste tekst in het eerste deel hiervan ‘dat niemand deze pagina's kan lezen zonder het gevoel te ondergaan dat hem daarmee onbekende perspectieven betreffende zichzelf opengaan’ geldt voor alle schrijvers als René Daumal en Hermann Hesse, om de eersten de besten te noemen, wier handwerk bestaat uit het tot universeel begrip maken van hun eigen vleesgeworden ervaringen, hoe zij deze ook bereikten, via de therapeutische weg, de bevrijdende, zich los-schrij vende (als de surrealisten met hun experimenten), of de hermetische. Psychedelische ervaringen als die van Harry Mulisch Anno Dazumal, het ecologisch bewustzijn van Thomas Merton, en het doorschouwen van de menselijke kultuur in al zijn vormen (wetenschap, kunst en religie - voedende bronnen, onderling verbonden, elkaars informatie en kommunikatie) kunnen noodzakelijke toebereidselen zijn voor alle toekomstige (on) mogelijkheden; het gouden | |
[pagina 283]
| |
slot van het grote gezonde verstand - waar wij langzamerhand rijp voor zijn - omspant ieder mens, die zich kan verliezen.
Daumal: ‘Afgezien van alle sentimentaliteit: de lichamelijke dood is voor de Tibetaan de opperste gelegenheid, aan elke mens gegeven, om te ontwaken en te begrijpen (in het Sanskriet budh, waarvandaan Boeddha). In het Westen geeft men liever morfine aan de stervende. Daar echter juist het tegenovergestelde, hem wordt gelast de slagaderen van de hals toe te drukken, teneinde het bloed naar de hersenen te doen stromen, om hem zo lang mogelijk bij bewustzijn te houden, waarbij hem zeer onaangename en zeer leerzame dingen in het oor geschreeuwd worden, om hem te helpen profijt te trekken van die laatste ervaring in het mensenleven. Waar is de ware kultuur, bij hun of bij ons? Waar is het barbarendom?’ the tibetan book of the dead In Nederland uit voorraad verkrijgbaar o.m. bij Van Heteren en Allert de Lange, Amsterdam en hopelijk elders via de importeur.
In het Nederlands zal binnen afzienbare tijd eveneens verschijnen de bewerking van dit boek door Timothy Leary, Richard Alpert en Ralph Metzner, dat onder de titel ‘The Psychedelic Experience - A Manual Based on The Tibetan of the | |
[pagina 284]
| |
Dead’ in 1964 verschenen is bij de University Press, New Hyde Park, New York, 1964. Zij noteren:
‘De drug is slechts éen komponent van een psychedelische session. Even belangrijk is de mentale en spirituele voorbereiding, zowel voor als tijdens het nemen van het middel. De auteurs zien niet de noodzaak nieuwe mentale en spirituele materialen voor dit gebruik te ontdekken, als de klassieke meditatie-leer zich zeer wel voor dit gebruik leent. Dit speciale handboek gebruikt voor deze voorbereiding materiaal uit het Tibetaanse Dodenboek. De auteurs leveren een belangrijke bijdrage tot de interpretatie van het Tibetaanse Dodenboek; zij tonen aan dat het zich niet tot de doden, maar de levenden richt. De laatste afdeling van het handboek verschaft instrukties voor een eigenlijke psychedelische session, onder adequate waarborgen (safeguards).’
Waarborg voor barbaren. Tibetanen & andere doden. Roerende en ontroerende goederen. Geen strukturen, maar levensprocessen. Het boek van de verandering slaat op elke pagina een lezer open. Het is fortuinlijk verder te gaan. Elke aktie brengt reaktie. Wachter, wat is er van de Nacht? Licht je ankers. Ontdoe je van slechte gewoonten, stuk voor stuk, en als groepering in de samenleving. Help. Hart- en vaatziekten, de nieuwvorming die kanker heet, de luchtvervuiling, de verkeersofferandes, de geindustrialiseerde rattenkoning, de plastic computer, het kapotte speelgoed, onze kolonialisatie per know-how drain, de oorlogspropaganda-machine, de martelingen van de martelaars, de gemartelden. Een uitweg. Natuurlijk is die er! Hoevelen plegen niet zelfmoord, naar de geest of naar het lichaam? En hoevelen geven geen antwoord op ál je vragen? Wie rondstormt in het bewustzijn, kon- | |
[pagina 285]
| |
fronteert alle ekstremiteiten: poorten naar hemel én hel - wees niet bevreesd; Sartre zei al: L'enfer, c'est les autres. De hel, dat zijn de anderen. Nu gaan we de anderen te lijf, voor wie de dagelijkse nachtmerrie normaal is. Nu gaan we de hellevaarders ontkoppelen. Nu schuiven we ze op een zijspoor, waar ze rond kunnen pruttelen in mémoires en pensioenfondsregelingen. Dát is pas revolutie: de aflossing van de wacht,Ga naar margenoot+ die niet deugt. Geen probleem te groot, wij zijn elk van ons Atlas, ons is de aarde: we zullen haar eerbiedig dragen. Op ons geweten. Op onze schouders. In onze handen. En in ons hart. Thuis zijn we nooit, noch hij die zich omringt met bezittingen, noch hij die zijn laatste bezit met zich meedraagt, de nomade is altijd onderweg, belanden doen wij niet in deze regionen - maar we kunnen ons in een oase wanen. Niet in onze waan, niet met onze waan, maar de waan van de buitenwereld weggesloten, achter een onzichtbare spiegel van liefde en begrip. Er wordt veel van je geëist: dat je het niet uitschreeuwt, als je ziet hoe mannen hun vrouwen, en ouders hun kinderen uitdagen op het oorlogspad, dat zij bij gebrek aan beter weten, zelf bewandelen... Je kunt niet altijd tussenbeide komen. Soms kun je een kind niets meer dan een glimlach geven. Het zal zijn leven zelf moeten maken. |