dimensie voor hem levend is en tot zijn levensmilieu behoort. De opdraging zelf is een onbegrensde werking die de bewustwording van de ganse mensheid beinvloedt.’
‘Ik zie een doorbreking in het collectieve bewustzijn naar individueel bewustzijn van de mens.’
‘De mensen worden op het ogenblik naar een randgebied gedreven, een randgebied waar men wil, maar waar men niet kán - men is onmachtig. Je ziet het overal.
De hele wereldsituatie weerspeigelt dat. Het gezag bijvoorbeeld ondergaat een verschuiving.’ ‘Naar onmacht.’ ‘Ten goede, zeker. Het is als het ware de geboortewee voor de bewustzijnsverwijding die op komst is voor de ganse mensheid.’
‘Wij moeten hebben gezag dat zichzelf onderwerpt aan de eisen die God de mens stelt. De gezagsdrager moet zijns broeders hoeder zijn, in de meest ruime zin. Ik zeg dat alles zonder dat ik iemand iets wil verwijten. U voelt wel dat de aangolving van een nieuw evolutiestadium niet te kanaliseren is. De mens is in zijn biologische ontwikkeling genaderd tot een punt waar de geestelijke evolutie kan beginnen onder leiding van God.’
Van der Mijn: ‘U zei zoëven dat de evolutie zo ver was gevorderd dat een geestelijke evolutie nu verwacht mag worden? Komt dat op korte termijn?’
‘Het is al aan de gang; de recalcitrantie tegen de bestaande normen en vormen wijst daarop.
De mensen die zo bezig zijn, voelen uit welke hoek de wind waait, en dat brengt grote beroering.’
‘Wie zijn dat?’
‘De jeugd natuurlijk.’
‘U vindt het verzet tegen de bestaande vormen positief?’
‘Zéér positief! De oude vormen kunnen niet meer dienen. Nog nooit is er zo positief en zo hardnekkig daartegen geageerd. De kinderachtige wijze waarop het geschiedt moeten we daarbij maar over het hoofd zien.’
(Uit een interview met Aad van der Mijn, Het Parool, 19 november 1966)