| |
| |
| |
zondag 19 april 1964 [de vierenvijftigste dag]
Wat aan dit boek voorafging: uiteraard hetzelfde leven, waarvan ik in mijn vorige boeken verslag heb afgelegd: telkens andere milieus, waarin ik mij ophield: mijn jeugdjaren, enige zoon van een postbode en een huisvrouw. Zij scheidden toen ik bijna zes jaar was, over de feiten rond mijn geboorte laat ik m'n moeder spreken in de inleiding tot de dichtbundel Spiegelschrift-gebruikslyriek, die ik opneem in m'n Eerste Gedichten 1948-1964.
Al het werk is even autobiografisch als de andere boekervaringen; de eerste twee Zolang te Water (uit 1955) en Wij Helden (uit 1957) zijn bij hun verschijning in de Literaire Pocketreeks voorzien van een selektie uit de kritieken, verschenen bij de oorspronkelijke uitgave, onder de titels Liefdesverklaringen en Frontbrieven.
Hoogseizoen (uit 1962) is de eerste oppervlakkige kennismaking met wat zo gemakkelijk ‘de zelfkant’ wordt genoemd: alle spelen zij zich af in de gebieden, die de liefde bestrijkt, onder de vele vormen die de liefde kan aannemen, langs de vele dwaalwegen die naar de liefde kunnen leiden.
Het schrijverschap heeft zich wakker aangediend, in de vele gedichten, de andere kleine prozavormen die de journalistiek baart: de tijdschriftbijdragen, de hoofdstukken van niet-gepubliceerde boeken, de anekdotes, sprookjes, artikelen, essays, etc. - niet veel meer kon ik dan noteren, terwijl ik keek en moest herlezen wat ik schreef. Kijk nu zo'n boekje aan. Elk boekje is een boekje.
*
Wie ben ik? Volgens Colin Wilson is ‘de outsider’ de enige, die zich afvraagt, wie hij is. Ik sta liever niet buitenspel, ik speel mee, maar geef toe: door te kiezen voor het schrijven kies ik ook de scheidsrechterrol, ik fluit, geef m'n mening te kennen, leid het spel. Het is een spel, een der kijkdozen waaruit deze wereld is opgebouwd, een realiteit die wijzelf hebben geschapen, een spel van vragen en antwoorden op vragen op antwoorden, en voor wie hij schrijft.
*
| |
| |
Stel jij je de vraag: wie ben ik? Heb je het antwoord gevonden? Of ben je een van diegenen, die zich met de wereld tevreden kunnen stellen, zoals die nu aan je voeten ligt? Waarschijnlijk niet: je had niet tot dusverre meegelezen, mee willende weten, meezoeken naar de antwoorden en de vragen. De nieuwe vragen, de heel praktische: What can I do about it?
Wat kan ik eraan doen?
Ik heb op antwoord gewacht, en ik heb het gekregen - in dit boek kreeg het gestalte: ik bevat het antwoord. Ik zit vol met antwoorden. Ik heb voor iedereen een antwoord, het is me van God direkt gegeven. Ik heb een eigen kontakt.
En ik kan het je al, op dit ogenblik, verraden: het ligt in jezelf besloten. Je brengt het mee, je hebt het met de geboorte meegekregen, je bent het helemaal zelf, het is geen ander - geen hypnose bijvoorbeeld, want je kunt eruit stappen wanneer je maar wilt - die invloed op je uitoefent. Aanvaard geen autoriteit. Het is jezelf.
Je bent het zelf. Gij zijt het. Waar zijt gij?
God vroeg Adam (en hij wist het antwoord niet meer, want Adam was mens): Waar zijt gij?
Je bent Adam zelf, je kreeg geen tweedehands ogen mee bij de geboorte, je hebt zelf leren spreken, het zijn je eigen stembanden, uit jouw keel kwamen de eerste klanken, je weet het nu al, als je het maar te weten wilt komen. Het ligt in de overgave. Het is een moeilijke opgave, na deze eeuwen van verlichting, waarin de Rede tot afgodsbeeld werd verheven, maar waarin ook de wetenschap zich zal weten te vereenzelvigen met het onbekende beminde, onuitsprekelijke en niet te formuleren denken, dat weten en geloven en ervaren binnen ieders bereik plaatst. Ik druk mij niet uit in geldende termen, ik weet van semantiek en heb lak aan semantiek, ik heb het leven lief, ik heb de dood lief, ik heb de mensen lief, ik heb God lief.
Dit is weer een weekend in drukke weken; ik weet weer veel meer, platzak vertrokken om verrijkt terug te komen. Met Jos mee naar Rotterdam, onverwachts doorgereden naar Antwerpen, en terug (deels liftend E 10). Adriaan meldt mij het retour uit Marokko van Simon de Andere, Olvert; al een week lang was G. met dochter Rosalie in dit land terug. ‘Ik kon wel huilen van vreugde.’
| |
| |
Eerste persoon meervoud, heette dat boekje met de zeven Raadzame Gedachten. Gedachten over Dichters, de man die de hoofdletter met zich meedraagt omdat hij Ziet en kan zien, wil zien en hoort te zien, levend van het leven, voedend van je dromen en verlangens, uiting gevend aan je ervaren.
*
Ik ben dit weekend beschaamd in een mens, een mens heeft mij bedrogen. Ik weet niet wat ik hem moet zeggen, als ik hem tegenkom en konfronteer met zijn bedrog. Hij heeft zichzelf bedrogen, hij doet zichzelf tekort; hij kan niet anders dan begrijpen wat hij deed. Hans St., ik ken je sterkte: ‘ze kunnen geen kwaad woord over je zeggen.’
‘Je wordt een echte schrijver, hè, met een echte schrijfmachine’ (die ik al zo'n decennium bezit).
Ja, ik kan schrijven, ook voor jou, en over jou, pas op, alles wat je doet en zegt kan tegen je worden gebruikt; het gebeurt telkens opnieuw.
Woorden zijn de wapenen van mijn liefde.
Ik weet waarom ik kommuniceer, welk kontakt ik zoek, welke banden met de wereld ik wil aanleggen, ik vind het bij de lezer, die het zelf ook kan vinden: er ligt een wereld open, wacht op het woord, het ervaren, leer het beleven, leer de eigen ervaringen zien als redenen tot weten. Blijf vragen en het antwoord zal je in de schoot worden geworpen. Vraag met overgave, vraag om het éne antwoord te weten, om met het antwoord iets te ondernemen, en niet alleen maar de bevestiging van je eigen (waarschijnlijke) gedachten en gevoelens, de eigen onbezonnen bevooroordeelde misschien, de haastige en misschien zo verkeerde gedachte. Je hebt geen Vrije wil.
Ik kan het in zulke eenvoudige woorden zeggen (de woorden blijven schoon):
Verbeter de wereld. Begin bij jezelf. Er is geen eigen wil.
*
Al jaren richt ik het woord. Tot mezelf voornamelijk. Ik heb mezelf leren kennen, dit is een debuut. En wat ik dan nog ben voor de Burgerlijke Stand. Je kunt je eigen gevolgtrekkingen maken, een Nederlander in een Bevolkingsregister (als een bom
| |
| |
valt ben je weg, al is het van papier), een mens op deze wereld, zoals de ogen van wie dit leest toebehoren aan de éne mens die dit leest, nu.
Hij zet zijn ogen open, zijn oren heeft hij gespitst: wat zijn op dit ogenblik de geluiden? Muziek? Een spinnende kat? Geritsel van papier. Pratende stemmen van nader-bestaanden, hogerhand, vergeet niet: ook dit is een stem waarachter ik hoor. Hoor mij horen. Ik, die toebehoor. Ik verhoor. Ik hoor.
In de Raadzame Gedachten (de laatste die schold: dr. Victor E. van V.) kon ik godzijdank te kennen geven, dat ik niemand meer haatte. 4,5,6, - de eerste drie het Parijs van de jaren vijftig, de Vijftigers, de romanaanzetten van Claus' Zwarte keizer. (6) Met Corneille naar de vlooienmarkt, in 1955 de eerste vermelding van marihuana in mijn oeuvre. Het middel, dat mij een doel gaf. Iedereen is vrij in de keuze van zijn woorden. Een woord zonder de ervaring van de betekenis is een leeg woord. ‘Het bestaan van profeten, oude mannen met lange witte baarden, bewijst nog niet het bestaan van God.’ Een Rotterdams gastheer over Martin Buber; hoe kan ik hem vertellen dat ik ook in de stem van Buber mijn God heb ontmoet?
*
Een zonnige middag, Elize en ik, wandelend met Matthias, door deze buurt. Ik wilde weten hoe het huis aan de Bloemgracht 8, waar ik drie jaar woonde, eruitzag vanaf het balkon van het grote studentenhuis van de Anne Frank-stichting, waarvan ik de bouw, op de hoek van de Westermarkt dag in dag uit had kunnen volgen. We bestegen de trappen, we namen een lift, ik klopte op een deur aan de bovenste verdieping (ik klop, onbeschoft, bij iedereen aan - ik heb het spreken geleerd) en we kwamen bij een jongedame terecht, die met haar medebewoners op het brede balkon, langs de gehele verdieping lopend, zat te zonnen. Wij gingen erbij zitten, ik zag in de kamer een plaat liggen van Martin Buber, waarop hij Chassidische legenden vertelde. Mocht ik die horen? Natuurlijk; ik luisterde naar de stem, die een eenvoudige anekdote vertelde (vergeten, graag achterhalen, geen tijd) en het geloof welde opnieuw in mij wakker. Die stem sprak tot mij: ‘Aber wissen sie es auch? Alle sagen es...’
| |
| |
De stem van Michaux: er is meer gezegd dan een sterveling kan bevroeden. Ik ben die sterveling.
*
‘Laat nu de brandweer maar komen, of het luchtleger der toekomst, met gemengde berichten en vals alarm.’ De laatste woor den van de Raadzame Gedachten. In hetzelfde boekje eer ik ook Marcel Polak, wiens brieven ik naderhand in Randstad 5 bijeenbracht. Er gebeurt zoveel: Adriaan leest naast mij het interview dat C.B.V. en ik eens in Gard Sivik hadden met de gestorven Hans van Sweeden en R.D. Open ligt vóór hem het opstel, dat vijf schrijvers (onder wie ik) mochten maken in mei '63 voor het Algemeen Handelsblad, in dezelfde hoeveelheid tijd, tegelijkertijd met ‘duizenden leerlingen van de zesde klassen der gymnasia in ons land’, bij wijze van herexamen.
Ook dit een herexamen. De mij toegestane tijd, de zeventig dagen waarin ik honderduit wil spreken is binnen afzienbare tijd ten einde; ik weet geslaagd te zijn, ik mag met de hakken over de sloot, of verder, òver. Ik kan mijn weg vervolgen.
Als vanmiddag: wij wilden liften van Rotterdam naar Amsterdam, een Engelsman bracht ons tot de kruising Ypenburg bij Rijswijk, waar wij ons opstelden op de weg naar Amsterdam. Wij gaven - na een kwartier - het wachten op, vlak na ons vertrek, nog staande op de middenberm van de vierbaansweg (het is inderdaad, heren, verboden!) stopte een auto van de Rijkspolitie op de plaats, waar wij hadden gestaan; de inzittenden keken toe hoe wij de andere weghelft overstaken.
Reineke durfde niet; er was veel verkeer; ik moest (wilde en kon) haar de hand reiken. Door het talud, en langs een bromfiets-weg kwamen wij in de Taverne Hoornwijck aan, waar wij ons een pannekoek uitstekend lieten smaken, temidden der zondagnamiddagcitroenbessensuikerdrinkers.
Ondertussen zijn Huub en Olvert (vandaag 24) binnengekomen; de vierentwintigjarige beschrijft mij de overgave, het ontmoeten der dingen, die getuigen. Ik ben niet in staat hem te antwoorden: hij beschrijft in zijn woorden mijn ‘gelijkwaardig materiaal’, het is ‘subject-matter’, de trepanatie die de krankzinnige mens scheidt van de allervolmaakste, de spiegel waarin de kijkdoos waarop de verpleegster van het cacaobusje.
| |
| |
Het geeft niet hoe je je vrienden noemt, Larry de Heilige de Ziener; waar Hij gaat, wandelt God. Definieer ‘heilig’ als ‘meest jofel tof en high’, behoor tot de heilige ondergrondse, of zelfs bovengrondse (In Den Hoge), of Robinson-like: ‘in de diepte van ons menselijk bestaan’, alle Legerdesheilszusters horen er bij, alle hoeren en profeten, alle geldwisselaars en zelfs de Farizeeërs, ook de sadhi's die Ginsberg vanuit India sadu's noemt, de bedelmonniken met de heilige high. Hij houdt me een lijfspreuk voor, als ik hem naar aanleiding van een zijner teksten zeg: ‘Bezie het eens als een script: Olivier dubbele punt aanhalingsteken open...’
De lijfspreuk: ‘Humility is one of the pillars of wisdom.’
*
De wonderen, mij overkomen. Ralph & Phil, Mingus, Subud, Appel.
De weg naar het weten, de overgave aan de wil van God, de tien geboden in één vervat: love is the only emotion, en het kennen van Jezus' lijden.
De berg Athos heiligt het bestaan. Iedere gedachte is eeuwigheid. Telt mee als energie.
De mens die zichzelf de eeuwigheid verschaft mijn brave broeder.
De mens aan de mens gelijk, met een andere taak te vervullen. Anderen staren navels, ik schrijf. Omdat ook ik protesteer, levend in een wereld waarin Gods wil niet tot vervulling wordt gebracht, waarin ieder mens niet gelijk is. Ik kijk hem aan, maar mijn weg is de mijne: ik schrijf, ben geen kluizenaar. Hier is het pas, dat ik relax. Breek er eens uit. Ik zal verder uitbreken. En terugkomen.
*
De holier-than-thou mentaliteit, het Ego toegerust voor een reis, die de weg niet meer is - maar een doel in zichzelf. Zijnde de oorzaak van Cr.'s gedrag, dat van Larry zoals ik hem vroeger kende (maar ik heb hem nooit gezien met m'n ogen van nu), van P.K. en bij tijd en wijle ook het mijne.
Niet altijd herken ik een ‘toevallige’ ober als een geheel van psychogene, endogene en exogene faktoren: de mens met de prikkels van binnen en buiten, lichamelijk en geestelijk ge- | |
| |
konstitutioneerd, die zich iedere minuut naderspoedt tot zijn einde. Iedere mens, die ik ontmoet, is op mijn weg gezet, met een reden.
*
Constantin Brancusi in 1950 ontmoet. Ik wist en weet niets van Milarepa. De natuur verbeeld als kunst. Ik ken slechts zijn beeld op het graf van de Cimetière Montparnasse, hoog boven de aarde verheven een omhelzing, boven het voetstuk met de Cyrillische letters, aan de kant van de Boulevard Raspail, bij een zijingang links.
Ik kan het de ogen dicht vinden: een eeuwige omhelzing in steen, van natuur, van kunst, van God: twee kussenden, de armen langs het middel van de ander, nee het is niet figuratief, kubistisch, of abstrakt, het is waar: het is een taal die in de steen spreekt, honderden jaren: twee mensen omhelzen elkaar in de eeuwigheid, en het gras wordt groen en verdort en de bladeren van de bomen zullen vallen en het mos klimt over de steen, die niet zal vervallen; het laatste teken van leven: de menselijke omhelzing.
Ik weet weinig van Brancusi, de oude wijze man die voor ons op een knop drukte en de zwaan Leda of een ander bronzen volmaaktheid liet draaien, majestueus, telkens ander licht op het koperen lichaam, langzaam draaiende. Een kamer vol eindeloze kolonnen. Stof tot in de tempelresten.
Er bestaan profeten met lange witte baarden; het gaat er om: je moet kijken. Soms dragen ze géén baard, zijn ze nìet haveloos gekleed, dragen ze een overhemd-met-das, of zonder kleren aan doorstaan zij de barste koude. Ik spreek van een bestaande werkelijkheid: nog nooit leefde ik zo temidden van grote literatuur, kunst en getuigenissen. Een verslag van m'n leven is er een van m'n lezen, m'n ontmoeten, het schrijven en gebeuren. Ik dank het bestaan dagelijks.
*
De heilige O.B. naast mij zoekt naar lucifers, zoals hij naar zijn God zoekt, zoals de verslaafde het aansteken van een sigaret in zijn hand geen sekonde lang kan uitstellen. ‘Er is geen minuut te verliezen.’
| |
| |
Zij wensen zich van dit leven los te maken en laten zich door hun lusten leiden, door hun onlustgevoelens en hovaardij: ‘Dat heb ik allemaal niet nodig, ik heb in achtenveertig uur niet gegeten, dat soort dingen ben ik gewend geraakt.’
Ik heb hem lief, mijn jonge vriend, maar waarom wijs ik hem altijd op zijn fouten?
Ik verheel het hem niet, ik stel hem tegenover zijn verantwoordelijkheden; het is dwaas te erkennen dat het geld niet een reden zou kunnen zijn van zijn terugkomst in Amsterdam, als alle redenen even ‘heilig’ (‘het was vastgelegd dat ik naar Amsterdam moest komen maar het idee stond me tegen, ik deed alles om niet te hoeven komen’). Ik kan hem ontlokken, want ik lok - o, ik speel zo'n verschrikkelijk verlokkelijk en ondoorgrondelijk spel, als ik materiaal schep dat ik laat leven: verzet tegen het laten-leven.
Leef. Laat je niet leven. Let ook op fouten. Het maken van een fout is kwaad-doen.
Waarom moet ik het kwaad herkennen? Teilhard de Chardin: ‘Het kwaad is op alle niveaus van ons leven aanwezig, het is een alom aanwezige kosmische energie.’
Hoe breng ik de mens op aarde terug? Ook een opgave, naast de overgave. Hoe laat ik hem zien, dat een mens pas mens (zich zelf) kan zijn als hij al zijn verantwoordelijkheden kan dragen, en zijn onmacht beseffen op dezelfde wijze als waarop hij de wereld kan bezien als de oneindig verre ster drie miljard ontelbare lichtjaren ver, waarvan het schijnen ondertussen is opgehouden, de beschavingen die ik hoogstpersoonlijk (‘degeneratieve psychosen’) mocht ondergaan.
Ja, waar ik maar wilde of kon blijven, er was elders, het lag open. Zoeken naar alle kanten. De wijste weg gekozen, de mijne, de wijste partij.
Overblijvers, noemt mijn vriend zichzelf en de zijnen.
Ik hoef niet over te blijven. Ik klamp mij niet vast aan een God die mij heeft uitverkoren, ik ben gelukkig dit leven op deze, mijn, wijze te mogen leiden.
*
Het is een monistische zonde, de grootste - het is geen doodzonde, want God is te groot om (als een mens, antropomorf) te
| |
| |
kunnen liefhebben of haten. J.C. lijdt jouw pijn, hij is er voor jou dwars doorheen gegaan.
Er zijn geen bedrogenen, er zijn slechts bedriegers. De bedrogenen worden een ervaring rijker, en ervaringen zijn het enig onroerende goed dat de mens vanaf zijn geboorte heeft meegekregen; de bedrieger is bovenal voor zichzelf een bedrieger.
Hij zal zichzelf kunnen vrijpleiten bij anderen, voor zichzelf blijft hij een bedrieger. Zoals ik een dier blijf, wanneer ik een rol prikkeldraad voor Armando steel, al zoek ik onmiddellijk naar lamlendige verzachtende omstandigheden.
Ik moet wennen aan zijn aanwezigheid; zoveel wil O. ineens vertellen, dat ik niet meer tot schrijven kom - deze vierenvijftigste nacht - terwijl juist zijn aanwezigheid mij zo aktiveert, omdat ik zie dat ik mij ook tot hem moet richten.
‘Ik heb het idee dat ik vanavond nog iets van je moet leren,’ hij is een wijle later van mening veranderd. Ik leer. Hij leert. Wij leren.
Wie ben ik? Dat ik oordeel? Voor hem is de wereld zonde, want het is de wereld die hem de zonde doet kennen. Voor mij is zonde (en je zult me het woord bijna nooit zien gebruiken): bewust toegeven aan negatieve energie.
Je moet kontinuïteit zoeken in je hoogste momenten.
Ik wil wel antwoorden, maar ik spreek slechts uit eigen ervaring.
Je moet elk ogenblik leren herkennen als een hoog en heilig moment. Elk ogenblik is zo heilig als de bassolo die niemand kan horen om dat ik tik, denkend dat het woord zich tot iedereen richt, zoals het gezegd wordt, tussen hem en mij. Ik weet het: er is een afstand die mij van je (van u) scheidt, maar groter nog is mijn afstand tot God, die ik nooit zal leren kennen in zijn onbegrensde elementen, zijn ondoorgrondelijke gestalten (deze zoeker naast mij), zijn kosmische en universele wetten.
On the top of my voice zal ik niet al dat geluid kunnen produceren (in vele Tibetaanse kloosters doen monniken hun hele leven niets anders dan het oproepen van alle namen van God, alle), al die momenten kunnen herstellen, het eigen continue bestaan stellen als maatstaf in een goddelijke beweging, die ons zo overspoelt dat de vrije wil (of wat daaronder verstaan wordt) al tijdens het leven is verdwenen.
| |
| |
Wat wij hebben is de uiterlijke keuze: tussen goed en kwaad, tussen deze wereld en de schijnwerelden: ik sta voor die keuze. Want nu ik verkies tussen de mensen te blijven, kies ik extra-kommunikatie. Ik blijf getuigen. Ik laat je niet alleen. Zwakke radiosignalen dringen nauwelijks door tot Venus, miljoenen kw-eeuwen energie gericht op een ster, een zon, een galaxie. Wie luistert? Wie luistert.
*
Daarom moest hij terugkomen, uit zijn wijze overpeinzingen der jeugdige onbezonnenheid temidden van soefi's - om mij te doen ervaren dat ook ik hier op reis ben geweest, al is het voor anderen misschien terug te brengen tot het niveau van de Pleinkijkdoos: vertellend achter de schrijfmachine over zichzelf en de mensen die hij ontmoet; soms schiet zijn stem uit, die je ook op de grammofoonplaat kunt beluisteren (‘Stemmen van Schrijvers’, Querido, 1961).
(Dit boek is tenslotte niet meer, maar ook niet minder dan de gedetailleerde uitwerking van een korte voetnoot, die voorkomt op pagina 423 van een boek dat ik vorig jaar wilde schrijven, in de periode dat ik God niet bij name durfde noemen (maar zijn naam al met een hoofdletter schreef, merkte Hans A. op), maar zocht naar de woorden die zich in dit boek in hun ware gedaante kunnen vertonen.
Ik ben het manuskript-idee met de andere zesduizend boeken tijdens een van mijn verhuizingen kwijtgeraakt, het zal verbrand zijn op de Vuilverbranding-Noord, of over zeven eeuwen ongelezen opduiken in een Neo-Puraanse vertaling in een schuur, waar het stinkt naar mest, cannabis en liefde: Paradise is good enough for me.)
Pot is theater schrijft J. Sheeper in het eerste nummer van GNAOUA, dat Ira C. in Vlaanderen liet drukken. ‘Everything is bathed in stage lights. You yourself are an actor, if you muff a line so what. All situations are scenes, all places are sets. All objects are props.’
|
|