Liefde. Zeventig dagen op ooghoogte
(1965)–Simon Vinkenoog– Auteursrechtelijk beschermdterug tot de eenenveertigste dag
| |
[pagina 291]
| |
Ik ben voortdurend met God op stap geweest. Het verbaast me, als een ander (Stephen) bewust en duidelijk zegt: ‘Dat denk ik ook.’ Ik weet, waarom ik God (zelf) was, waarom het niet anders zijn kon. Omdat ook ik eens in die afgrond moest vallen, waardoorheen zovelen verdwijnen, voor wie de poorten der waarneming (The Doors of Perception) werden opengezet; Nietzsche, Rimbaud, de anderen. Hoe breng ik die dagen weerom? Ik was God, de eerste decemberdagen van 1963; en wie weet spookt het besef nog in dit boek rond, Godzelve, de monistisch verdwaalde analfabeet, die leerde spreken (en schrijven). Het moesten uitgesproken gedichten worden, de konfrontatie van de dichter met de kijker-lezer, het Gesproken Woord uit de Shéhérazade, waar ik eens als Petrus mijn God verloochende, publicerend in de koele pagina's van het ‘moderne’ Podium.
*
De dichters zullen als dichter veranderen, wanneer ze zich met jazz & poetry bezighouden. Het kan niet anders, als het goede dichters zijn (maar van dezulken zijn er zo weinig), als ze naar de jazz luisteren (maar hoevelen luisteren er, en welke jazz is zó goed? als het moet) en de mensen aanzien, voor wie zij lezen. Want ze moeten iets te vertellen hebben, groter dan hun persoonlijke problemen, belangrijker dan hun postimpressionistische landschapsschilderingen, hun posteksperimenteel hermetisch annekseren voor intellektuelen van hun eigen neuroses, gegevens en benaderingen. Niets zo machtig als het gesproken woord, ik zal spreken waar men maar naar mij wil luisteren, spreken van mijn ervaren God te zijn geweest, en hoe ik genezen terugkwam om liefde te veroorzaken tussen mensen. Mensen, mensen: ik zal het nog wel leren, ik heb een enorme hoeveelheid ijdelheid die ik hier weer voedsel geef, of misschien wel aan de vlammen; ik heb nog zoveel te vermijden.
*
Maar ik heb meesters, jonge en oude, zij groeien tussen mijn vingers vandaan, de passende wereld omgeeft ook mij, ik zie de tekens rondom mij, al zijn het maar de laatste evangelisten: de | |
[pagina 292]
| |
Beatles. Ik lees in Newsweek (coverstory 24 februari) hoe zij in Amerika zijn ontvangen: ‘They are a band of evangelists. And their gospel is fun. They shout, they stomp, they jump for joy.’ En hoe gedragen zich hun Amerikaanse bewonderaars? ‘Some of the faithful bounce frantically on their seats; some weep and tear at their hair; others sway with a look of mystical transport.’ John & Paul hebben evangelistennamen. ‘We can't sing; we can't do anything. But we're having a great laugh.’ (In his own disarming way, kanoniseert Newsweek, Paul may have been telling the truth.) Een socioloog uit Liverpool, John Barron Mays, doet een penny in the bag: ‘The sound beats you down - it's like wading into heavy breakers. It's elemental, fresh, fun - and obviously there's a strong sensual element. Before 1939, this couldn't have happened in Britain. Youngsters were more subdued. Now it's all tremendously fluid and tribalistic, of a group nature.’Ga naar voetnoot† De foto uit 1961, op een Hamburgse kermis genomen, toont vier nozems in spijkerbroeken en leren vesten, ongekamde vette haren (geen pony-langhaar!), smerige, somber kijkende jongens. En nu? Wat maakt het verschil uit? Lieve, poezige, little-boy-lost gezichten (gezichtjes), de fun van de high; het einde van de juvenile delinquency: geen Mods, geen Rockers. (‘Mockers’, in de film.) De talentloze middag in Nijmegen (januari jl.): de twee gebroeders B. uit Breda organiseerden een talentenjacht; het lokale talent in een verenigingsgebouw. Ik dacht: een verloren dag, bij de foto's van Sannes schreef ik een stuk dat wij niet geplaatst | |
[pagina 293]
| |
konden krijgen - maar nee, ik weet het: ik kan talent herkennen. Het toont zich. Ook ik een (boy)scout. Ewald wil Lennon's In my own write vertalen. ‘That's all we want to get across, that we enjoy it and want everybody to have a good time. Everybody claps their hands and we get something going between us.’ (Paul McCartney) Wat is de ware boodschap? Dit gebeuren gaat soms zo verschrikkelijk alléén mijzelf aan, dat ik me afvraag hoe ik dit anderen kan voorleggen, dat ik me buiten mijzelf begeef, hoewel ik nog zo weinig weet. Dat ik het doe, komt uit het weten voort, dat mijn belevenissen die van anderen zouden kunnen zijn, dat anderen van mijn ervaren kunnen leren. Het zijn de herinneringen van velen, de tekenen van vandaag - wij tijdgenoten van de toekomst - en zij gaan eenieder aan. Ik leer schrijven, dit is een eerste poging.
*
Ewald heeft ze op straat overvallen, ik noteerde - aan de radio gezeten, het zaterdagmiddagprogramma Uitlaat van de VARA - en mijn hart schreide, want wie ben ik, en hoe mag ik oordelen? Voor Subud ben ik wellicht een dilemma: geen direkte weg naar God is aan menselijke ballotage onderhevig. ‘Wat is volgens u het doel van dit leven? Waarom leeft de mens?’ ‘Ik vraag het me al zo lang af’ (op de toon van: Ik heb het antwoord niet kunnen vinden). ‘Dat is de eerste vraag van de Catechismus: om God te dienen en in de Hemel te komen. Niet voor ons eigen alleen.’ ‘U overvalt me 'n beetje, maar d'r is geen doel eigenlijk voor 't leven. Omdat ik er ben. Voornamelijk voor m'n plezier.’ Een tachtigjarige: ‘Niks. 't Einde. 't Kan morgen zijn, 't kan over tien jaar zijn.’ ‘Heb ik me nooit afgevraagd. Ik heb er niet aan gedacht zelfs. Ik heb er echt geen tijd voor.’ ‘Biologisch gezien? Daar heb ik nog niet zoveel mee te maken gehad. Ik ben student, en ook christen, mijn taak is op deze wereld iets te verrichten. Ik studeer techniek, dus heb ik 'n kultuuropdracht, en om het Evangelie te verkondigen.’ Een volkomen paranoide vrouw schoot, huilend bijna, uit - | |
[pagina 294]
| |
Ewald vertelde me hoe hij terugschrok van haar terechtwijzingen, haar stekende vingers, haar verontruste zelfmedelijdende verontwaardiging: ‘Ik heb me eige lief. Omdat ik niet mooi genoeg aangekleed ben. Zo zijn de mensen tegenwoordig; als ze je nodig hebben komen ze wel, dertig jaar heb ik vriendinnen gehad, maar nou begrijp ik het toch wel - je hoeft me niets te vertellen, hoor... Ik werk net zo lang tot er 'n einde aan komt, met God voor ogen. Wat heb ik aan al die mensen?’
*
M'n woorden moeten als troostende muziek zijn, ik wil niemand wegjagen. Blijf staan, hier is wat te beleven. Ik houd je een mikrofoon voor: wat is het doel van je leven? Je hoeft er niet eens woorden voor te vinden, je kunt het voor je houden (zoals ik, die het steeds weer niet weet en wél). Hier leeft iemand als geen ander, de struktuur der dingen weef ik in een organisch verband, ik weet niet of m'n bewustzijn in m'n hypotalamus zit, of niet nee, maar ik kom toch telkens wel een stap verder, hoop ik, en alles wat de wereld méér weet kom ik ook wel te weten; het is geen geheime wetenschap, anders dan die van het weten en herkennen. Want het kan alle kanten uit, en langzamerhand leer ik de kanten onderscheiden, de ware en de valse, de leugenachtigen en bedrogenen, de onwaarachtigen en huichelenden. Schijnheilig, ook ik. Omdat ik weet wat zij weten, jammer soms wat ik zie: ‘Als je er maar van afblijft!’ (Ik zag iemand denken.) Arend schuldbewust lachend: ‘Je leest gedachten.’
*
Een kracht, die zijn oorsprong vindt in een hogere Kracht. Ik word verzot op hoofdletters, het bewijst dat ze niet voor niets bestaan. Zelf-uitgevonden. Ongehinderd door een opvoeding, die het besef van God op een dwaalspoor zou hebben geleid, gesteund door de autodidaktiek van het een en ander, uit de verschillende diepten der feiten achterhaal ik moeizaam de waarheid. ‘Ongelovig’ baande ik mij een weg, tot ik niet meer verder kon, stotend met m'n onbeholpen kennis tegen muren, spiegels: een image, verknipt, gefrustreerd, de onbeholpen martelaar. De zin werd mij onthouden. Misstap op misstap. De taal heeft me | |
[pagina 295]
| |
het leven opnieuw gegeven, maar ik zit met miljoenen anderen die de taal niet verstaan; aan vele grenzen ben ik gebonden: poëzie is waarheid, de dichterlijke vrijheid de waarheid. Kon ik het onder klanken brengen, in vormen en kleuren: innerlijke landschappen, zegt men, abstrakte vormgevingen. Dit is zo konkreet als het kan. Dit is armed concrete.
*
Je moet niet alles geloven wat ze je zeggen (zei ik Peter P., die me de groeten overbracht van 'n goede vriend, die ik niet kende). Wil je niet alles geloven, wat ze zeggen? Wil je ook niet alles geloven, wat ik zeg, al heb ik het voor het zeggen, voordat je weet wàt ik zeg? In geval van twijfel sta ik graag tot je beschikking. Wil je van iemand nooit iets geloven, totdat je zelf zegt: dà's waar! Ik gun je de tijd te geloven. Ik heb 'n stevig geloof. Het kan tegen een stootje. Het heeft enkele miljoenen jaren evolutie gekost, het kan nog wel enkele decennia wachten. Al staat de maan niet meer in de waterman en rijdt Cora Godiva niet langer op scooter: Kreeft met Maagd als ascendant (ik) een vreemde kombinatie.
*
Gerard Kornelis van het Reve (be)leert me, hoe 'n schrijver zich in het Nederland van nu hoort te gedragen, m'n oren knopen en tuiten, hij schetst de image van de christelijke naastenliefde: ‘Zeer bescheiden zijn, laten zien de eenvoudige omgeving waarin je woont, dat je een eenvoudig mens bent moet je zeggen, dat je een mens bent net als andere mensen, bezig met 'n kat of 'n kind of je bloemetjes begietende (Justine, 3/4 Siamees, bekend van radio en televisie, gaat in september naar de balletschool), zeggen dat je succes niet vanzelf is gekomen, maar ten koste van veel en lang hard werken, dat je God dankbaar bent voor alles wat hij je heeft gegeven...’ Nee, nu draaf ik door, hij heeft de naam niet laten vallen. Wil er niet over spreken met me, zoals ik Oliviers praten-over-God zie als blasfemie. Gerard voelt zich op dit terrein niet thuis en veilig met me - liever vraagt hij me of ik ook niet vind dat an- | |
[pagina 296]
| |
deren zijn reisbrieven naäpen. Ik laat me niet meespelen, evenmin als hij z'n kollega's noemt. Schrijvers hebben geen konkurrenten, laat staan kollega's. Hij heeft een antwoord van de Bijenkorf gehad, dat hem bevredigt: ze lieten mij op de schrijversmarkt niet toe, omdat ik met de politie in aanraking zou zijn geweest (mij gemeld door een mijner kollega's, die zitting had in het komité van uitnodiging). Geef Gerard het adres waar de jute goedkoop is, het laatste halfjaar ben ik een ekspert geworden in kleine, handige, zwetende, vlug-rustige verhuizingen: in september-oktober van Bloemgracht naar Oude Zijds Achterburgwal, in december naar de Kloveniersburgwal, waar ik twee maanden met Reineke logeerde: eeuwig is m'n dank, Lodewijk, Micheline, en deze drie maanden in twee kamers bij Maja aan de Leidsekade.
*
Eind april bundel ik de bezittingen uit deze gezamenlijke adressen bijeen, vervoer ze naar het volgende adres: weer de Bloemgracht, waar ik een jaar lang in het huis van Willem kan wonen, die naar de Libanon vertrekt (dit huis is hem toegewezen, omdat het vorige in de Langeleidse onder zijn bed werd weggebroken). Hij is nog niet weg, heeft al eerder aangekondigd te vertrekken, tegen anderen, en kwam nooit op weg, maar tot nog toe zijn alle vooruitzichten op een jaarlang een eigen huis gunstig. Vandaag het grote apparaat, dat boekenkast heet, zevenentwintig houten planken rustend op vijf stalen dragers, verhuisd, ineengeschroefd en gevuld: een karwei: niets is zo zwaar als papier. Niets zo zwaar als het woord, tien gulden per uur verhuizen en de zoveelmiljoenste zweetdruppels dit jaar. Ik ben een werkend mens. Ik bouw mij voortdurend een nieuw nest. Ik blijf bouwen. Aan het geluk. Ook aan het geluk. Er is geen onderscheid meer tussen de homo faber en de homo ludens, mijn werken is mijn spelen. ‘Real work is a labour of pleasure.’ Spelregels opgelet. De eerste de laatste. Dit is een wereld vol mensen. Ze bidden of aanbidden: de Moslems, de Joden, de Macumba-negers, de Indianen, de Christenen, de Monisten, Theïsten, Pantheïsten en Animisten, de Enz. Geen geloof, maar een feit: deze wereld, waarin je nu leeft. | |
[pagina 297]
| |
Er is op deze wereld zoveel leven als maar kan. Als Maar Kan. Als je maar weet, dat niemand ter wereld je ziel een regel, een lering, een maatregel, een verordening, een voorschrift, een gebod kan opleggen. Als je maar weet dat je wordt gespeeld, dat je een grote eigen rol speelt, dat je mee moet spelen. Maar je bent niet de Speler. Je bent het Gespeelde, je leven een Spel: Spel, Speler, Gespeelde.
*
Luister nog eens? Als je het goed doet, doe je het goed. Als je maar weet dàt je het doet. Hoe je het doet. Waarom je het doet. Wie dat is: je? Wie je bent (‘Dàt je leeft.’) Elke weg is goed, als je maar zoekt. Als je maar niet stil blijft staan, nalaat vooruit te gaan, als je maar weet dat je verder, steeds verder, móet. Dat je niet zegt: hier ben ik en hier blijf ik - want het is niet goed als je stil blijft staan. Het is gevaarlijker nog dan achteruitkijken, denken niet terug te hoeven, want onderhand is het opnieuw beginnen. Als je maar niet stopt. Als je de nomade in jezelf maar herkent en zijn reis onderneemt. Als je de verhuizing van lichaam en ziel maar tegelijk laat gaan, niet achterblijft, want het is goed spoeden. Het mag geen verlangen zijn naar de dood. Wie overal het eerste wil zijn, Haantje de Voorste, het eerste erbij, het allereerste, altijd bang te laat te komen, altijd bang iets te missen, spoedt zich dichter naar de dood. (De ekonoom Dr. S.Y. Krishnawamy in Planète, nr. 16, vrij vertaald: ‘Kortgeleden was ik in Amerika en ik heb gezien hoe alle mensen haastig leefden en ik wist waarachtig niet waarom. Als ze het doel bereikt hadden, dat ze zich gesteld hadden, haastten ze zich naar andere: rennen, altijd maar rennen, en vervolgens tranquillizers nemend om te kunnen gaan liggen en slapen.’)
* | |
[pagina 298]
| |
Spoed je niet naar het bereiken van materiële zaken, wees onderweg naar het Andere. Herken het waarom der dingen. De geest die je leidt. Herken wie je bent. In Wien je spoedt. Een spoed-eisende schuldeiser ben ik. Zolang bleef ik te water dat ik niet meer alleen kon bovenkomen want mij duizelen de seizoenen van helden en andere profeten, mij worden de handen door een ander voor de hand gehouden. Een andere hand tikt op deze machine, het is een kracht die ik dankbaar aanvaard in m'n armen, ik voel die kracht naar boven trekken, tot voorbij de ellebogen, dit is een andere kracht, dit is de houding van de zelf-hypnose, dit - onderkend - werkt nog steeds, het heeft niet opgehouden, ik kan de blikken nergens anders richten, weet niet waarheen te kijken, tik regels in wind van bovenoogrand, ik heb herkend, ben herkend geworden, mijn vingers nemen opnieuw over. Dit is de macht, het woord dat in mij ontwaakt. (Ik tik mij opnieuw. Ik werd een Ander gewaar. Een en ander werd ik gewaar. Ik houd niet op in raadselen te spreken, het zijn wonderen. Ik ben dit zeer nabij. Ik ben bereid hiervoor te leven. Het is mijn leven. Ik leef het. Herken het als het mijne.) Bega geen omwegen. Sla jezelf niet over. Ken jezelf. Het zijn zulke simpele wijsheden, maar die eenvoud heb ik nodig.
*
‘Dat hebben Charlie Parker en Monk ook gezegd!’ zegt Jos bijna verontwaardigd. ‘Daarom ook,’ leg ik hem duidelijk uit, ‘omdat het wáár is, ook voor jou!’ Nog nooit heb ik zo zeker geweten de bevrijdende, reddende, genezende waarheid gesproken te hebben, zo overtuigend, overredend, overrompelend, eenvoudig en nauwgezet, als dit keer. Maar ik zag ook zo duidelijk het hoe en waarom. Op weg naar 'n feestje bij ‘Johnnyboy’ (Ellen) had hij in ons niet de partners voor 'n onduidelijke bijeenkomst kunnen vinden. ‘Wat kan ik er vinden,’ had ik gezegd, ‘ik heb alles hier: vrouw, vrienden, muziek, geluk, werk, wat te roken, wat wil ik nog meer?’ Uiteraard beaamd. Maar na een uur teruggekomen | |
[pagina 299]
| |
vond hij de avond door een plotseling opgekomen reden totaal veranderd (de verstoorde entree, het verstoorde vertrek van Lodewijk) en we gingen mee naar 't drankfeestje. Van de goeroes naar de miljonairs il n'y a qu'un pas. Onderweg in de auto sprak ik met hem, in het uur was hij door enkele glazen whisky losgekomen en had over zichzelf durven spreken tegen Karel, die een film gaat maken, die komt waar hij gaat, die de drive heeft nodig om te slagen, dat is geen eerzucht, dat is goed doen en ontmoeten en leven - dat houdt veel meer in, dat brengt ook zoveel over, dat ik geluk noem en welbehagen en een einde aan vrees en onbehagen.
*
Zet de mensen eerst op weg naar zichzelf, dan kunnen we verder spreken. Ontneem de levenden in elk geval de neurotische frustraties, vooroordelen en inhibities; pathologische gevallen zullen wij nabootsen om te herkennen, te genezen. Wij zijn goddelijke proefdieren. Dienen en passant de wetenschap. Leer ze herkennen, hun driften, als komende uit het onderbewustzijn, hoe ze reageren, hoe ze een objektief waarnemen soms onmogelijk of moeilijk maken, tussen angsten en instinkten ten kwade en ten goede een plaats in de geïntegreerde psyche. De natuur is niet een van de psi-tekens, er is een grotere waarheid. Sex niet alleen drift, maar door de bevrediging volmaakte kommunikatie. Liefde is de beste partner. Ik ken geen andere dan de goede verstandhouding. Ik wil niet anders. Ik ontdek mijzelf, de wereld en God. Ik heb niets aan te merken op de volgorde. Als ik over het Ego spreek, ben ik Ego-ist. Als ik over Reineke spreek, een dankbare egoïst. Over de wereld: een heilige egoïst. Als ik over God spreek, ben ik niets. Niet Niets. Een naam heb ik gekregen, ik heet bijvoorbeeld Aldous Huxley: ‘I was seeing what Adam had seen on the morning of his creation - the miracle, moment by moment, of naked existence.’ Ik heb visioenen. Ik kijk om me heen, geluk doorstroomt mij, het is een wonder. Het is een Godswonder. Ik ben Adam, de | |
[pagina 300]
| |
Adam, die de schepping kond doet van zijn verbazen, zijn wonder (to wonder - het wonder: the miracle) over de liefde, die hij overal voelt. Want hij begrijpt het waarom van de angst. Verantwoording op papier, in werkelijkheid, woord & daad. Wat weet ik sinds kort van ‘tot voor kort’ veel, te veel om deze pagina's alleen te vullen met autobiografische bizonderheden. Ik werd geleefd. Ik wist niet dat ook anderen leefden. Ik heb ‘vroeger’ maar zelden iets beseft. Het ging vanzelf. In de woorden van dit verbaal proces tracht ik de werking van een nieuw gedachtenproces, een nieuw ontstaan bewustzijn, uiteen te zetten. Wat maak ik waar? Ik wettig een overtuiging: de mijne. Ik doe er een leven mee, mijn tafel staat gedekt, mijn sprookjes worden waar. Volgens drs. J.D. wordt elke keer opnieuw het ware licht (fel, intens, vol betekenis) geworpen op een bepaald deel van het door mescaline gewekte bewustzijn; de verruiming werkt niet verbredend, maar verdiepend. Telkens wordt weer iets anders tot op de bodem van de ziel beschouwd - doorschouwd. Als een Laser-straal, die gevoelens van onlust en/of welbehagen doet vervliegen (hij maakt wellevende, duidelijke gebaren, ik knik). De mens kan niet oordelen, voordat hij met eigen ogen heeft aanschouwd al wat er te zien is. Nooit dus. Ik pleit voor een betere verstandhouding. Ik heb een oordeel kunnen vellen over de schrijver S.V., die in mij leeft. Over de mens, die schrijft, de levende schrijver die jij ‘in handen’ hebt. Dat heeft me tijd gekost, en moeite. Ik was er na aan toe, of ik had het nooit geweten. Niemand anders zal zich ditzelfde oordeel kunnen vormen. Ik herken zo vaak, in het oordeel van anderen, de bekende trawanten, de verschillende schijngestalten (images) van de schrijver dezer regelen vroeger, eerder, lang of kort geleden, dagelijks gevormd of vormend, zo weinig aan verandering onderhevig! Een image is als een etiket, het is moeilijk losweken. Vaak herken ik (zeker in interviews) slechts met moeite m'n eigen woorden, moet ik her-lezen, bij mijzelf korrigeren. Maar wie ook registreerde, liet de band lopen, deed de keuze, noteerde de stembuigingen, begreep niet bij het overkomen wat ‘onder woorden’ werd gebracht...
* | |
[pagina 301]
| |
Ik kan niet vergeten dat ik weer eens, zo'n half jaar geleden, de waarheid sprak. (Zoals zo vaak maar te vaak verhuld - vanwege de liefde, angst en pijn.) Waarschijnlijk herinnert zich geen der toen aanwezigen dat; misschien hadden mijn woorden slechts voor mijzelf belang. Ik gaf m'n nederigheid ten opzichte van die grote waarheid te kennen, die ik nooit zou kunnen uitspreken, zó overweldigend veelomvattend doortastend overrompelend en onuitspreekbaar veel meer dan de eenheid van de verscheidenheid der werelden en levens die wij kunnen dromen of beleven, vermenigvuldigd tot in de oneindigheid, is die Waarheid. En ik besloot mijn betoog (niet meer dan een korte adempauze, niet her-innerd, maar vanuit het innerlijk opnieuw beleefd): ‘En dan te denken, dat ik soms denk mensen de waarheid te kunnen zeggen.’ Grif beaamde Roland, blij mij een dienst te kunnen bewijzen, mis-verstaande: ‘Ja, en als je dan hoort de shit die eruit komt!’ Ik schoot in de lach, zoals de anderen - toch moest ik hem vermanen: ‘Nee, dat niet; maar het is maar zo'n klein beetje waarheid, in plaats van die éne grote waarheid!’ Wie kan mij vragen te oordelen, ik oordeel voortdurend, over mijzelf, anderen. Ik oordeel met graagte, mijn oordeel is een toevoegend oordeel, want ik heb oog voor voor of tegen, probeer de objektiviteit in alles te vinden, behouden. Stuur ons je antwoorden, wij zullen de vragen publiceren. Stephen werkt hard; Wout nam dimethyltryptamine, een hallucinatie: de molekulaire struktuur van het preparaat verscheen voor hem, manshoog, een verschijning van lichtgevende kernen, van verschillende, niet-bestaande kleuren, tegen het blauw en violet natuurlijk aan (‘Willem’, Lodewijk!), maar ook goud en rood, van verschillende grootte (en in zijn beschrijving zag ik de honingraat C'tjes, de Nnetjes en H2O'tjes, de vele H's uit de scheikundeboekjes, die een loopje met hem namen, bruisend en brandend, borrelend en exploderend), onderling met elkaar verbonden in lichtgevende, koud, intens licht verspreidende kolommen, die plotseling nieuwe vormen aannamen. Licht is energie, zegt hij, en bouwt weer aan zijn weten (geest is materie), | |
[pagina 302]
| |
want hij beschouwt zijn gevolgtrekkingen, en ik luister, want ik schrijf. Ik heb tot taak te luisteren. Ik beantwoord alle brieven. Ik ben altijd bereikbaar.
*
Hoe zag ik neer op de hallucinaties! Die konden mij niet overkomen! Wij (de bet-weters) wisten de illusies van de illusies te onderscheiden wij wisten niet beter wij denken zo vaak dat wij alles al weten en wat weten wij geen barst het zal je telkens opnieuw gebeuren het is om er het moede lichaam bij neer te leggen ware het niet dat zoveel gedachten zich verdringen en alles de moeite van het schrijven waar wordt omdat de gouden glans van de waarheid is te onderkennen ik tik als ik tik snel meerdere regels achter elkaar dan weet ik van geen ophouden en moet ik ook herlezen wat ik heb geschreven om te lezen wat ik heb geschreven dat moet ik voortdurend ik ben mij volkomen bewust van het feit dat ik verschillende verhalen niet afmaak en mij associatief laat drijven de bedoeling is dat ik in één klap de bandjes straks strak bijeenhaal zoals ook deze dat wil zeggen vanaf het ik tik in één tik getikte regels ik tikte met de snelheid van de waarheid zoals ik ook weet dat ik beter kan zeggen wat ik bedoel dan alleen maar bedoelen wat ik bedoel ik bedoel: er is niets te suggereren, het moet allemaal met zo veel woorden gezegd worden. Als het aan mij lag: in één klein handzaam boek per jaar. Ik heb eraan gedacht, ik ga het nog doen ook: een persoonlijke I Tjing bijvoorbeeld aan de hand van eigen (en andermans) ervaringen, hoe breng ik een hedendaagse versie tot stand? Om mij heen houdt een groot aantal papieren de wacht, veel werk in de toekomst, geen werkeloosheid meer, er is zoveel te doen! soms denk ik genoeg gezegd te hebben over de verschillende dingen die mij hier voortdurend bezighouden, ik sprak van Wout (het lijkt uren geleden - ik ben van één tot nu halfzeven 's morgens onafgebroken aan het werk geweest, na met Michael en Adriaan te zijn teruggekomen van m'n eerste maandagse latihan) en zijn uitspraak: ‘direkte relatie dingen’. Herkend door de Ervaringen in de Stoned Age. Nog nooit zijn de dingen zo waar geweest. Niet eerder gezien. Je kijkt met de ogen van het kind, dat niets herkent, omdat het | |
[pagina 303]
| |
voor het eerst ziet. Dat spinneweb van tramrails boven de straten, was dat er vroeger ook? Wat is vroeger? Kijk de foto, of in de lucht. En die mensen, die je langs ziet komen en je aankijken, zie je dat niet? er zijn er, die niet kijken, ze zien zelfs niets, o arme mensen, in het park ligt een kinderhandje - de kinderen dragen hun handschoenen als waarlijke schoenen, de vingers stijf gestrekt, ze durven niet eens de vingers te buigen als ze met handschoenen lopen, de arme mensen die de spraak van de vogels niet herkennen voor wat die waard is: ekspressie zowel als kommunikatie. (Een uur lang hoorde ik in bed de vogels onderling, zonder tussenkomst van verkeer en andere menselijke geluiden, spreken over de dag van vandaag: ik was een toegewijd luisteraar.) Tussen de nomaden van heden de monaden, de witte schaapsvellen waarop de meisjes wachten. Je kunt niet oordelen, voordat je het woord tenminste eerst hebt opgezocht. ‘Waarom ben ik hoekt en bang voor de toekomst?’ vroeg Sanny me. Hoekt moest ik tweemaal lezen, zag toen: hooked. ‘Omdat je te weinig werkelijke dingen weet,’ was mijn schriftelijk antwoord; ze fronste haar wenkbrauwen, schreef toen daaronder: ‘wat bedoel je met werkelijkheid?’ Geen antwoord, dat kon helpen, het pasklaar antwoord houdt de aanval op het eigen onvermogen in, ik vind het papier terug na twee maanden, waarin ik mij vermei; ik help haar niet op weg, ze leest niet en kijkt niet, en wie ben ik? Ik zal het vergeten en terugvinden op een tafel vol papieren, een schamel antwoord, de schrijver de eer van zijn schrifturen bewezen, door blijven praten: ‘werkelijkheid -
Alles wat ik nu meemaak
alles wat ik nu begrijp
alles waaraan ik nu weet te denken
alle namen die me nu te binnen schieten
alles wat mogelijk en onmogelijk is
alles wat leeft en dood is
alles etcetera.’
* | |
[pagina 304]
| |
Waarom is zij bang voor de toekomst (en hoekt)? Een man, een kind van drie jaar. Een lieve meid. Een moeilijk beroep. Omdat ook ik haar bang heb gemaakt. Met mijn triest bedrijf, dat schrijven ook is. Ze vraagt me niet om woorden, maar om raad. Ik weet soms raad, met woorden. Wij mij om raad vraagt, krijgt een antwoord van stem en papier. Dit is ook een leerboek. Ik kan alleen maar van het leven leren. Ik kan niet zonder de anderen. Ik ben niet alleen. jij bent voor mij de direkte relatie met de dingen.
*
Hoe vaak heb ik de vraag niet horen stellen: ‘ga niet vlugger dan God’. Leary omschrijft het (in Psychedelic Review/3) als ‘gratuituous grace’, genade-om-niets, de buitenwereld spreekt ook vaak van short-cuts: alsof de middelen het doel niet zouden heiligen! Wat is de natuurlijke groei, compartmentalists, etiketten-plakkers? Is de verhuizer ook niet vader, de uitgever echtgenoot, de schrijver minnaar, de lezer zoon, de vrouw geliefde? De zieleherder levend? Het zonlicht de toekomst? Alles is in alles. Binnenwerelden werpen buitenwerelden omver: ‘Wij kunnen noch onze ontwikkeling, noch de groei van onze ziel bespoedigen. Een tuinman kan planten niet vlugger doen groeien, maar hij kan de aarde vrij houden van onkruid. Wij zijn als tuinlieden van onze eigen zielen en we hebben de verplichting er zorg voor te dragen. We kunnen dit niet doen tenzij wij goede planten van onkruid weten te onderscheiden en dit is juist wat zelfstudie en psychologisch werk ons leert.’ J.G. Bennett in Subud Nieuws Nederland in antwoord op de vragen, waarom hij zijn groepen in Coombe Springs zowel de movements, en studies gebaseerd op Gurdjief's leer, onderwijst, als de Subud-latihan.
*
Welke vreemde werelden - zo weinigen kennen er zelfs het bestaan van, zoals ik niet wist van de hedendaagse levende mystiek, en nu links van rechts, onder van boven, en mijzelf van anderen moet leren onderscheiden! Wat heeft het boek van Pauwels niet aangericht in Amsterdam... |
|