inleiding
13 moderne dichters, in woord en beeld: dertien Vijftigers, ambachtslieden van het woord, dat instrument en funktie is. Het autonome gedicht. Het oeuvre. Dertien uitgangspunten, persoonlijkheden, krachten, figuren, deelnemers, spelers, stemmen.
Luid, beheerst, ingetogen, emotioneel, fluisterend, nauwgezet, verward, nuchter, verrukt, charmant, duister, bitter, wanhopig en liefderijk. Nooit vergenoegd, of zelfgenoegzaam - niet de grote bek (behalve die van het grote gelijk) maar de indringende stem van dichters, die het woord leerden hanteren in een tijd dat de levende mens moest worden herontdekt. In een tijd van desoriëntatie waren de zogeheten experimentele dichters de eersten in Nederland, die aan het woord de positieve energie wilden hergeven, die het na jaren leuzen en leugens aan waarheid had verloren.
Een existentiële daad, niet politiek gebonden: er waren marxisten, gelovigen, godloochenaars en anarchisten onder de experimentele dichters, schrijvers die te jong waren om al geklassificeerd, geregistreerd en gecatalogiseerd te worden, en hun werk - dat uit de kleine tijdschriftjes in de grote kwam, in boekvorm verscheen en gebloemleesd werd - gaf aanleiding tot kwistige misverstanden. Nu deze schrijvers als ‘de beweging van vijftig’ 15 jaar later in een prentenboek verschijnen, blijkt duidelijk, hoe zij, samen verenigd of geheel alleen ieder voor zich, in de Nederlandse poëzie een eigentijdse atmosfeer hebben aangebracht, een ‘seismografisch’ schrijven, zoals Hans Andreus het noemt. Zij waren meedogenloos op zoek naar zichzelf, ten volle zich gevend aan de ‘ruimte van het volledige leven’ in zijn meest aardse, zowel als meest mystieke zin. Een éenheid in verscheidenheid: de eenheid gelegen in het afstanddoen, het scheppend negéren van het in traditie versmoorde conformisme, dat de Nederlandse letterkunde kenmerkte, een zoeken in en door het experiment naar een poëzie die niet het laboratorium, de bibliotheek, het tijdschrift, maar de mens toebehoren zou.
‘La poésie doit être faite par tous - non par un’ had Lautréamont verkondigd: in het kontakt gelegen in de kennisname van elkanders werk, de uitgebreide correspondenties, de vele samenkomsten in Europese kamers en ateliers, de reizen naar binnen en buiten, het mee-delen in de beeldende kunst (Cobra was familie!) werd deze poëtische voorwaarde gesteld - voor zover dat mogelijk is. Nog altijd willen de dichters van '50, of zij nu aan het verzamelen en selekteren van eigen werk zijn geslagen of niet - dat hun woord gehoord wordt als een positief, eigen geluid, herkend als een werk- en leefwijze: de eigen ondervinding, het leven dat poëzie is, proefondervindelijk. Het is onmogelijk in enkele woorden op deze plaats een ontwikkeling te schetsen, die - als de illustraties in dit prentenboek - begint in 1946. Een ontwikkeling binnen de literatuur, die heden zou kunnen eindigen: de Vijftigers, bekende namen in de letterkunde, mannen in de 30 en 40, een enkele vijftiger zowel letterlijk als figuurlijk, ieder op zijn eigen wijze ‘gearriveerd’ en gezeten, meespelend met andere schrijvers in Nederland en daarbuiten het spel tussen producent en consument: de opdrachtgever, het publiek, de communicatiemedia: uitgever, dag- of weekblad, tijdschrift, radio, t.v., toneel, film, reklame. Werkers, met de pen in de hand levend, bezig: aan journalistiek of eigen noterend, registrerend, kreatief, vertalend of kritisch werk.
En desondanks is elk van de dichters uit de beweging van vijftig boven alles dichter gebleven, ook al nam hij de tekenstift of het penseel ter hand. De vijftigers (ik hoef geen schriftelijke of telefonische enquête te houden om het te weten) zijn schrijvers die hun poëtisch werk het hoogste schatten. Mocht ik uit de school klappen, hoe gaag zou ik éen van hen citeren, die in 1964 zijn film-producer meldt dat hij een maand lang niet aan zijn film kon werken, omdat hij - niettegenstaande het daaruit voortvloeiende geldelijke verlies - zo nodig gedichten ‘moest’ schrijven!
De poëzie is een steeds aanwezige stem, die elke dichter in al zijn ervaringen begeleidt en die hij altijd gehoor zal schenken om gehoor te vinden.
In dit prentenboek de stemmen van de beweging van vijftig, nauwelijks nog te horen eerst, dan steeds duidelijker, zoekende naar plaatsen om zich te manifesteren, van het eigen-beheer-tijdschrift tot de open brief en de manifestatie, van achter de schrijftafel tot in de massa. Een realiteit, die niet alleen de dichters toebehoort: het café, het museum, de vriendenkring, de Seinekade, oud-Amsterdam, elke ontmoeting in de wereld tussen mensen. Een dichters-stem, die zich vaak ook richt met een woord van bevestiging tot de eenling, levend in hetzelfde klimaat en met dezelfde problemen als deze dichters, die vanuit verschillende afkomst, milieu en levensbeschouwing vertrokken, de poëzie hervonden als een zo zuiver mogelijke weerspiegeling van een zich telkens opnieuw vormend, altijd dynamisch wereldbeeld. Hoe deze beweging weer te geven, die geen beweging als groepering, maar beweging als ontwikkeling is, in een aantal moment-opnamen? Plaatjes kijken, voelen met schaar en lay-out, inleiden tot lezen en her-kennen: van 1946 tot 1955 - de revolutionaire jaren - en uit de jaren daarna nog een blik op de dichters afzonderlijk: een sprekende fysionomie.
Het is geen doorlopend verhaal; dat zal nog wel eens geschreven worden - ongetwijfeld, op een goede dag, door een welwillende. Maar hij zal dan rekening moeten houden met de hier geïllustreerde Amsterdamse, Parijse en overige wapenfeiten; een verhaal van ontmoetingen en beïnvloedingen, in een beweging met insiders en buitenstaanders, waarvan de ontwikkeling hier zoveel mogelijk in woord en beeld is weergegeven door elk der afzonderlijke dichters over het klimaat waarin hij leefde, en de poëzie waarmee hij werkte, aan het woord te laten.
simon vinkenoog